Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de afgelopen eeuwen is veel ruimte aan de rivieren ontnomen met het gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen dijken die de afgelopen decennia steeds hoger zijn geworden. De rivieren in Nederland moeten door de klimaatsverandering steeds grotere hoeveelheden water kunnen verwerken. Door de bevolkingsontwikkeling en de economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Als een overstroming zou plaatsvinden, zijn de gevolgen dan ook enorm. In de afgelopen eeuwen is veel ruimte aan de rivieren ontnomen, met het gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen dijken die steeds hoger zijn gemaakt. De hoge waterstanden eind vorige eeuw hebben duidelijk gemaakt dat er anders met de ruimte voor de afvoer van (rivier)water moet worden om gegaan.

Het kabinet heeft in 2006 besloten de bescherming tegen overstromingen uiterlijk in 2015 op het wettelijk vereiste niveau te brengen en de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied te verbeteren. Gezien de verwachting dat de maatgevende rivierafvoeren zullen toenemen heeft het kabinet ervoor gekozen de vereiste veiligheid zoveel mogelijk te bereiken door het nemen van maatregelen die voorkomen dat de maatgevende hoogwaterstanden steeds verder zullen stijgen. Dit betekent dat het accent verschuift van dijkverbetering naar rivierverruiming, waarbij zowel buitendijkse als binnendijkse maatregelen worden ingezet. Dijkverbetering wordt alleen uitgevoerd op trajecten waar andere maatregelen niet geschikt of niet financierbaar zijn.

Het plan voor de nieuwe aanpak van de bescherming van het rivierengebied is opgenomen in de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier. In de PKB Ruimte voor de Rivier zijn 39 maatregelen benoemd die moeten zorgen voor die voldoende bescherming tegen de toevloed van het water. Daarbij is tevens als eis gesteld dat de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied wordt verbeterd. De maatregelen moeten uiterlijk in 2015 uitgevoerd zijn. Eén van deze maatregelen is de “Uiterwaardvergraving Honswijkerwaarden, stuweiland Hagestein, Hagesteinse uiterwaard en Heerenwaard”, beter bekend onder de naam Ruimte voor de Lek.

De provincie Utrecht is initiatiefnemer voor het project Ruimte voor de Lek. In nauwe samenwerking met de gemeenten Vianen, Nieuwegein, Houten en IJsselstein, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, het Waterschap Rivierenland en de rivierbeheerder Rijkswaterstaat Dienst Oost-Nederland heeft de provincie Utrecht invulling gegeven aan de veiligheidsopgave, aan de opgave in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en aan een aanvullend pakket van maatregelen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen.

Ruimte voor de Lek voorziet in het behalen van de rivierkundige taakstelling (veiligheid) in combinatie met het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De maatregelen die voor het transformeren van het gebied uitgevoerd dienen te worden betreffen het verlagen en doorgraven van de zomerkaden, de aanleg van geulen en maaiveldverlaging. Met het toelaten van de rivier- en getijdendynamiek krijgt het plangebied zijn ecologische identiteit weer voor een belangrijk deel terug. Ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit worden kenmerkende natuurwaarden ontwikkeld en wordt de belevingswaarde van het gebied verhoogd door het gebied toegankelijk te maken voor recreanten. In het gebied worden tevens enkele recreatieve voorzieningen gerealiseerd.

Voor de uitvoering van het project is aanpassing van de geldende bestemmingsplannen noodzakelijk. Provinciale Staten hebben op 8 juni 2009 besloten tot het opstellen van een provinciaal inpassingsplan voor dit project, waarmee de gewenste ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De gemeenten Vianen, Nieuwegein, IJsselstein en Houten hebben hiermee ingestemd.
 



1.2 Inpassingsplan

Project van provinciaal belang
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft Provinciale Staten de bevoegdheid om een inpassingsplan vast te stellen. Een inpassingsplan kan worden vastgesteld wanneer sprake is van een provinciaal belang.
Ruimte voor de Lek is een gemeenteoverstijgend project, waarbij het algemeen belang dat wordt gediend het lokale niveau overstijgt. De complexiteit van het project, waarvan het gebied gelegen is op het grondgebied van vier gemeenten en twee waterschappen, gecombineerd met de uitdagingen die er liggen, maakt dat er sprake is van een provinciaal belang. Gelet op het bovenlokale en integrale karakter van het project, de veiligheid van en langs de Lek, de in het gebied gelegen Ecologische Hoofdstructuur en de beoogde verbetering van de ruimtelijke kwaliteit hebben Provinciale Staten besloten een provinciaal inpassingsplan op te stellen.
Het doel van het inpassingplan is om de in het projectontwerp opgenomen rivierverruimende maatregelen, de natuurontwikkeling en de recreatieve voorzieningen in planologisch-juridische zin mogelijk te maken.

De wet stelt als voorwaarde voor de inzet van het inpassingsplan dat de gemeenteraad vooraf wordt gehoord. De vier gemeenteraden hebben te kennen gegeven er mee in te stemmen dat door de provincie een inpassingsplan wordt opgesteld. Op grond van artikel 3.26, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening worden de betrokken gemeenteraden tijdens het planproces gehoord.

EHS-saldobenadering
Een deel van de inrichtingsvoorstellen tast de waarden van de begrensde Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aan. De Structuurvisie 2005-2015 (voorheen Streekplan) biedt de mogelijkheid om met behulp van saldering te komen tot gebiedsontwikkeling. Door expliciet te kiezen voor het toepassen van de EHS-salderingsmethode worden verschillende randvoorwaarden gesteld aan de plannen, zoals één ruimtelijke visie, onderlinge samenhang in projecten en winst voor de natuur.
Provinciale Staten hebben besloten bij de verdere planuitwerking van het project Ruimte voor de Lek en het op te stellen inpassingsplan de EHS-saldobenadering toe te passen.

Geldende bestemmingsplannen
Momenteel gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
Vianen:
- Landelijk Gebied
- Landelijk Gebied Hagestein ’71
- Rijksweg A2
Nieuwegein:
- Lekboulevard
- Hoog-Zandveld Lekboulevard
- Kom-Vreeswijk
- Het Klooster 2004, correctieve herziening
Houten:
- Buitengebied
IJsselstein:
- Landelijk Gebied Noord en Zuid

De geldende bestemmingsplannen laten de realisering van de maatregelen, de natuurontwikkeling en de recreatieve voorzieningen zijn niet toe.
Het inpassingsplan vervangt deze bestemmingsplannen voor het gedeelte dat binnen het plangebied ervan ligt.



1.3 Plangrenzen

De plangrenzen van het inpassingsplan Ruimte voor de Lek zijn zo gekozen dat de beoogde inrichtingsmaatregelen, werkzaamheden en het gebruik, die niet mogelijk zijn op grond van de geldende bestemmingsplannen, er binnen vallen. Ze zijn verder zoveel mogelijk afgestemd op de grenzen van de geldende bestemmingsplannen en de gemeentegrenzen.

Het plangebied van het inpassingsplan bestaat per gemeente uit de volgende deelgebieden:
• IJsselstein-Nieuwegein: Bossenwaard.
• Nieuwegein-Houten: ‘t Waalse Waard.
• Vianen: Mijnsherenwaard, Pontswaard en de Vianense Waard en de toegangsdam tot het Stuweiland Hagestein

Kaart PM

 



1.4 Milieueffectrapport (MER)

Voor een aantal maatregelen die voorgesteld worden in het project Ruimte voor de Lek, is een wijziging van één of meerdere bestemmingsplannen nodig. Dat geldt voor het ontwikkelen van agrarische gronden tot natuurgebied, maar ook voor de aanleg van recreatieve/toeristische voorzieningen, oeververgravingen en ontgrondingen.

Een wijziging van de functie "landbouw" in "natuur en recreatie" is in het kader van een bestemmingsplanwijziging merbeoordelingsplichtig als het een oppervlakte betreft van meer dan 125 ha . Bij het project Ruimte voor de Lek komt de functiewijziging boven de 125 ha van de m.e.r.-beoordelingsplicht (Lijst D, Activiteit 9 Besluit m.e.r.; landinrichting). Ten behoeve van het project Ruimte voor de Lek is een PlanMER opgesteld waarin de effecten van deze activiteit zijn onderzocht.

Uit de eerste ontwerpen bleek dat 100 ha ontgrond moet worden . Deze ontgrondingen zijn m.e.r.-plichtig. In de Notitie Reikwijdte en Detailniveau zijn de ontgrondingen niet expliciet benoemd als m.e.r.-plichtige activiteit. De ontgrondingen ten behoeve van de uiterwaardverlaging (zoals nevengeulen) zijn echter wel in het Besluit m.e.r. benoemd als activiteit waar de milieueffecten van bepaald moeten worden. In het MER is dit nader uitgewerkt en zijn de milieueffecten van de ontgrondingen volwaardig meegenomen.

Het inpassingsplan is kaderstellend voor toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten (de ontgrondingen) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de functiewijzigingen). Dit betekent dat voor het inpassingsplan een plan-Mer gemaakt moet worden. Om die reden is de uitgebreide m.e.r.-procedure voor plannen doorlopen. 
 



1.5 Het project Ruimte voor de Lek

In de PKB is als hoofddoelstelling voor Ruimte voor de Lek opgenomen: het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen. Realisatie van een waterstanddaling van minimaal 6 cm (km 945.2-946.2) bij maatgevende hoogwateromstandigheden (MHW). Naar aanleiding van voorgelegde varianten van de inrichting van het gebied aan de staatssecretaris heeft de staatssecretaris in het SNIP 2A besluit (augustus 2009) bepaald om een waterstanddaling van 8 cm te realiseren bij MHW.

Bij het bepalen van de minimale hoogte van de meeste dijken langs de Rijntakken, wordt gekeken naar de zogenaamde maatgevende afvoer. Dit is de hoeveelheid water die statistisch gezien met een kans van eens in de 1250 jaar bij Lobith ons land binnenkomt. Na de hoogwaterperioden van 1993 en 1995 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat de maatgevende afvoer bij Lobith opnieuw vastgesteld. De maatgevende afvoer bij Lobith is verhoogd van 15.000 m3/s naar 16.000 m3/s. De bijbehorende afvoer voor de Nederrijn/Lek is gelijktijdig verhoogd van 3.165 m3/s naar 3.376 m3/s.
Op basis hiervan kan voor iedere plek langs de rivier een Maatgevende Hoogwaterstand (MHW) worden berekend. Deze MHW is kaderstellend voor de keuze van de maatregelen die genomen moeten worden om toekomstige overstromingen te voorkomen. Hierbij wordt het veiligheidsniveau van 1996 als uitgangspunt genomen. Dat wil zeggen dat alle rivieren in Nederland zo worden ingericht dat de kans op overstromingen hetzelfde blijft als in 1996.

Daarnaast heeft de PKB als doel gesteld dat er een bijdrage geleverd moet worden aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied om het rivierengebied economisch, ecologisch en landschappelijk te versterken.

Met het project Ruimte voor de Lek wordt invulling gegeven aan de PKB Ruimte voor de Rivier. Vanuit het project zijn hiervoor de volgende doelstellingen geformuleerd:
Veiligheid
Het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen door realisatie van een waterstanddaling van minimaal 8 cm (km 945.2-946.2) bij maatgevende hoogwateromstandigheden (MHW). 
Ruimtelijke kwaliteit
Het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied.

Overwogen varianten
In de bestuurovereenkomst van 2007 tussen de provincie Utrecht en het Rijk is vastgelegd dat er drie varianten gedefinieerd worden die het uitgangspunt vormen voor verdere planvorming. Hiertoe zijn de volgende varianten uitgewerkt:

Variant 1 Beperkte uiterwaardvergraving.
Deze variant kent een beperkte uiterwaardvergraving in de vorm van een oevergeul bij Vianen, het verlagen van de dam bij het stuweiland Hagestein en het verlagen van de zomerkade in de Honswijkerwaarden. Het betreft hier een minimale verlaging tegen minimale kosten, waardoor het niet mogelijk is om realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in deze variant mee te nemen.

Variant 2 Maximale uiterwaardvergraving en natuurontwikkeling in het gehele plangebied.
Evenals in variant 1 wordt uitgegaan van verlaging van de dam bij het stuweiland Hagestein en de zomerkade in de Honswijkerwaarden. Daarnaast is een aantal uiterwaardvergravingen voorgesteld bij Vianen (Vianense Waard), de Middelwaard, Bossenwaard en ’t Waalse Waard.
Bij variant 2 ligt het accent op de realisatie van de rivierkundige maatregelen in samenhang met natuurontwikkeling in de uiterwaarden. Variant 2 bevat tevens een uitgebreider basispakket voor recreatieve ontwikkeling dan variant 1.

Variant 3. Maximale uiterwaardvergraving, natuurontwikkeling in het gehele plangebied en versterking ruimtelijke kwaliteit.
Bij variant 3 ligt het accent op de realisatie van de rivierkundige maatregelen in samenhang met natuurontwikkeling in de uiterwaarden. Variant 3 biedt extra ruimtelijke kwaliteit in de vorm van een uitgebreider pakket aan recreatievoorzieningen en ontwikkeling van bebouwing in de uiterwaarden.

Op 10 oktober 2008 heeft de Stuurgroep haar voorkeur uitgesproken voor Variant 3, omdat deze variant de meeste kansen biedt om rivierverruiming en versterking van de ruimtelijke kwaliteit op een zo optimaal mogelijke manier te realiseren.

Variant 4
Variant 3 is in informatiebijeenkomsten voorgelegd aan gemeenteraden, bewoners en belanghebbenden. De grote lijn van deze variant werd gedragen, maar er bleek grote weerstand tegen woningbouw in de uiterwaard bij de Lekboulevard bij Nieuwegein. Ook werden er zorgen geuit over de invulling van de recreatieve voorzieningen. Naar aanleiding hiervan is variant 4 ontwikkeld, waarin niet langer sprake is van woningbouw nabij de Lekboulevard. In variant 4 wordt de relatie stad en rivier meer benaderd vanuit de stedelijk recreatieve wensen die er zijn en niet vanuit de wens om bebouwing toe te voegen. Variant 4 biedt extra ruimtelijke kwaliteit in de vorm van een uitgebreider pakket aan maatregelen om de recreatieve kwaliteit van de uiterwaarden te vergroten.

Gekozen variant
Naar aanleiding van het SNIP 2A besluit van de Staatssecretaris is variant 4 ingrijpend aangepast. In deze zogenaamde “Gekozen Variant” vormen de rivierkundige maatregelen voor het realiseren van hoogwaterveiligheid en de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur de basis voor de inrichting. Recreatie is daarbij een belangrijke nevenactiviteit.
Op hoofdlijnen bestaat de Gekozen Variant uit de aanleg van drie oevergeulen in het gebied. Deze geulen zorgen ervoor dat de Lek meer bergingsruimte krijgt en dat de hoogwatergolf versneld wordt afgevoerd. De meestromende nevengeul in de Vianense Waard is in deze variant verwijderd. Daarnaast wordt de toegangsdam verlaagd naar het stuweiland Hagestein (Ossenwaard). Doordat deze dam bij hoog water een minder groot obstakel vormt, wordt ook de doorstroming van de rivier bevorderd. Naast deze rivierkundige opgaven zijn er voor de verschillende deelgebieden specifieke ruimtelijke opgaven gedefinieerd voor ontwikkeling van natuurwaarden, versterking van de ruimtelijke kwaliteit en recreatie.

Voorlopig voorkeursalternatief
In de SNIP 3 fase is de Gekozen Variant verder geoptimaliseerd. De optimalisatieslag heeft geresulteerd in een Voorlopig Voorkeursalternatief (VVKA). Het VVKA is getoetst op waterstandsverlaging, milieutechnische effecten (MER) en financiële haalbaarheid.

Voorkeursalternatief
Verdere optimalisatie heeft geleid tot een Voorkeursalternatief. Optimalisatie is voortgekomen uit voortschrijdend inzicht, geconstateerde effecten, inbreng van belanghebbenden en een toetsing aan de doelstellingen, randvoorwaarden en uitgangspunten.

Projectontwerp
De resultaten van de effectbeoordeling van het VKA hebben in een laatste optimalisatieslag het uiteindelijke projectontwerp bepaald. Specifieke aandachtspunten bij deze optimalisatieslag waren het voorkomen van grondwateroverlast in Vianen, het beperken van de uitvoeringskosten en aandacht voor een mogelijk kwelprobleem aan de noordzijde bij Nieuwegein. Het ontwerp van de Vianense Waard is geheel herzien. De inrichting van de overige deelgebieden is niet gewijzigd.

Het projectontwerp is onderlegger geweest voor het opstellen van het inpassingsplan. De toekomstige inrichting van het plangebied wordt beschreven in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk wordt per deelgebied beschreven welke doelstellingen beoogd worden en welke ruimtelijke maatregelen daarbij horen. Het projectontwerp heeft ook de basis gevormd voor de verbeelding (voorheen plankaart genoemd). De verbeelding geeft de planologisch-juridische mogelijkheden aan. De bijbehorende planregels zijn zodanig opgesteld dat het inrichtingsplan realiseerbaar is.

 



1.6 Leeswijzer

Het inpassingsplan bestaat uit drie onderdelen. De regels, de verbeelding en de toelichting. De regels en de verbeelding zijn juridisch bindend voor iedereen en alle partijen die iets willen doen in het gebied met betrekking tot bouwen, aanleggen of het roeren van de grond.

De toelichting is een onderbouwing van de gekozen bestemmingen en van de planregels. De toelichting kent 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige inrichting van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de verschillende omgevingsaspecten, hierin is ook een samenvatting van de milieueffectrapportage opgenomen. Voor een uitgebreide beschrijving van de aspecten uit hoofdstuk 5 wordt verwezen naar het MER en onderliggende basisrapporten die samen met dit inpassingsplan ter inzage worden gelegd. De juridische planopzet is opgenomen in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 omvat de aspecten handhaving, planschade en economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 behandelt het overleg ex art. 3.1.1 Bro.
 



Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied

2.1 Landschap

De Lek tussen Hagestein en Vianen ligt in het overgangsgebied tussen de fysisch-geografische regio’s: het Rivierengebied, het Veenweidengebied en het Zoetwatergetijden-gebied. Zowel de Lek zelf als de omgeving waar de Lek doorheen stroomt, verandert daardoor van oost naar west van karakter. De verschillen tussen de landschappen zijn goed zichtbaar. De gestuwde Lek in het rivierenlandschap wordt gekenmerkt door een sterk meanderende hoofdgeul, brede uiterwaarden, brede oeverwallen met dorpen achter de dijk. De Getijde Lek in het veenweidegebied kent een smal winterbed en smalle oeverwallen. Lintbebouwing bevindt zich langs de dijk en daarachter liggen weidse veenpolders met een kenmerkende copeverkaveling. Langs de oevers hebben zich onder invloed van het getij rietgorzen ontwikkeld.
Binnen het plangebied van Ruimte voor de Lek liggen uiterwaarden met elk een eigen karakter. De ruimtelijke opbouw en diversiteit in karakters zijn ontstaan vanuit de landschappelijke onderlegger zoals bodem en morfologie, het landgebruik, watersysteem en historische ontwikkeling
 



2.2 Eigendom en beheer

Een groot deel van het plangebied is in eigendom en beheer bij particulieren. Particulieren verpachten gronden aan lokale agrariërs. Het grondgebruik is intensief: in de Vianense Waard en de Bossenwaard is een groot deel in gebruik als maïsakkers. Het gebied wordt beweid met melk- of jongvee. Dit betreft eveneens particuliere eigendommen of percelen van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) die aan agrariërs zijn verpacht. In de Mijnsherenwaard en het westelijk deel van de Bossenwaard liggen ook eigendommen van (BBL) en Staatsbosbeheer. Hier is het beheer gericht is op natuurbehoud- en ontwikkeling. Verder zijn eigendommen aanwezig van de waterschappen, het Recreatieschap, de Staat (Rijkswaterstaat), de gemeente Vianen en de provincie Utrecht
 



2.3 Infrastructuur en bebouwing

De aanwezige bebouwing en bedrijvigheid ligt geconcentreerd achter de dijk in het binnendijkse gebied, met een verdichting rond de kernen Nieuwegein en Vianen. Buiten de kernen is lintbebouwing langs de dijk aanwezig. De bebouwing in Vianen is sterk geconcentreerd in de kern. De strook achter de dijk is een historisch centrum. Buitendijks is ook bebouwing aanwezig in de Mijnsherenwaard en de Pontwaard; aangeduid als de Buitenstad. Achter de bebouwing ligt een moestuincomplex. De bebouwing van Nieuwegein is geconcentreerd in de wijken Lekboulevard, Hoog-Zandveld, Zandveld en Vreeswijk.
Het plangebied wordt doorsneden door de autosnelwegen A2 en A27 met hoge vaste bruggen. De dijk langs zowel de noord- als de zuidzijde van de Lek wordt vooral door lokaal verkeer gebruikt en voor ontsluiting van de aanliggende percelen. De zuidelijke dijk langs de Lek is een belangrijke recreatieve fietsroute. Het pontveer ter hoogte van Vianen is een belangrijke oversteekbeweging voor langzaam verkeer over de Lek. Beide dijken hebben verschillende toegangen tot de landbouwgronden, veelal in de vorm van een onverhard pad op een talud richting de uiterwaard.
 



2.4 Watersystemen

In de Lek benedenstrooms van de stuw bij Hagestein is de getijdeninvloed nog maximaal werkzaam, dit in tegenstelling tot het gestuwde deel van de rivier, de Nederrijn, stroomopwaarts van Hagestein. Dit maakt de Lek tot een unieke rivier en het gebied tot een uniek gebied. Het meest oostelijke gebied kent een dagelijks getijdenverschil van ruim 1 meter. Het stuwbeheer is sterk bepalend voor de ligging van de intergetijdenzone (de zone tussen eb en vloed). Bij lage rivierafvoeren en deels gesloten stuw ligt de intergetijdenzone veel lager dan in perioden met hoge rivierafvoer wanneer de stuw gestreken is. Daarnaast treedt bij gestreken stuw reflectie van de hoogwatergolf op.
Morfologisch gezien is de Lek sterk aan banden gelegd. De meeste oevers zijn gefixeerd met breuksteen en veel uitwaarden hebben kades. Daarmee zijn de morfologische processen in de uiterwaarden tot een minimum beperkt. Alleen tijdens hoogwaterperioden vindt lokaal nog zandafzetting plaats, zoals op de oever in de Vianense Waard.

Het stuwprogramma S-285 regelt de waterdoorvoer door de stuwen bij Driel en Amerongen en Hagestein en het rivierpeil. Bij een afvoeren van de Boven-Rijn bij Lobith van > 2300 m3/sec gaat ongeveer 2/3 deel van het rivierwater via de Waal, 2/9 deel via de Nederrijn/Lek en 1/9 deel via de IJssel. Bij toenemende afvoer worden achtereenvolgens de stuwen bij Driel, Amerongen en Hagestein geopend zodat de rivier vrij afstromend wordt. Bij een Bovenrijnafvoer van 3400 m3/sec is de Lek geheel vrij afstromend en voert dan ca. 650 m3/sec af. Deze situatie komt gemiddeld 50 dagen per jaar voor.
Tussen een debiet van 1420 en 3400 m3/s wordt met behulp van schuiven in de stuwen de afvoer van de Nederrijn/Lek op minimaal 25 m3/sec en maximaal 430 m3/sec gehouden. Daalt de afvoer van de Bovenrijn beneden de 1420 m3/sec, dan is de Lek volledig gestuwd. De afvoer door de stuw bij Hagestein is dan teruggebracht tot 25 m3/sec. Deze situatie komt gemiddeld 80 dagen per jaar voor.

Relevante waterstanden
Indien de onderschrijdingskans van 50% voor een gemiddelde jaarsituatie in beschouwing wordt genomen (2200 m3/s bij Lobith), treedt ter hoogte van het plangebied gemiddeld een eb-stand van 0,35 m + NAP op en een vloedstand van 1,55 m + NAP. In het groeiseizoen (april- november) geldt voor een onderschrijdingsduur van 50% een Lobith-afvoer van 1600 m3/s. Deze afvoer kan dus als gemiddeld en representatief voor de vegetatieontwikkeling beschouwd worden. Bij deze afvoer treedt gemiddeld een eb-stand van 0,00 m + NAP op en een vloedstand van 1,20 m + NAP.

De gemiddelde winterafvoer bedraagt 2.600 m3/s bij Lobith. Deze afvoer komt circa drie maanden per jaar voor. De bijbehorende waterstanden zijn 1,05 m + NAP bij eb en 1,75 m + NAP bij vloed. Een hoge winterafvoer met een tijdsoverschrijding van gemiddeld circa 1 week per jaar betreft een afvoer van 6.000 m3/s bij Lobith. Bij deze afvoer is het verschil tussen eb en vloed verwaarloosbaar gering. De gemiddelde waterstand bedraagt dan 3,15 m + NAP.

De inundatiefrequentie in de huidige situatie bedraagt:

  • Vianense Waard: eens per 7,5 jaar;
  • Pontwaard (ten noorden en ten zuiden van de Oude Lek): eens per 7,2 jaar;
  • Bossenwaard: eens per 2,3 jaar;
  • Waalse Waard (westkant A27): eens per 0,8 jaar;
  • Waalse Waard (oostkant A27): eens per 2,7 jaar.

Peilbeheer van de deelgebieden
De Bossenwaard is een zomerpolder en wordt bemalen op een peil van 0,8 m +NAP. ‘t Waalse Waard functioneert niet als zomerpolder. In de uiterwaard ligt een voormalige klei- of zandwinput. Bij fluctuerende waterstanden in de rivier verandert de waterstand in de uiterwaard mee. Ook de Vianense Waard is een zomerpolder. De zomerpolder wordt, via een uitlaatconstructie met een vaste drempel (1,55 m+NAP) op peil gehouden. Via de vistrap bij de stuw van Hagestein kan water worden ingelaten. De Pontwaard is niet ingericht als zomerpolder. Het waterpeil is hier gericht op agrarisch gebruik, evenals in de Mijnsheerenwaard.
 



2.5 Beschrijving huidige situatie per deelgebied

De Bossenwaard
De Bossenwaard kent een open landschap met op enkele plekken opgaand groen. Het gebied is voor het grootse deel in gebruik als land- en akkerbouwgebied. De Bossenwaard wordt ruimtelijk doorsneden door het snelwegviaduct van de A2 en is geheel omgeven door een zomerkade. Aan de noordzijde (Lekboulevard) wordt de Bossenwaard begrensd door hoge bebouwing.
Het kavelpatroon aan zowel de oost- evenals de westzijde van het viaduct dateert al vanaf de Middeleeuwen, in de tijd dat de eerste dijken werden aangelegd. Toen al werd de Bossenwaard gebruikt voor kleinschalige agrarische activiteiten. In de Bossenwaard ligt het punt waar de Hollandsche IJssel zich vroeger afsplitste van de Lek. Tot aan het einde van de dertiende eeuw was dit een open verbinding. In 1285 werd een dam bij 't Klaphek aangelegd die de twee rivieren scheidde. Het gebied rondom de oude loop is een laag en nat deel van de Bossenwaard waar, aan de teen van de dijk, kwelindicatieve soorten voorkomen.
Restanten van oude, cultuurhistorische elementen zoals de oude steenfabrieken, het zwembad en de oude schipbrug zijn niet meer aanwezig (mogelijk zijn er van de oude steenovens nog sporen in de ondergrond aan te treffen). De vluchthaven die werd gebruikt voor de boten van de schipbrug, aangelegd in de 19de eeuw heeft nu een recreatieve functie.
De Bossenwaard heeft in de huidige situatie een beperkte recreatieve betekenis. De uiterwaard is zeer beperkt toegankelijk. Er zijn geen aangewezen struinpaden of andere voorzieningen aanwezig.
De ecologische kwaliteiten zijn niet groot. Het onverdedigd kribvak in het westelijk deel heeft steilranden met oeverzwaluwen en een sloot langs de dijk bezit goed ontwikkelde watervegetatie. Langs de verdedigde oever liggen lokaal kleine rietgorzen.

’t Waalse Waard
‘t Waalse Waard heeft een open, agrarisch landschap met overwegend grasland en enkele natuurelementen zoals een ooibos. Een enkele kavel wordt gebruikt voor akkerbouw. ‘t Waalse Waard wordt ruimtelijk doorsneden door het snelwegviaduct van de A27. Ten oosten van de snelweg ligt een voormalige zandwinplas.
Het oostelijk deel van de uiterwaard is in gebruik als recreatiegebied (dagrecreatie) Het westelijk deel kent een agrarisch gebruik. Dit deel van de ’t Waalse Waard heeft geen recreatieve betekenis. Er zijn geen wandel- of struinroutes aanwezig. Deze routes liggen verder stroomopwaarts, in het smalle deel van ‘’t Waalse Waard en de Honswijkerwaard. De uiterwaard heeft een sterk recreatief gebruik met onder andere ligweiden, zandstrandjes en visplaatsen. Er zijn voorzieningen zoals toegangswegen en parkeerplaatsen aangelegd. Aan de dijk staat het voormalige veerhuis van de Oude Slijkerveer, ingepakt in het groen.
Langs de oevers van de oude Lekloop komt op grote schaal nog typische getijdennatuur voor in de vorm van rietgorzen en slikken. Aan de oostzijde ligt een geïsoleerde, diepe zandwinplas.

Pontwaard en Mijnsherenwaard
Dit gebied heeft een agrarisch cultuurlandschap met vooral gras- en hooilanden. Restanten van cultuurhistorisch waardevolle beplanting (meidoorn) zijn beperkt zichtbaar. De kavelverdeling in de Pontwaard is weinig veranderd. De kavelverdeling in de Mijnsherenwaard is niet origineel. Deze uiterwaard is grotendeels afgegraven en afgevlakt tijdens de aanleg van de Lekbrug van de A2. De oude lijnbaan is in het kavelpatroon nog wel zichtbaar. Deze lag ten westen van de Buitenstad, parallel aan de dijk en was ongeveer 400m lang. Aan de noordzijde van Vianen, net buiten de stadsmuur en de Lekpoort ligt ten noorden van de dijk de Buitenstad. De Buitenstad bestaat uit lintbebouwing langs de verbinding tussen de stad en het veer over de Lek. Restanten van stroomgeulen en oeverwallen zijn goed zichtbaar. De hoogteverschillen aan de westzijde van de kade Buitenstad-Ponthoeve laten duidelijk zien waar een oude Lekloop heeft gelopen. Er is hier sprake van een waardevol morfologisch patroon. De kaden en de laagte liggen nog precies op de plek waar voorheen de havengeul lag. Ook het verlengde deel van de Oude Lekloop (aan de oostzijde van de kade) is nog aanwezig. De Pontwaard en Mijnsherenwaard zijn (recreatief) beperkt toegankelijk omdat de waarden nog vooral een agrarische functie hebben. De Lek is vooral bereikbaar via de oevers. Langs de oever loopt een pad om bij de zandstrandjes te komen. Op ongeveer de plek waar vroeger het oude veerhuis heeft gestaan, staat een oude boerderij, de Ponthoeve. Naast een agrarische functie bezit de Ponthoeve ook een kleinschalige horecafunctie.
Het oostelijk deel van de Pontwaard is een relatief kleine, reliëfrijke uiterwaard met restanten van stroomgeulen en oeverwallen.

De Vianense Waard
De Vianense Waard kent een open landschap met akker- en graslanden. Het agrarisch gebruik is intensief met veel maïsakkers en productiegraslanden. Het landschap is in het verleden grotendeels afgevlakt ten behoeve van de landbouw en de aanleg van het viaduct over de A27. Het oorspronkelijke kavelpatroon is nog deels zichtbaar. Ook de Oude Lekloop is nog als een smalle sloot in de uiterwaard zichtbaar.
Opgaand groen beperkt zich tot enkele plekken. Een bijzondere plek is het stukje groen met een kleine waterplas. Dit gebied is aangelegd ter compensatie van dijkversterkingen in het verleden. Op de oostkade van het Merwedekanaal ligt een zuiveringsinstallatie, gebouwd in de 1970. De Vianense Waard wordt ruimtelijk doorsneden door het snelwegviaduct van de A27. Het bruggenhoofd is binnendijks ingepakt door bomen. Parallel aan de Lek ligt een zomerkade. De oevers van de Lek in de Vianense Waard bestaan in het oosten uit steenbestortingen, in het westen uit een natuurlijke oever met zandstrandjes. Hier vindt bij hoogwaters nog actieve opzanding plaats. Deze opzandingen zijn waardevol voor zowel natuur als beleving van het beeld van een continue rivierloop.
De Vianense Waard is niet aantrekkelijk als recreatief gebied. De toegankelijkheid beperkt zich tot de toegangen voor het landbouwverkeer. Er zijn geen wandelroutes of struinmogelijkheden aanwezig. De kop van het Merwedekanaal, voorbij de zuiveringinstallatie is wel bereikbaar. Deze plek geeft een mooi uitzicht over het omliggende landschap en passerende schepen.
Het grondgebruik is intensief: in de Vianense Waard is een groot deel ingenomen door maïsakkers. De uiterwaard is vrijwel volledig geëgaliseerd en omgeven door een kade. Actuele natuurwaarden zijn beperkt tot de rivieroever en enkele wateren langs de dijk. In deze uiterwaard ligt centraal een oude, deels verlande stroomgeul welke als afwateringssloot fungeert
 



Hoofdstuk 3 De toekomstige inrichting van het gebied

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving op hoofdlijnen van de toekomstige inrichting van het gebied. Met de inrichting van het gebied worden de doelstellingen bereikt zoals die zijn geformuleerd in de PKB Ruimte voor de rivier.

 



3.1 Inrichting op hoofdlijnen

De rivierkundige maatregelen voor het realiseren van de hoogwaterveiligheid en de ontwikkeling van natuur binnen de Ecologische Hoofdstructuur vormen de basis voor de inrichting van het gebied. Met de inrichting van het gebied wordt voldaan aan de taakstelling van het gebied gezien de berekende waterstanddaling bij MHW-omstandigheden van 8,2 cm (interventiebeeld).

Door de normalisatie van de rivier en de aanleg van kaden zijn in de huidige situatie de systeemkenmerken van de getijdenrivier de Lek grotendeels verdwenen. Met het toelaten van de rivier- en getijdendynamiek krijgt het plangebied zijn ecologische identiteit weer voor een belangrijk deel terug.
De maatregelen die voor het transformeren van het gebied uitgevoerd moeten worden betreffen het verlagen en doorgraven van de zomerkaden, de aanleg van geulen en maaiveldverlaging. Ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit worden kenmerkende natuurwaarden ontwikkeld en wordt de belevingswaarde van het gebied sterk verhoogd door het gebied toegankelijk te maken voor recreanten.

Herintroductie van de rivierdynamische processen zal vooral op de uiterwaarden op de noordoever plaatsvinden en zal hier leiden tot een ware metamorfose van het bestaande landschap. In´t Waalse Waard is voorzien in de aanleg van zowel een meestromende nevengeul als van getijdengeulen. In de Bossenwaard wordt uitsluitend ingezet op de getijdendynamiek. In de uiterwaarden aan de zuidzijde van de Lek vindt natuurontwikkeling plaats in combinatie met recreatief medegebruik en wordt een geul aangelegd. Bij het ontwerp is aandacht besteed aan de aanwezige cultuurhistorische waarden: het kleinschalig agrarisch cultuurlandschap en het oude verkavelingspatroon.
De beoogde inrichting van het gebied komt voort uit keuzes die gedurende het ontwerpproces zijn gemaakt. Die keuzes zijn gebaseerd op de toetsing aan de doelstellingen van het project, voortschrijdend inzicht, geconstateerde effecten en inbreng van belanghebbenden.

 

Keuzes vanuit veiligheid, hydraulica en morfologie
De rivierkundige taakstelling wordt behaald door het verlagen van de dam naar het stuweiland en de aanleg van drie nevengeulen, respectievelijk in ’t Waalse Waard, de Bossenwaard en de Pontwaard. Daarnaast is het verlagen van de leikades langs het Merwedekanaal en het verleggen van de zomerkade in de Vianense Waard nodig om de rivierkundige taakstelling te halen.

De hoofdgeulen in de Bossenwaard en ´t Waalse Waard zijn ruim gedimensioneerd om voldoende waterstandsverlagend effect te genereren. In de Pontwaard en Bossenwaard ontstaat lokaal opstuwing onder MHW-omstandigheden ten gevolge van de maatregelen voor rivierverruiming. Mede door de aanleg van kleine getijdengeulen blijven de verhogingen binnen acceptabele grenzen voor de waterkeringbeheerders. Vertakkingen aan de oostzijde van de landhoofden van de bruggen in de A2 en A27 beperken het opstuwende effect bij de dijk. Vertakkingen dragen minder bij aan de taakstelling waardoor verlanding (en daarmee een bijdrage aan de ecologische ontwikkeling) mogelijk is.

Een toename van de dwarsstroming in de Lek ter plaatse van de uitstroomopeningen van de nevengeulen is inherent aan rivierverruiming in het gebied en daarmee onvermijdelijk. Door de uitstroomopeningen breed te houden is de dwarsstroming verminderd. Ook de reductie van de afvoer door de geul in de Waalse Waard naar 1,5% van de Lekafvoer draagt hier aan bij.

Tijdens het ontwerpproces zijn optimalisaties uitgevoerd om de aanzanding (en daarmee de baggerinspanning) in het zomerbed te minimaliseren. Op hoofdlijnen houden deze optimalisaties in dat het meestromen van geulen pas plaats gaat vinden wanneer drempelhoogtes overschreden worden (zoals de leikades langs het Merwedekanaal) of door het verkleinen van instroomopeningen van de geulen (door duikers) .
Andere optimalisatiekeuzes die gedurende het ontwerpproces zijn doorgevoerd ten behoeve van de hydraulische taakstelling zijn:

  • Aanpassing van begroeiing en vegetatie in de uiterwaarden om zo de invloed van de vegetatie op de doorstroming (de ruwheid) te verminderen; .
  • Herpositionering van geulen ter plaatse van de brugpijlers van de snelwegen A2 en A27; 
  • Struweelontwikkeling in de Vianense Waard (anders onderdeel van de toekomstige ecotopen en daarmee hydraulisch getoetst) heeft een negatieve invloed op de taakstelling en is daarom niet toegestaan.

Keuzes vanuit ruimtelijke kwaliteit
Vanuit een visie op de ruimtelijke kwaliteit op het gebied zijn ontwerpuitgangspunten opgesteld. Deze ontwerpuitgangspunten vormen de basis voor keuzes vanuit de doelstelling ruimtelijke kwaliteit. Een uitgebreide toelichting op de visie, de ontwerpuitgangspunten en de daaruit volgende beeldkwaliteitseisen staat in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan.

De gewenste natuurdoelen voor het plangebied zijn vastgelegd in het Natuurbeheersplan. In het kader van het project Ruimte voor de Lek heeft een heroverweging van de te realiseren natuurbeheertypen plaatsgevonden.

Deze heroverweging is gebaseerd op het ontbreken van mogelijkheden om de gewenste abiotische omstandigheden te realiseren in het projectgebied, mede gezien de uitgangspunten (doelen en randvoorwaarden) vanuit dit project. De realisatie van de volgende natuurdoeltypen is hiermee komen te vervallen of is in oppervlakte beperkt.
Het natuurbeheertype nat schraalland is gebonden aan binnendijkse schrale, natte hooilanden. Dit type is niet in de voedselrijke en frequent inunderende uiterwaarden te realiseren. Droog schraalland met stroomdalsoorten is gebonden aan oeverwallen en rivierduinen met actieve opzanding. Deze omstandigheden komen momenteel in het gebied slechts op beperkte schaal voor. Wel zijn zeker kansen aanwezig voor actieve oeverwalvorming. Daarnaast zijn in het Natuurbeheerplan grote oppervlakten toegekend aan water (zoete plas) en moeras. In verband met de binnendijkse kwelproblematiek zijn deze beheertypen, die immers door maaiveldverlaging gerealiseerd moeten worden, niet altijd op de geambieerde schaal te realiseren. In de Pontwaard is klein geïsoleerd water toegevoegd aan het projectontwerp (amfibieënpoel) als voortplantingsbiotoop voor rugstreeppad en heikikker. De vormgeving van de geulen en de uitbreiding van recreatieve mogelijkheden leiden tot plaatselijke aantasting van de begrensde EHS. In het kader van de EHS-saldobenadering wordt binnen het plangebied gecompenseerd in de vorm van extra nieuwe natuur bovenop de begrensde EHS.

De vormgeving van de nieuw aan te leggen nevengeulen sluit aan bij de vormkenmerken van natuurlijke en historische geulen langs de lek. Daarbij is de geul in de Bossenwaard benedenstrooms aangetakt en vervolgens vertakt, om zo optimaal in te spelen op de getijdendynamiek.

Het vergroten van de herkenbaarheid van cultuurhistorische elementen draagt bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn:
• Het accentueren van de aftakking van de Kromme IJssel door een rietmoeras;
• Reconstructie van de historische haven van Vianen en een oude Lekloop in de Pontwaard;
• Versterken van het kleinschalige cultuurlandschap bij Vianen;
• Reconstructie van de historische lijnbaan ten oosten van de Buitenstad van Vianen;
• Ook bij de toekomstige ontsluiting van de Ponthoeve blijft de Route Imperiale II zichtbaar;
• De uitzichtpunten worden deels gepositioneerd op plekken waar oude steenovens hebben gestaan.

Mogelijkheden voor recreatie richten zich op extensieve recreatievormen door een stelsel wandelpaden en uitzichtpunten. Om de recreatieve voorzieningen bij te laten dragen aan de water- en natuurbeleving van het gebied is gekozen voor een vogelkijkscherm, speelnatuur en worden de wandelpaden als maaipad aangelegd. In de Vianense Waard worden de mogelijkheden voor een ruiterpad onderzocht.

De oevergeul om de Pontwaard zoals opgenomen in de Gekozen Variant is aangepast. Dit heeft geresulteerd in een kleinere geul, met een lagere MHW-verlaging tot gevolg, maar met een betere balans tussen rivierveiligheid, natuur, landschap en ruimtelijke kwaliteit. Om de rivierkundige taakstelling te halen, is het verlagen van de leikades langs het Merwedekanaal toegevoegd, evenals het verleggen van de zomerkade in de Vianens Waard.

Keuzes vanuit draagvlak
Gelet op de wensen van omwonenden en de visie op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied is er voor gekozen de invulling van recreatief medegebruik in de Bossenwaard te zoneren en minder intensief vorm te geven. Ten westen van de A2 is de inrichting gericht op natuurontwikkeling met beperkte recreatieve functie en ten oosten van de A2 verweving van natuur en recreatie. Daarbij is in het oostelijk gebied ruimte voor extensieve recreatie, ontsloten door maaipaden en uitzichtpunten, maar niet voor het aanleggen van strandjes en strandfaciliteiten. In het oostelijk deel komen geen nieuwe elementen (zoals hoog opgaande begroeiing) die het uitzicht op de rivier belemmeren voor bewoners van de Lekboulevard en de Veermonde in Nieuwegein.

In de toekomstige situatie komt de Pontwaard eerder en vaker onder water te staan. Het veiligheidsniveau van de Buitenstad blijft gehandhaafd op hetzelfde niveau als in de huidige situatie. Er is echter zorg geuit over het feit dat het water direct tegen de oostzijde van de zomerkade gaat aandrukken. Om deze bezorgdheid van de bewoners deels weg te nemen wordt er een zomerkade aan de zuidzijde van de nieuwe geul in de Pontwaard aangelegd. Deze zorgt ervoor dat de huidige innundatiefrequentie in het gebied tussen de nieuwe zomerkade en de winterdijk gelijk blijft.

Door optimalisatie van het ontwerp van de Vianense Waard blijft de inundatiefrequentie voor vrijwel de gehele Vianense waard gelijk aan de huidige situatie. Hierdoor neemt de grondwateroverlast in Vianen niet toe en verslechtert ook de dijkstabiliteit niet.
Ook aan de noordzijde, in een lager gelegen deel van Nieuwegein, wordt geen toename verwacht van het kwelprobleem als gevolg van de rivierverruimende maatregelen. Omdat beïnvloeding van de kwelproblematiek niet geheel is uit te sluiten, is afgesproken dat een gerichte monitoring gaat plaatsvinden.

De bewoners van de Buitenstad maken zich zorgen over de verkeersaantrekkende werking van de recreatieve ontwikkelingen in de Pontwaard. De weg door de Buitenstad is in hun beleving als smal en er wordt veel geparkeerd. De bewoners hebben gepleit voor een rondweg om de Buitenstad.
In het Milieueffectrapport zijn vier ontsluitingsvarianten voor de recreatieve voorzieningen op hun effecten beoordeeld. De onderzoeken en effectbeoordeling wijzen uit dat een alternatieve ontsluiting niet noodzakelijk is, vooral omdat de te verwachten effecten op de verkeersstroom beperkt van omvang zijn.

 



3.2 Inrichting per deelgebied

Toegangsdam Stuweiland
Om voldoende verlaging onder maatgevende omstandigheden te realiseren wordt de toegangsdam vanuit Houten naar het Stuweiland verlaagd. Door het verlagen van deze dam en het verwijderen van beplanting langs de oeverlijn van deze dam wordt ook de continuïteit van de oorspronkelijke Lekloop versterkt.
Het verlagen van de toegangsdam draagt het meeste bij aan het halen van de waterstanddaling, namelijk 5,1 cm. Dit komt enerzijds doordat de toegangsdam (kmr 946.8) dicht bij het punt ligt waar de taakstelling getoetst dient te worden (kmr 945.2-946.2). Anderzijds gaat het om een flinke verlaging van ongeveer 1,5 m over de volle breedte van de toegangsdam tot aan de bandijk.
 
´t Waalse Waard
’t Waalse Waard wordt in zijn geheel als natuurgebied ingericht. Bij de start van het project Ruimte voor de Lek is een deel van de waard nog niet als Ecologische Hoofdstructuur begrensd. Dit gebied wordt gebruikt voor de EHS-saldobenadering (zie § 4.2) en in het (nieuwe) natuurgebiedsplan als EHS worden vastgelegd. Het realiseren van de natuurdoelen wordt gecombineerd met rivierverruimende maatregelen zoals de aanleg van een meestromende nevengeul. De zandwinplas wordt verondiept en geïntegreerd in het geulenpatroon en draagt daarmee bij aan het verhogen van de natuurwaarden. Een parkeervoorziening, een wandelpad (in de vorm van een maaipad) en een uitzichtpunt verbeteren de belevingswaarde van deze uiterwaard, waar de natuurbeleving voorop staat. Een aan te leggen fietspad, dat opgenomen is als een wijzih=gingsgebied, vormt de ontbrekende schakel tussen het westelijk deel van het recreatieterrein langs de oude arm van de Lek en het fietspad langs de A27. Het fietspad loopt parallel aan de teen van de dijk in oostelijke richting en sluit aan op de al bestaande parkeervoorziening in de aangrenzende uiterwaard.

Waterafvoersysteem, natuur en landschap
De aanleg van de meestromende nevengeul beoogt meerdere doelen, te weten het bereiken van een waterstandverlagend effect en het leveren van een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit en natuur. De geul wordt niet toegankelijk voor recreatieve vaart (kano, roeibootjes). De geul staat bovenstrooms via duikers bij de instroom in permanente verbinding met de rivier. Meer richting de dijk is ook ruimte voor de ontwikkeling van getijdennatuur. Hier krijgen de aan te leggen geulen het karakter van getijdengeulen, die worden omgeven door overstromingsvlakten. In de zomerperioden vallen deze vlakten dagelijks tweemaal bij eb droog. Dit is de zogenaamde intergetijdenzone. In de luwte van het bruggenhoofden zijn ooibosjes voorzien. Aan de oostzijde van de A27, tussen de rivier en de meestromende geul, heeft de bestaande oeverwal potentie voor de doorontwikkeling richting stroomdalgrasland.

Bijdrage aan het MHW- effect
De maatregelen in ‘t Waalse Waard draagt 1,1 cm bij aan het behalen van de waterstandsdaling.
De bijdrage aan de taakstelling is weliswaar beperkt, maar de nieuwe inrichting van deze uiterwaard is noodzakelijk om de totale taakstelling van 8 cm te halen en draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteitswinst (toevoeging natuur- en recreatieve waarden).
In deze uiterwaard wordt vooral ingezet op rivierverruiming. De geul is fors gedimensioneerd en zorgt voor een ruime vergroting van het doorstroomprofiel onder de brug van de Rijksweg A27.

Bossenwaard
In deze uiterwaard worden rivierverruimende maatregelen gecombineerd met de aanleg van natuur en recreatief medegebruik. De aanleg van een getijdengeul levert een bijdrage aan rivierverruiming en aan de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De belevingswaarde van het gebied wordt verbeterd door aanleg van wandelpaden (maaipaden), een hondenuitlaatstrook en een wandelpad dat toegankelijk is voor mindervaliden. Een uitzichtpunt, vogelkijkscherm en speelnatuur dragen bij aan de water- en natuurbeleving van het gebied. Om overlast van recreanten op natuurwaarden en overlast voor omwonenden te beperkten is voorzien in zonering. Ten westen van de A2 is de inrichting gericht op natuurontwikkeling met een beperkte recreatieve functie en ten oosten van de A2 op een verweving van natuur en recreatie. In het oostelijk deel is ruimte voor meer extensieve recreatie.

Waterafvoersysteem, natuur en landschap
Onder de A2 wordt een geul aangelegd. De geul verbindt de delen van de uiterwaarden met elkaar die in de huidige situatie door de snelweg gescheiden worden. De eenzijdig aangetakte getijdengeul wordt omgeven door intergetijdenzones met slikplaten en pioniervegetaties. Meer richting de dijk liggen natte en droge graslanden.
In het westelijk deel van deze waard wordt ook ruimte gereserveerd voor de ontwikkeling van natte, laag-dynamische natuur. Dit gebeurt in de vorm van (riet)moeras en een geïsoleerde geul, die de aanzet vormt tot de binnendijks gelegen Kromme IJssel. In verband met de binnendijkse kwelproblematiek wordt de soortenrijke dijksloot gedempt.

Bijdrage aan MHW-effect
In de Bossenwaard draagt het verlagen van de zomerkade en het graven van een brede geul in beperkte mate bij aan de taakstelling (ongeveer 0,9 cm). Dat de bijdrage van de Bossenwaard, ondanks de aanleg van flink wat rivierverruiming (geulen en verlaging kade) toch relatief klein is komt doordat in deze uiterwaard vooral wordt ingezet op het creëren van een rivierdynamische uiterwaard met veel natuurontwikkeling (en dus ruwheid). De inrichting van het gebied is noodzakelijk om de totale taakstelling van 8 cm te halen en draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteitswinst (door toevoeging van natuur- en recreatieve waarden).

Vianense Waard
Voor de rivierverruiming worden het noordwestelijke gedeelte van de zomerkade van de Vianense Waard en de oostelijke leikade langs het Merwedekanaal verlaagd. Een beperkt deel van de uiterwaard krijgt hierdoor een hogere inundatiefrequentie. Om de inundatiefrequentie van het overige (veel grotere) deel van de uiterwaard gelijk te houden aan de inundatiefrequentie in de huidige situatie, wordt een nieuwe zomerkade aangelegd. Deze zomerkade wordt in diagonale richting aangelegd en verbindt het resterende deel van de zomerkade met de leikade van het Merwedekanaal.
In de Vianense Waard wordt de ontwikkeling van natuurwaarden gecombineerd met recreatief medegebruik. In het ontwerp is aandacht besteed aan de aanwezige cultuurhistorische waarden: het kleinschalig agrarisch cultuurlandschap en het oude verkavelingspatroon blijven zichtbaar en worden lokaal geaccentueerd. Voor dit accentueren worden meidoornhagen en ooibos aangelegd.
De Vianense Waard wordt een natuurlijk landschap en richt zich op laagdynamische natuur met de ontwikkeling van natte en droge gras- en hooilanden en akkers. Beleving van het gebied wordt verbeterd door de aanleg van wandelpaden en diverse ontsluitingen vanaf de winterdijk.

Waterafvoersysteem, natuur en landschap
De omvorming van het agrarische gebied tot natuur verloopt zonder het treffen van inrichtingsmaatregelen. In verband met mogelijke grondwateroverlast vindt geen ontgraving plaats. De zomerkade blijft gehandhaafd en wordt niet verlaagd, zodat de overstromingsfrequentie van de uiterwaard niet verandert. Het peil blijft gelijk aan de huidige situatie. De beoogde natuurbeheertypen Zoete plas en Moeras kunnen hier om die reden niet gerealiseerd worden. Er wordt ingezet op de ontwikkeling van diverse graslandtypen, afgewisseld door enkele natuurakkers. De voormalige cope-verkaveling wordt deels hersteld. Mogelijk ontwikkelt zich droog schraalland (stroomdalgrasland) op de oeverwal en in de kribvakken (de zone tussen de natuurlijke oever van de Lek en de zomerkade).
De ligging van het maaiveld in relatie tot het gevoerde peilbeheer maakt de ontwikkeling van zowel droge als vochtige graslanden mogelijk. Langs de bandijk is een kleinschalig landschap beoogd, met een afwisseling van graslanden, akkers en bosjes. De graslanden en akkers worden hier omzoomd door meidoornhagen.

Bijdrage aan MHW-effect
De Vianense Waard draagt 0,4 cm bij aan het halen van de taakstelling. De ingreep in de Vianense Waard is wel een essentieel onderdeel van het gehele ontwerp, omdat door de verlaging van de leikade langs het Merwedekanaal en door het verplaatsen van een deel van de zomerkade bij MHW een verbinding ontstaat tussen de Vianense Waard en de Pontwaard. De ingrepen in de Vianense Waard en Pontwaard kunnen niet los van elkaar gezien worden.

Pontwaard & Mijnsherenwaard
In dit deelgebied staat de ontwikkeling van natuurwaarden, passend bij het oorspronkelijke agrarische cultuurlandschap rond de Buitenstad, voorop. De aanleg van een geul zorgt zowel voor ruimte voor water, als voor het herstel van een oude loop van de Lek en de daaraan gelegen voormalige haven van Vianen. Aan de kop van de Buitenstad zijn verschillende recreatieve voorzieningen beoogd: een camperstandplaats, wipkorenmolen en een passantenhaven. Het agrarisch bedrijf de Ponthoeve krijgt de mogelijkheid een horecavoorziening toe te voegen. Ten oosten van de Buitenstad wordt ruimte gereserveerd ten behoeve van een parkeerterrein.

Clustering van de recreatieve voorzieningen en behoud van de zichtlijnen vanuit de Buitenstad richting de uiterwaarden zijn belangrijke uitgangspunten voor de inrichting de uiterwaard. Door clustering blijft de impact op het historische waterfront beperkt tot een klein gebied en de diverse voorzieningen kunnen in samenhang ontworpen worden. De molen en camperstandplaats zijn buiten de zichtlijnen gelegen.
De molen staat verhoogd in het landschap (20x20 meter), tussen de kade rondom de Buitenstad en de kade parallel aan de Oude Lekloop en wordt omgeven met een molenbiotoop.
De passantenhaven met maximaal tien ligplaatsen komt op ongeveer op dezelfde plek te liggen als de oorspronkelijke haven. De vorm van de haven is geïnspireerd op de historische situatie van de oude haven. De aanlegplaatsen vormen geen belemmering voor het vrije zicht vanuit de Buitenstad op de Ponthoeve en de uiterwaarden.
De camperstandplaats krijgt een plek buitendijks ten westen van de veerdam, zo dicht mogelijk bij de kade rondom de Buitenstad. Het vrije zicht vanuit de Buitenstad op de Ponthoeve en de uiterwaarden is met deze locatie gewaarborgd. De camperstandplaats wordt landschappelijk ingepast. De campers zijn zo minder prominent zichtbaar vanuit de uiterwaard en het zicht op de Buitenstad wordt zo min mogelijk aangetast. De standplaats biedt ruimte voor vier campers.
De bereikbaarheid van de Ponthoeve is gewaarborgd via een brug over de toekomstige nevengeul, vanaf de Buitenstad. Ook de parkeerplaats in de stroomschaduw van de Buitenstad wordt landschappelijk ingepast.

De brug (veerweg) over de te reconstrueren Oude Lekloop in de Pontwaard vormt de ontsluiting van Vianen/Buitenstad met de Ponthoeve en het fiets-/voetveer over de Lek naar Nieuwegein. Deze verbinding over de Oude Lekloop bestaat uit een vaste brug. Ten noorden van de Buitenstad en parallel aan de lage kade wordt de molen ontsloten door een nieuw aan te leggen weg ten westen van de Veerweg.

Waterafvoersysteem, natuur en landschap
De verlande geul, die vroeger diende als toegang tot de haven van Vianen, wordt weer ontgraven. De oude loop van de Lek (naar de haven) wordt hersteld tot een smalle en ondiepe, meestromende nevengeul. De nevengeul doorsnijdt de bestaande zomerkade. Om frequente overstroming van de dijkzone, de volkstuintjes en de toekomstige parkeerplaats tegen te gaan, wordt parallel aan de nevengeul een nieuwe zomerkade aangelegd. De nieuwe zomerkade wordt voorzien van een duiker om het water na hoogwater weer af te kunnen voeren.
De westelijke kade langs het Merwedekanaal wordt verlaagd, dit om de beoogde doorstroming en daarmee het waterstandverlagende effect te bereiken.

In de Mijnsherenwaard en de Pontwaard zijn potenties aanwezig voor de ontwikkeling van droog Kruidenrijk grasland en Stroomdalgrasland. Deze ontwikkeling kan mogelijk worden door extensieve seizoenbegrazing en hooilandbeheer. De omstandigheden op de Lekoever kunnen geschikt zijn voor de ontwikkeling van Droog schraalland. Langs de Buitenstad en in de Pontwaard is de inrichting vooral patroonmatig, met herstel van hagenstructuren, soortenrijke hooilanden, kleiputten en akkertjes.

Bijdrage aan MHW-effect
De Pontwaard draagt 1,0 cm bij aan het behalen van de taakstelling. In de huidige situatie ligt hier een knelpunt door de insnoering van de rivier tussen de buitenstad van Vianen en Vreeswijk. Dit wordt opgelost door het gedeeltelijk afgraven van oostelijke kade van het Merwedekanaal en in het ontgraven van de voormalige loop van de Lek.
 



Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen beschreven van het meest relevante beleidskader van rijk, provincie en gemeente



4.1 Rijk

Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier
De PKB Ruimte voor de Rivier beoogt meer ruimte voor het water te geven om het rivierengebied beter te beschermen tegen overstromingen. De PKB Ruimte is op 25 januari 2007 in werking getreden. In de PKB zijn voor Ruimte voor de Lek de volgende doelstellingen opgenomen:

  • Veiligheid: het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen. Realisatie van een waterstanddaling van minimaal 6 cm (MHW)
  •  Ruimtelijke kwaliteit: het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied

In de (PKB) zijn 39 maatregelen benoemd die moeten zorgen voor die voldoende bescherming tegen de toevloed van het water. Daarbij is tevens als eis gesteld dat de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied wordt verbeterd. De maatregelen moeten uiterlijk in 2015 uitgevoerd zijn. Eén van deze maatregelen is de “Uiterwaardvergraving Honswijkerwaarden, stuweiland Hagestein, Hagesteinse uiterwaard en Heerenwaard”, ofwel “Ruimte voor de Lek”.

Met de maatregelen volgens het project “Ruimte voor de Lek” wordt voldaan aan de taakstelling van het gebied. De berekende waterstanddaling bij MHW-omstandigheden is 8,2 cm. De ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt door de ontwikkeling van een robuuste landschapsstructuur, gebaseerd op natuurontwikkeling. Daarnaast dragen verschillende recreatieve voorzieningen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.


De maatregel Uiterwaardvergraving Honswijkerwaarden, Stuweiland Hagestein, Hagesteinse uiterwaard en Heerenwaard wordt in de toelichting op de PKB als volgt omschreven:
Vanuit ruimtelijke kwaliteit zijn de uiterwaarden in de nabijheid van Vreeswijk/Nieuwegein en Vianen van belang als stedelijk uitloopgebied voor deze kernen en voor de Utrechtse agglomeratie in zijn geheel. Vanuit de PKB Ruimte voor de Rivier kan een bijdrage geleverd worden aan de invulling van het stedelijk uitloopgebied door de Heerenwaard en de Hagesteinse uiterwaarden toegankelijk en aantrekkelijker te maken. Zowel Vianen als Vreeswijk heeft de status beschermd stadsgezicht. Om de cultuurhistorische waarden hiervan optimaal tot uiting te laten komen, is het van belang de openheid in de aanliggende uiterwaarden te handhaven en te waarborgen. Het verwijderen van zomerkades en het beperkt vergraven van uiterwaarden leidt tot een verhoogde overstromingsfrequentie waardoor landbouw niet langer mogelijk is. Vrijkomende licht verontreinigde grond, die niet vermarktbaar is, wordt binnen het plangebied teruggeplaatst. Omzetting van dit gebied naar natuurgebied met recreatief medegebruik en natuurlijk grasland geeft optimale invulling aan de wens een cultuurhistorische omgeving voor Vianen te scheppen. Het doorlaatbaar maken van de in het gebied aanwezige veerstoep zal op een zorgvuldige manier en zoveel mogelijk in stijl met het stadsgezicht gebeuren.
De zomerkade die met een grillig verloop door de Heerenwaard loopt, blijft gehandhaafd vanwege cultuurhistorische waarde en de bijdrage aan een historisch landschapsbeeld. Met deze maatregel wordt tevens invulling gegeven aan het gedachtegoed van Belvedère: ‘behoud door ontwikkeling’.
Aan de bovenstroomse kant van Vianen, ter hoogte van de nieuwbouwwijk De Hagen, is er geen aanleiding cultuurhistorie de boventoon te laten voeren. Hier is wel gekozen uit te gaan van het cultuurhistorisch landschapspatroon, maar dit als basis te laten dienen voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Interessant is, dat daarmee binnen het stedelijk uitloopgebied twee uiterwaarden met een verschillend karakter ontstaan, die daarmee in verschillende recreatiebehoeften voorzien.

Beleidslijn Grote Rivieren
De maatregel Ruimte voor de Lek is gelegen in het rivierbedgedeelte waarop de Beleidslijn Grote Rivieren (2006) van toepassing is. De beleidslijn heeft als doelstelling de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
Onder strikte voorwaarden biedt de beleidslijn mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed. Nieuwe activiteiten mogen de waterafvoer niet hinderen en mogen geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed. In de beleidslijn is een afwegingskader opgenomen waarmee kan worden beoordeeld of activiteiten kunnen plaatsvinden in het rivierbed, en zo ja, onder welke voorwaarden.

Dit afwegingskader is van toepassing op de recreatieve voorzieningen en het parkeerterrein in de Pontwaard. Van toepassing zijn artikel 6, sub c en e van de Beleidsregels. De recreatieve voorzieningen (wipkorenmolen, camperstandplaats, passantenhaven en de recreatieve en educatieve “natuurboerderij” De Ponthoeve) en het parkeerterrein zijn gekoppeld aan de Ruimte voor de Rivier-maatregel. Bij het ontwerpen van diverse elementen in de Pontwaard/Mijnsherenwaard is bewust rekening gehouden met het creëren van zo min mogelijk nadelige effecten voor de hydraulica.

De camperplaats ligt in de luwte van de zomerkade en zo dicht mogelijk tegen de kade rond de Buitenstad aan. De camperstandplaats wordt aangelegd op maaiveld. De veranderingen ten opzichte van de huidige situatie zijn minimaal.
In verband met de sterke stroming in het midden van de uiterwaard is er voor gekozen de molen meer in de luwte van de zomerkade te leggen. De benodigde ophoging kan gezien worden als verbreding van de zomerkade.
De parkeerplaats (60 pp) ligt in de stroomluwte van twee obstakels, te weten de Buitenstad en de RWZI. Daarnaast wordt direct grenzend aan de geul in de Pontwaard/Mijnsherenwaard een nieuwe zomerkade aangelegd. De parkeerplaats ligt hier achter. De parkeerplaats wordt op maaiveld aangelegd, met half open verharding en heeft dus geen invloed op de MHW en op het stromingsbeeld.

Conclusie:
In de hydraulische berekeningen zijn al deze elementen expliciet meegenomen en werken hiermee door in de resultaten. De inrichting van het gebied voldoet aan de hoofddoelstelling voor veiligheid: de beoogde MHW-daling wordt gehaald en het effect op de stroomsnelheden is in beeld gebracht en voldoet aan de criteria. In de technische rapporten is dit onderbouwd en besproken met Rijkswaterstaat, Waterschap Rivierenland en HDSR.

Voor wat betreft De Ponthoeve is er geen sprake van herbouw of nieuwbouw. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing. Ingevolge artikel 6, c van de Bgr is een functieverandering binnen bestaande bebouwing onder voorwaarden mogelijk. Aan de in artikel de in artikel 7 gestelde voorwaarden wordt voldaan.
De camperstandplaats, wipkorenmolen, passantenhaven en het parkeerterrein naast de Buitenstad zijn activiteiten als bedoeld in artikel 6, onder e van de Bgr: activiteiten die onderdeel uitmaken van het provinciaal inpassingsplan, waarin tevens de rivierkundige maatregelen planologisch worden vastgelegd. De activiteiten komen tot stand in samenhang met de realisering van de hydraulische doelstelling en het vergroten van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteit van het gebied. Het geheel aan maatregelen levert het gewenste eindbeeld op van een veilig rivierengebied met een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Van de zijde van RWS-DON is (op 9 februari 2011) vernomen dat voldaan wordt aan de in de beleidsregels opgenomen voorwaarden. De betreffende activiteiten zijn op juiste wijze opgenomen in de hydraulische berekeningen.

Nota Ruimte
In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland vastgelegd en worden inrichtingsvraagstukken voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2030 aan de orde gesteld. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol speelt
Beleidsmatig wordt er naar gestreefd de identiteitswaarde en de (groene) gebruiksmogelijkheden van het landelijk gebied zoveel mogelijk te behouden en te ontwikkelen. Het nationaal beleid richt zich vooral op borging en ontwikkeling van de gebiedseigen kernkwaliteiten van (inter)nationaal waardevolle landschappen.
Voor het toeristisch-recreatief gebruik van de groene ruimte geeft de Nota Ruimte aan dat de recreatiesector de ruimte moet krijgen om te anticiperen op veranderende behoeften van de samenleving en om zich tot een economische drager van (delen) van het platteland te ontwikkelen. Daarmee is ook de vitaliteit van de meer landelijke gebieden van Nederland gebaat. Provincies dienen in hun streekplannen voldoende ruimte te scheppen om de veranderende behoefte aan toeristisch-recreatieve voorzieningen in de samenleving te faciliteren. Concreet betekent dit dat rekening moet worden gehouden met nieuwe vormen van recreatie en toerisme en met uitbreiding en aanpassing van bestaande toeristische en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het gaat daarbij ook om vergroting van de mogelijkheden voor recreatie als nevenactiviteit op agrarische bedrijven. Ook de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte moeten worden verbeterd en vergroot, zowel door het wandel-, fiets- en waterrecreatienetwerk te vergroten, als door belemmeringen weg te nemen en bijvoorbeeld dijken, oevers en houtwallen toegankelijker te maken voor wandelen, fietsen en varen (waterrecreatie).

Nationaal Landschap het Groene Hart
Het gebied maakt deel uit van het Groene Hart dat in de Nota Ruimte (2006) is aangewezen als Nationaal Landschap. Het beleid voor de Nationale Landschappen stelt: "Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van Nationale Landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt worden. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. Binnen Nationale Landschappen is daarom "behoud door ontwikkeling" het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid.

De inrichting van het plangebied sluit goed aan op voornoemde nationale doelstellingen.

Natura 2000
De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op een afstand van circa 6 km (Uiterwaarden Lek en Zouweboezem). De geplande werkzaamheden en voorziene veranderingen in het projectgebied hebben op deze afstand geen effecten op Natura 2000-gebieden. Natuurontwikkeling in de uiterwaarden heeft wel een positief effect op het netwerk tussen natuurgebieden langs de rivieren.

 



4.2 Provincie

Structuurvisie provincie Utrecht
Het provinciaal ruimtelijk beleid is primair neergelegd in het Streekplan Utrecht 2005-2015, dat op onderdelen nader is uitgewerkt in de provinciale Handleiding bestemmingsplannen 2006. Het Streekplan Utrecht 2005-2015 moet per 1 juli 2008 met de inwerkingtreding van de Wro van rechtswege worden aangemerkt als provinciale structuurvisie. Met het oog op de inwerkingtreding van de Wro heeft een beleidsneutrale omzetting van het Streekplan plaatsgevonden in de vorm van de Beleidslijn nieuwe Wro, die bij besluit van Provinciale Staten op 23 juni 2008 is vastgesteld. Bij deze beleidsneutrale omzetting zijn de in het Streekplan opgenomen richtinggevende beleidsuitspraken en de in de provinciale Handleiding bestemmingsplannen 2006 opgenomen beleidsregels onderverdeeld in een drietal categorieën, waarbij elke beleidsuitspraak/beleidsregel is ondergebracht bij één van de tien benoemde aandachtsgebieden. Zoals in de Beleidslijn is aangegeven, vallen de beleidsuitspraken die zijn aangeduid als categorie 1 onder het wettelijke criterium "provinciaal belang".
Op 21 september 2009 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio worden op deze manier veiliggesteld.

De uitgangspunten van het project Ruimte voor de Lek zijn in overeenstemming met het beleid voor dit gebied zoals is omschreven in de Structuurvisie. Volgens deze visie zijn in het gebied ten zuiden van het Amsterdam-Rijnkanaal de uiterwaarden van de Lek de belangrijkste ecologische aders. Grote delen van de uiterwaarden zijn begrensd voor nieuwe natuur. Tegelijkertijd biedt de ligging nabij stedelijk gebied mogelijkheden voor recreatief gebruik. Om die reden is een aantal uiterwaarden als “landelijk gebied 3” aangeduid.
Het winterbed van de rivier is primair bestemd voor waterstaatkundige doeleinden. De primaire waterkeringen langs de Lek in de gemeente Vianen voldoen nog niet overal aan de huidige normen. Maatregelen om het doorstromen van het rivierwater te bevorderen, zoals het verlagen van het winterbed en het graven van nevengeulen, worden zoveel mogelijk gecombineerd met natuurontwikkeling en met het beter toegankelijk maken van de uiterwaarden voor extensief recreatief medegebruik. In als “landelijk gebied 3” aangeduide gebieden is nieuwvestiging en uitbreiding van toeristisch-recreatieve voorzieningen, voor zowel dag- als verblijfsrecreatie, mogelijk, als onderdeel van een integraal plan waaruit de ruimtelijke kwaliteitswinst blijkt. Het project Ruimte voor de Lek kan als een dergelijk integraal plan gekenschetst worden.

De recreatieve voorzieningen in de Pontwaard leveren een belangrijke bijdrage aan het versterken van de recreatieve betekenis van gebied zoals bedoeld in de Structuurvisie en passen daarmee in een als “landelijk gebied 3” aangeduid gebied. In een als “landelijk gebied 3” aangeduid gebied is nieuwvestiging en uitbreiding van toeristisch-recreatieve voorzieningen voor zowel dag- als verblijfsrecreatie mogelijk, als onderdeel van een integraal plan waaruit de ruimtelijke kwaliteitswinst blijkt. Het project Ruimte voor de Lek kan als een dergelijk integraal plan gekenschetst worden.
Realisatie van dergelijke recreatieve voorzieningen, in nabijheid van de vraag, zijn medebepalend voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Dat laatste geldt ook voor recreatieve ontwikkeling op De Ponthoeve, een ontwikkeling die bovendien in lijn is met de ruimte die het provinciaal ruimtelijk beleid biedt voor het realiseren van groene en blauwe diensten.

Passantenhaven, wipkorenmolen en camperstandplaats
Vooral in de Pontwaard wordt ingezet op het versterken van de cultuurhistorische karakteristiek door reconstructie van de oude loop van de Lek, reconstructie van de historische haven (passantenhaven), versterken kleinschalig cultuurlandschap en de bouw van een wipkorenmolen. Daarnaast wordt in dit gebied een camperstandplaats gerealiseerd en wordt het daar aanwezige agrarische bedrijf omgevormd tot een natuurboerderij.
Met het realiseren van de voorzieningen wordt tegemoet gekomen aan de recreatieve behoefte van de inwoners van de nabijgelegen stedelijke gebieden (vooral Vianen en Nieuwegein). De voorzieningen dragen in dit verband bij aan het versterken van de water- en natuurbeleving van het gebied. Een beleving die momenteel niet sterk aanwezig is. Realisatie van voornoemde recreatieve voorzieningen (in nabijheid van de vraag) zijn medebepalend voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Dat laatste geldt ook voor recreatieve ontwikkeling op De Ponthoeve.
Voor de molen en camperstandplaats zijn in het inpassingsplan wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

De Ponthoeve
In het kader van het project Ruimte voor de Lek wordt een groot deel van de gronden van het agrarisch bedrijf De Ponthoeve in de Pontwaard/Mijnsherenwaard omgezet naar natuur en waterberging. De herinrichting van deze uiterwaarden maakt voortzetting van het agrarische bedrijf in de huidige vorm niet mogelijk. De eigenaar wil als vervangende bron van inkomsten bij het resterende deel van het agrarisch bedrijf diverse agrarisch- en natuurgelieerde diensten aanbieden. Het agrarische bedrijf kent al een aantal nevenactiviteiten in de vorm van een theehuis, klompgolf en het geven van workshops. Dat wordt aangevuld met een restaurant en een steunpunt voor extensieve recreatie. Er wordt geen extra bebouwing opgericht ten behoeve van deze diensten. Een huiskavel ter grootte van circa 2,5 ha blijft in eigendom en gebruik van de boer. Deze agrarische grond zal hij gebruiken voor diverse aspecten van zijn nieuwe onderneming.

De door de eigenaar van De Ponthoeve gewenste niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn in de Provinciale Ruimtelijke Verordening aangemerkt als groene en blauwe diensten (begripsbepaling, art. 1, onder l). Het provinciaal ruimtelijk beleid biedt in het gehele landelijk gebied zo veel mogelijk ruimte aan agrarische bedrijven om groene en blauwe diensten te leveren.

Toekomstvisie Ponthoeve
Toekomstige situatie huiskavel:
­ - behoud woonhuis/erf /bedrijfsgebouwen
­ - behoud bestaande ontsluiting
­ - 2,5 ha grond particulier natuurbeheer

De activiteiten van De Ponthoeve zullen bestaan uit:
­ - Het houden van vleesvee in verbouwde stal (potstal)
­ - Theehuis / horecaondersteuning
­ - Natuureducatie
­ - Klompgolf
­ - Verkoop asperges (van eigen kwekerij buiten plangebied)
­ - Skybox (educatief vleesvee bezichtigen)
­ - Steunpunt extensieve recreatie (fiets- en wandelroutes)
-­  Restaurant (gezamenlijk met theehuis ca. 300 m2)
- ­ Natuurbeheer

Parkeren op eigen terrein (35 parkeerplaatsen), landschappelijk ingepast. (Bron: Toekomstvisie De Ponthoeve, familie Baars, november 2010)

Het gebruik van de huiskavel van 2,5 ha voor de groene en blauwe diensten zal tot gevolg hebben dat het terrein niet meer in aanmerking komt voor subsidies voor agrarisch natuurbeheer. De Toekomstvisie zal op dat onderdeel niet kunnen worden gerealiseerd. Omdat de huiskavel in het provinciaal beleid wel is aangeduid als “nieuwe natuur”, zal elders in het plangebied een vergelijkbaar oppervlak extra natuur moet worden gerealiseerd. Onderzoek heeft uitgewezen dat op grond van de EHS-saldobenadering het achterwege blijven van natuurontwikkeling op de huiskavel wordt gecompenseerd door extra natuurontwikkeling elders in het plangebied. 

Groene en blauwe diensten betreffen volgens de PRV alle activiteiten op het gebied van natuur, water, landschap, cultuurhistorie en toegankelijkheid voor recreatie, die de kwaliteit van het landelijk gebied verhogen. Hieronder worden ook verstaan activiteiten op het gebied van zorglandbouw, kinderopvang,educatie, horeca en (verblijfs)recreatie, waaronder bed and breakfast (verbrede landbouw), waarbij de agrarische activiteiten ten minste 10% van de bedrijfsvoering blijven bedragen

Ten aanzien van De Ponthoeve kan samenvattend worden gesteld dat de activiteiten passen in het provinciaal ruimtelijk beleid betreffende groene en blauwe diensten. Voor de activiteiten wordt uitsluitend gebruik gemaakt van bestaande bebouwing.
In het inpassingsplan wordt voor het bouwperceel de bestemming “Agrarisch – Natuurboerderij” opgenomen. Daarbij is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden die het provinciaal ruimtelijk beleid biedt voor de toevoeging van groene en blauwe diensten bij een agrarisch bedrijf.

Omwonenden van de Buitenstad hebben hun zorg geuit over de verkeersaantrekkende werking van de voorzieningen en hebben gepleit voor de aanleg van een alternatieve ontsluiting in de vorm van een rondweg. De zorg van de omwonenden heeft aanleiding gegeven tot aanvullend verkeerskundig onderzoek en een effectenstudie van vier varianten.

  1. De recreatieve voorzieningen in de Pontwaard worden ontsloten via de bestaande weg door de Buitenstad.
  2. De recreatieve voorzieningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen weg oostelijk om de Buitenstad, aansluitend op de nieuwe parkeerplaats naast de volkstuinen.
  3. De recreatieve voorzieningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen weg westelijk om de Buitenstad.
  4. De recreatieve voorzieningen zijn alleen te voet of per fiets bereikbaar via de bestaande weg door de Buitenstad, waarbij geparkeerd dient te worden op de nieuwe parkeerplaats naast de volkstuinen.


Uiteraard zal er ten gevolge van de recreatieve voorzieningen sprake zijn van een toename van het verkeer. In het basisrapport Verkeer en bereikbaarheid is inzichtelijk gemaakt wat de invloed van de recreatieve voorzieningen is op het verkeer en de bereikbaarheid in het gebied
Uit dit rapport kan geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een onevenredige toename van verkeersbewegingen op de bestaande ontsluiting (in hoofdstuk 5 wordt dit nader toegelicht). De huidige weg kan een toename in het verkeer door de Buitenstad aan. Er wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. De onderzoeken geven dus geen aanleiding om een rondweg aan te leggen.
Daarbij komt dat een rondweg een grote inbreuk maakt op het historisch aangezicht van Vianen. De weg tast het landschap en de aanwezige dan wel de te ontwikkelen natuurwaarden in te grote mate aan. De geringe toename van het verkeer rechtvaardigt niet de aantasting van deze belangrijke waarden in het plangebied.

Parkeerterrein
Ten oosten van de Buitenstad wordt in het inpassingsplan ruimte geboden voor de realisatie van een parkeerterrein. Dit komt voort uit de wens van de gemeente Vianen om extra parkeerruimte te realiseren, voornamelijk ten behoeve van bezoekers aan de binnenstad. Parkeerruimte wordt vooral gemist aan de noordzijde van binnenstad. Het parkeerterrein zou tevens benut kunnen worden door bezoekers aan de recreatieve voorzieningen in de uiterwaarden en bewoners van de Buitenstad en hun bezoekers. Ook in die zin heeft het parkeerterrein een toegevoegde waarde.

De betreffende locatie is buiten de bebouwingscontour van het streekplan gelegen en is niet aan te merken als een aan het landelijk gebied gebonden functie. Daarmee is realisering van deze voorziening in beginsel in strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Alternatieve mogelijkheden en locaties zijn door de gemeente onderzocht (Nota Parkeerbeleid binnenstad Vianen, 25 juni 2008) en als onvoldoende, niet haalbaar of niet geschikt gekenschetst. De gemeente opteert daarom voor de locatie zoals is opgenomen in het inpassingsplan. Voor het betreffende parkeerterrein is in het inpassingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarvan gebruik gemaakt kan worden indien de noodzaak hiervoor is aangetoond. De landschappelijke inpassing is hierbij een belangrijke voorwaarde. De locatie ligt in het agrarisch cultuurlandschap, in de schaduw van het historisch centrum en de Buitenstad. Met hagen en een boomgaard wordt er aangesloten op de kenmerken van het landschap agrarisch cultuurlandschap. De auto’s worden op deze manier enigszins aan het zicht onttrokken. Het parkeerterrein wordt gerealiseerd op maaiveldniveau.

In het Ruimtelijk Kwaliteitsplan zijn de uitgangspunten beschreven voor de inrichting en beeldkwaliteitseisen van de betreffende voorzieningen.

Ecologische Hoofdstructuur
In de structuurvisie is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gedefinieerd. De EHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De Ecologische Hoofdstructuur is begrensd met een zogenoemde groene contour. Binnen de groene contour geldt het ‘nee, tenzij’-regime. Dit houdt in dat nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden niet toegestaan zijn indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Op gebiedsniveau kan eventueel de saldobenadering worden toegepast.
Met toepassing van de EHS-saldobenadering zijn ruimtelijke ontwikkelingen in de EHS mogelijk, mits per saldo op gebiedsniveau de kwaliteit wordt verbeterd, de kwantiteit wordt vergroot en is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De combinatie van ruimtelijke ontwikkelingen is binnen één gebiedsvisie opgenomen, waaruit de ruimtelijke samenhang blijkt en de wijze waarop de ontwikkelingen worden gerealiseerd;
  2. Er wordt binnen de EHS een kwaliteitsslag gemaakt waarbij het oppervlak natuur minimaal gelijk blijft dan wel toeneemt;
  3. Er treedt een vergroting van het areaal EHS op, waardoor de EHS beter gaat functioneren, ter compensatie van het gebied dat door de ruimtelijke ontwikkelingen verloren is gegaan;

Het winterbed van de Lek is een belangrijke ecologische ader en er zijn veel gebieden aanwezig die deel uitmaken van de EHS, zowel in landelijk gebied 3 als in landelijk gebied 4. Naast bestaande natuur is er ook veel terrein aangewezen voor nieuwe natuur en ecologische verbindingszones. Doel is het areaal van moerassen, stroomdalgraslanden en open water uit te breiden. Tegelijkertijd biedt de ligging nabij stedelijk gebied mogelijkheden voor recreatief gebruik, waartoe een aantal uiterwaarden als landelijk gebied 3 zijn aangeduid. Specifieke doelstellingen voor het plangebied zijn geformuleerd in het natuurgebiedsplan Uiterwaarden Nederrijn en Lek en het natuurgebiedsplan Vianen. In de planontwikkeling voor Ruimte voor de Lek is rekening gehouden met deze beide plannen.

De ambities voor de EHS zijn beschreven in het Natuurbeheerplan.

Voor het project Ruimte voor de Lek is de EHS-saldobenadering toegepast.
Vergeleken met de huidige waarden van de EHS in het gebied treedt een aanzienlijke verbetering op. In de huidige situatie is weinig natuur aanwezig. Door omzetting van agrarische gebieden naar natuur neemt de oppervlakte natuur toe. Ondanks de toename van recreatie betekent dit een verbetering van de wezenlijke kenmerken van de EHS ten opzichte van de huidige situatie. Zones met bijzondere kwaliteiten ontwikkelen zich, wat leidt tot een toename van de aaneengeslotenheid, meer bijzondere soorten en het beter functioneren van essentiële verbindingen.

Om een positief saldo voor natuur te realiseren zijn een aantal randvoorwaarden benoemd:

Ruimtebeslag natuurbeheertypen
De eerste randvoorwaarde luidt dat landschappelijke inpassing niet mag leiden tot ruimtebeslag op gewenste natuurbeheertypen. Er zijn verschillende voorzieningen voorzien die leiden tot ruimtebeslag. Dit wordt ruimschoots gecompenseerd door de toename van natuur buiten de EHS. Bovendien wordt de ruimte natuur zo ingericht dat zich hier natuurbeheertypes ontwikkelen en niet voorzien in seminatuurlijke beplanting als parkbos. Uiteindelijk is een toename voorzien van natuurbeheertypen, die de beschikbare potenties ten volle benutten. In de Vianense Waard is wel langdurig verschralingsbeheer vereist om binnen de gestelde randvoorwaarden de aanwezige potenties zoveel mogelijk te benutten en graslanden met een zekere kwaliteit te laten ontwikkelen. Aan de eerste randvoorwaarde wordt voldaan.

Aansluiting potenties gebied en dynamische processen
De tweede randvoorwaarde is dat bij de uitwerking van het plan zodanig op de potenties wordt aangesloten dat de meer kritische natuurdoelen zoals stroomdalgraslanden zich daadwerkelijk kunnen ontwikkelen. Stroomdalgraslanden zijn afhankelijk van aanzanding van de rivier op de oeverwallen. Bij de uitwerking moeten dynamische processen verder in beeld worden gebracht en benut, binnen de voor het project gestelde randvoorwaarden. Het is belangrijk dat de vereiste doorstroomcapaciteit van water gegarandeerd blijft. Ruwheden van de vegetatie hebben invloed op de doorstroomcapaciteit van de uiterwaarden en zijn
belangrijk bij hoge waterstanden.
Voor de ontwikkeling van natuurbeheertypen is rekening gehouden met dynamische processen (opzanding) binnen de gestelde randvoorwaarden, aanwezige bodemprofielen, grondwaterstanden en ruwheden van de vegetatie voor de vereiste doorstroomcapaciteit. Deze factoren zorgen dat de doelen van Ruimte voor de Lek afwijken van de doelen uit het Natuurbeheerplan: het oppervlak stroomdalgrasland is niet realistisch op basis van de aanwezige omstandigheden en gestelde randvoorwaarden. Een dergelijke analyse is ook gedaan voor de invulling van de andere natuurbeheertypen. Bij inrichting is maatwerk geleverd waarbij rekening gehouden is met aansluiting op randvoorwaarden, potenties en dynamische processen. Dat betekent dat aan derandvoorwaarde van aansluiting op potenties is voldaan.

Garantie van storingsvrije zones
De derde randvoorwaarde luidt dat “voldoende” storingsvrije oeverzone gegarandeerd is. De oppervlakte water en oever wordt verder uitgebreid. Indien dit niet mogelijk is, moet de invloed van intensieve recreatie (camperplaatsen, gebruik strandjes of jachthaven) worden ingeperkt. De recreatievrije zones liggen in de huidige situatie niet overal langs de oever, maar Ruimte voor de Lek voorziet in zones waarin geen recreatieve voorzieningen zijn getroffen. De natte zones en de geulen zijn slecht of niet toegankelijk voor voetgangers omdat de wandelpaden voornamelijk door de hogere delen van het gebied lopen.
Er zijn in het gebied voldoende storingsvrije zones aanwezig zijn voor de aanwezigheid van bijzondere soorten. Hiermee voldoet Ruimte voor de Lek ook aan deze randvoorwaarde.

Aaneengeslotenheid tussen Vianen en Ponthoeve
Als vierde randvoorwaarde voor een succesvolle saldobenadering geldt dat een concentratie van voorzieningen niet mag leiden tot een vermindering van de aaneengeslotenheid in het gebied. Een verbinding voor dieren moet gegarandeerd blijven. De ontwikkelingen van de Ponthoeve en het recreatiecluster leiden tot een toename van de verstoring. De toename van verstoring blijft beperkt omdat :

  • De verschillende voorzieningen buiten de Buitenstad worden geclusterd;
  • Het recreatiecluster nabij de Buitenstad is gelegen, waar verstoring samengaat met de verstoring van huidige activiteiten;
  • In de huidige situatie al recreatieve activiteiten plaatsvinden bij de Ponthoeve. Deze activiteiten worden uitgebreid. Van nieuwe verstoring is geen sprake, alleen van een toename van verstoring. Door opening van een horecafunctie in de Ponthoeve, vindt verstoring niet alleen overdag maar ook ‘s avonds plaats;
  • Buiten het cluster van de huidige bebouwing geen recreatieve activiteiten worden toegelaten vanwege de aanwezige verbindingszone (namelijk de zone tussen dePonthoeve en de Buitenstad).

Het uitgraven van de sloot tot een brede geul leidt tot een toename van de barrièrewerking. De kade langs het Merwedekanaal blijft gehandhaafd, waardoor de Ponthoeve niet geheel geïsoleerd komt te liggen.
De huidige graslanden worden omgezet in natuurlijke graslanden. Dit vergroot de leefgebieden voor bijzondere soorten.
Wandelpaden leiden tot een toename van verstoring. Aan de noordzijde van de geul is geen wandelpad voorzien, waardoor recreanten dit gebied ontzien.
De weg naar het veer blijft gehandhaafd. De situatie rond de weg (bijvoorbeeld verlichtingssituatie) verandert niet. Alleen wordt de weg .s avonds intensiever gebruikt als gevolg van de opening van de Ponthoeve. ’s Nachts vindt geen verstoring plaats.

In de huidige situatie zijn de natuurwaarden beperkt en heeft de Pontwaard een relatief geïsoleerde ligging. De verbinding tussen de uiterwaarden in zijn geheel wordt in de eerste plaats belemmerd door het Merwedekanaal. De veranderingen in het kader van Ruimte voor de Lek dragen niet bij aan de verbindende functie of ontsnippering in de Pontwaard. De brede geul en toename van recreatie leiden tot een vermindering van de verbindende functie. Recreatie vindt op twee plaatsen aan weerszijden van de Pontwaard plaats. Tussen de Ponthoeve en de Buitenstad blijft een zone van ongeveer 150 meter aanwezig waar natuurlijk grasland is voorzien. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie, waarbij alleen agrarische graslanden aanwezig zijn. Bovendien leiden de geul en aanliggende zones tot meer variatie van vegetaties. De natuurwaarden in de Pontwaard en de waarde als leefgebied voor diersoorten nemen hierdoor toe.

Conclusie
Het project Ruimte voor de Lek leidt tot een verslechtering van de aaneengeslotenheid en verbindende functie van de Pontwaard. Deze verslechtering is gering in vergelijking met de huidige situatie: de Pontwaard heeft al een geïsoleerde ligging, de verbindende functie is beperkt en de natuurwaarden zijn laag. Ruimte voor de Lek leidt tot een aanzienlijke verbetering van de natuurwaarden in de Pontwaard. De winst voor natuur is groot, niet alleen door een toename in oppervlakte, maar ook door ontwikkeling van natuur die aansluit op de aanwezige omstandigheden. De verslechtering van de aaneengeslotenheid in de Pontwaard, nabij een grote barrière in de vorm van het Merwedekanaal, is dusdanig klein, dat de beoogde winst in het kader van de saldobenadering niet in gevaar komt.

Vernatting
De laatste randvoorwaarde is dat binnen het plan gezocht moet worden naar extra vernatting (onder andere natuurbeheertype natte ruigte).
Ruimte voor de Lek voorziet in verlagingen en vernatting van gebieden. Daar waar veiligheid en archeologische waarden verlaging toelaten, vinden afgravingen plaats. Door het ontstaan van geulen en laagtes ontstaan natuurbeheertypen die afhankelijk zijn van vernatting. Dit is niet zozeer in de vorm van natte ruigte of moeras (klein oppervlak in de Bossenwaard), maar vooral Zilte en overstromingsgraslanden. Ook aan de vijfde randvoorwaarde is voldaan.

Ruimte voor de Lek voldoet aan alle randvoorwaarden. Dit betekent dat een kwaliteitsslag als gevolg van Ruimte voor de Lek is voorzien en dat saldobenadering succesvol toepasbaar is. (Bron: Basisrapport Natuur)

Cultureel erfgoed
Het provinciaal beleid voor cultureel erfgoed is erop gericht om cultuurhistorische waarden als essentieel onderdeel van de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit te beschermen en te versterken. In 2003 is de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Utrecht vastgelegd in de notitie “Niet van gisteren”. De ruimtelijke sturingsprincipes uit de notitie zijn opgenomen in de Structuurvisie.

De CHS is globaal begrensd in de structuurvisie. Om de provinciale ambities te kunnen realiseren zijn drie vormen van sturing onderscheiden:
1. Veiligstellen: cultuurhistorie is mede sturend voor de ontwikkeling
2. Eisen stellen: cultuurhistorie geeft richting aan de mogelijkheden voor nieuw
3. Actief versterken: de provincie start zelf projecten

Het beschermd gezicht Vianen en de Nieuwe Hollandse Waterlinie vallen binnen de koers “eisen stellen”.

De belangrijkste cultuurhistorische elementen in of nabij het plangebied bestaan uit:

  • Het beschermd gezichten van Vianen, waar de Buitenstad deel van uitmaakt;
  • Elementen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
  • Buitendijkse elementen die kenmerkend zijn voor het rivierdijklandschap, zoals zomerkades, strangrestanten, verkavelingspatronen.

Naast het halen van de veiligheidsdoelstelling, is het doel om de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied te versterken. De cultuurhistorische waarden vormen een belangrijk onderdeel van die ruimtelijke kwaliteit.


 



4.3 Gemeenten

Vianen
Structuurvisie Vianen 2015
Volgens deze structuurvisie (vastgesteld in 2005) is het beleid voor de uiterwaarden gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Waar mogelijk wordt dit gecombineerd met recreatieve ontsluiting.

Nieuwegein
Structuurvisie Nieuwegein 2030
In de structuurvisie (vastgesteld 2010) wordt een 5-tal ontwikkelingszones benoemd, één daarvan is Lek en Uiterwaarden. Voor 2030 is voor dit gebied de volgende visie ontwikkeld:

  • In de zone Lek en uiterwaarden heeft Nieuwegein de kans zich te presenteren als stad aan de rivier. De kern van Vreeswijk vormt hierin het historisch/recreatief zwaartepunt.
  • In de uiterwaarden liggen kansen voor een (educatief) landschapspark waarin ruimte wordt gegeven aan ecologie en ruige natuur. Als stedelijk uitloopgebied zullen de uiterwaarden voorzien in de behoefte aan vormen van extensieve recreatie. Een recreatief transferium (langs A27) draagt bij aan een betere bereikbaarheid
  • De voorzieningen voor waterrecreatie worden op peil gebracht en een netwerk van eenvoudige wandel- en fietspaden is verknoopt met het regionale fietsnetwerk

Houten
Van het plangebied behoren het oostelijk deel van ’t Waalse Waard en de Honswijkerwaard tot de gemeente Houten. In het landschapsbeleidsplan doet de gemeente Houten een aantal uitspraken over het Houtense deel van het plangebied:

  • De uiterwaarden zijn benoemd voor natuurontwikkeling. Het Houtense deel van ’t Waalse Waard en het zuidelijke deel van de Honswijkerwaard functioneren bovendien als ecologische verbindingszone; 
  • De Lekdijk (winterdijk) is een belangrijke historische lijn, een recreatieve fietsroute en een ruimtelijk structuurbepalend element; 
  • In het gebied direct grenzend aan het plangebied is het tracé van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als cultuurhistorisch en recreatief interessant benoemd. De lintbebouwing van Tull en ’t Waal wordt cultuurhistorisch en ruimtelijk ook waardevol geacht.

IJsselstein
Het uiterste noordwestelijke deel van het plangebied maakt deel uit van de gemeente IJsselstein. Het gaat om de uiterwaard bij Lopikerkapel.

Het plan past binnen de beleidskaders van het rijk, provincie, waterschappen en gemeenten.

 



Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk is een samenvatting van de MER opgenomen en worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten beschreven in relatie tot de relevante wet- en regelgeving. Voor een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de verschillende aspecten wordt verwezen naar Hoofdrapport MER en de basisrapporten die ten grondslag liggen aan de MER.



5.1 Samenvatting milieueffectrapport

Ten behoeve van de besluitvorming is een Milieueffectrapport opgesteld. Hierdoor krijgt het milieubelang, naast andere belangen, een volwaardige plaats in de besluitvorming. De beoordeling van de ontwerpen op milieueffecten heeft een belangrijke rol gespeeld in het ontwerpproces.

Voorlopig Voorkeursalternatief en Meest Meestmilieuvriendelijke Alternatieven natuur en ruimtelijke kwaliteit
Naast het Voorlopig voorkeursalternatief (VVKA) zijn twee alternatieven ontwikkeld: het Meest Milieuvriendelijk alternatief (MMA) Natuur en het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) Ruimtelijke kwaliteit. De doelstellingen van beide MMA’s zijn:

  • MMA Ruimtelijke kwaliteit: een alternatief met maximale bijdrage aan landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit van het gebied tussen en in aansluiting op Nieuwegein en Vianen.
  • MMA Natuur: een alternatief met maximale realisatie van de EHS door ontwikkeling van natuurbeheertypen die genoemd worden in het Natuurbeheerplan en daarbij kenmerkend zijn voor het riviersysteem de GetijdeLek.

De MMA’s Natuur en Ruimtelijke kwaliteit zijn kwalitatief beoordeeld op effecten van de volgende vijf hoofdaspecten. Deze vijf aspecten zijn onderscheidend en relevant voor de projectdoelstellingen:
• Morfologie.
• Hydraulica.
• Ruimtelijke kwaliteit.
• Geohydrologie.
• Natuur.

Voorlopig voorkeursalternatief
Het ontwerp van het VVKA behaalt de projectdoelstelling voor wat betreft veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Het ontwerp levert over het algemeen een versterking van de landschappelijke kwaliteiten in het gebied op. Ondermeer door de reconstructie en verbreding van de oude Lekloop in de Pontwaard wordt de verbinding van de uiterwaarden met de rivier benadrukt. Daar staat tegenover dat het waardevolle microreliëf in en naast deze geul wordt aangetast. Dit heeft een negatief effect op de geomorfologische waarden in het plangebied.
In het plangebied zijn de cultuurhistorische en archeologische elementen aanwezig. Door het project kunnen cultuurhistorische waarden worden aangetast, maar deze zullen niet verloren gaan. Dit geldt niet voor de archeologische objecten door vergravingen kunnen deze aangetast worden.

Het plangebied wordt grotendeels ingericht als natuurgebied met aan de rivier gerelateerde natuurwaarden. Dit leidt tot een groter, aaneengesloten gebied natuur. Er ontstaat meer nieuwe natuur dan dat aangetast wordt. Waarmee voldaan wordt aan een voorwaarde voor de toepassing van de EHS-saldobenadering. Het project heeft een positief effect op de bestaande EHS en is zeer positief voor de Beschermde en Rode lijst soorten. Er ontstaat een geschikt leefgebied voor soorten als de rivierrombout en de rugstreeppad. Daar staat tegenover dat sommige soorten die nu hun leefgebied in de uiterwaarden hebben op de lange termijn hun leefgebied zien verdwijnen.

De vergravingen in de Vianese Waard hebben negatieve effecten op de grondwaterstanden en de kwelintensiteiten binnendijks. Ook binnendijks van de Bossenwaard kan enige toename van kwelintensiteiten en verhoging van grondwaterstanden op kan gaan treden. Omdat de uiterwaarden vaker onderlopen, kunnen de verhoogde waterstanden binnendijks ook langer duren.

Het plangebied wordt beter ontsloten wat een positief effect heeft op het thema verkeer en vervoer. Door toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de autonome situatie is er wel sprake van een beperkte toename in geluidshinder en een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit.

MMA Natuur
Het MMA Natuur levert een grote meerwaarde aan de natuurwaarden in het plangebied. Bij de uitwerking van dit alternatief is prioriteit gegeven aan het ontwikkelen van systeemeigen natuur, afgestemd op optimale benutting van de rivier- en getijdendynamiek. De aanleg van deze natuur en de aanleg van de geulen heeft echter ook negatieve effecten. Door de aanleg van geulen in de Pontwaard/Mijnsherenwaard, ’t Waalse Waard en de Bossenwaard ontstaat een grotere dwarsstroming bij de monding dan in het VVKA. Dit resulteert in sedimentatie in het zomerbed van de Lek en een verontdieping van het zomerbed. Daarnaast draagt de ontwikkeling van riviergerelateerde natuur op deze schaal bij aan meer vegetatieontwikkeling en extra “verruwing” van de uiterwaarden. Door de extra dwarsstroming en de verruwing door de vegetatie worden in dit alternatief de doelstelling voor velligheid niet gehaald.
De grotere dwarsstroming bij de monding van de geulen hebben bovendien een negatief effect op scheepvaart. Omdat de nevengeul grote zijn dan in het VVKA leidt het MMA Natuur tot een verdere vergroting van de kweloverlast binnendijks.

MMA Ruimtelijke kwaliteit
In het MMA Ruimtelijke kwaliteit is prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de toegankelijkheid van het gebied. Hierdoor is een goede beleving van de kwaliteiten in het gebied mogelijk. Natuur heeft in deze variant geen prioriteit gekregen, waardoor minder natuurontwikkeling in het MMA Ruimtelijke kwaliteit is opgenomen. Dat betekent dat de natuurdoelen (EHS) zoals opgenomen in de Visie Natuur voor Ruimte voor de Lek niet worden behaald.
In het MMA Ruimtelijke kwaliteit is evenals in het MMA Natuur sprake van hogere afvoeren in de geulen in ’t Waalse Waard, de Bossenwaard en de Pontwaard. Dit leidt tot een grotere dwarsstroming in de monding van de geulen en een verontdieping van het zomerbed. Daarnaast zal door de aanleg van een kleinere geul in de Pontwaard minder waterstanddaling worden behaald. De doelstelling voor veiligheid wordt met dit ontwerp niet behaald.

Voorkeursalternatief
Aangezien met het VVKA, in tegenstelling tot de MMA’s, de doelstellingen voor veiligheid worden gehaald, is het VVKA als basis voor het Voorkeursalternatief (VKA) gebruikt. Deze basis is aangevuld met elementen uit beide MMA’s. Het resultaat van deze stappen is een beperkte aanpassing van het ontwerp tot het VKA.

De optimalisaties van het VKA hebben op de effectbeoordeling ten opzichte van het VVKA geen tot weinig invloed. De meeste effectscores zijn daarom gelijk aan de effectscores van het VVKA. Ook in VKA vindt vergraving van de kleilaag in de Vianense Waard plaats vindt en wordt de inundatiefrequentie verhoogd. In VKA wordt het kwelprobleem in de binnendijkse gebieden in het niet opgelost. . De effectscores voor gebruiksfuncties (wonen en landbouw) verbeteren minimaal ten opzichte van het VVKA. Tevens heeft de toevoeging van groene en blauwe diensten aan de Ponthoeve een positief effect op de effectbeoordeling van het thema gebruiksfuncties.

Projectontwerp
In het projectontwerp is de inrichting van de Vianense Waard geheel herzien. Om de kweloverlast in de binnendijkse gebieden te verminderen is de inundatiefrequentie in het projectontwerp hetzelfde als in de referentiesituatie. Deze optimalisaties leiden niet tot een andere effectbeoordeling van de overige thema’s en aspecten.

Conclusies
Op basis van de resultaten uit de effectbeoordeling kan worden gesteld dat met de keuze voor het Projectontwerp de doelstellingen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit worden gehaald zonder dat de kwelproblematiek binnendijks onaanvaardbaar is:
• De taakstelling voor de veiligheid wordt gehaald.
• De ruimtelijke kwaliteit van de verschillende uiterwaarden is een verbetering van de huidige situatie.

 



5.2 Verkeer

Het plangebied wordt doorsneden door autosnelwegen A2 en A27 (met hoge vaste bruggen). De aansluitingen van het onderliggende wegennet op deze snelwegen liggen buiten het plangebied. In het plangebied liggen geen provinciale wegen. De dijk langs zowel de noord- als de zuidzijde van de Lek worden vooral door lokaal verkeer gebruikt en voor ontsluiting van de aanliggende (agrarische) percelen. Ten westen van Vianen is dit vooral ten behoeve van de ontsluiting van de jachthaven en enkele woningen.

In februari 2011 zijn rondom Buitenstad verkeerstellingen uitgevoerd. De resultaten van deze verkeerstellingen zijn in de onderstaande tabel weergeven

Straat                    Wegvak                           Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)
                                                  
Zomerdijk            Voorstraat en Hofplein                590
Voorstraat            Langendijk en Zomerdijk           340
Buitenstad           Voorstraat en Langendijk           270
Ringdijk               Voorstraat en Veerweg                520

Ter hoogte van Vianen ontsluit de dijk een aantal woningen. De hoofdontsluiting voor deze woningen is echter niet via de dijk. Ten oosten van Vianen wordt de dijk gebruikt voor ontsluiting van woningen en de ontsluiting van de recreatieplas Everstein. De dijken aan de zuid- en noordzijde van de Lek zorgen voor de ontsluiting van landbouwpercelen. Ook hier is sprake van wegen die worden gebruikt door lokaal bestemmingsverkeer met een ontsluitende functie voor percelen.

De zuidelijke dijk langs de Lek is een belangrijke recreatieve fietsroute. Daarbij vormt het pontveer ter hoogte van Vianen een belangrijke oversteekbeweging voor langzaam verkeerover de Lek. Voor utilitair fietsverkeer ligt langs de A2 een fietspad en vormt ook het pontveer een belangrijke schakel (Bestuur Regio Utrecht, 2009).
De intensiteiten op de dijkwegen zijn laag en kennen geen capaciteitsproblemen. Zowel Vianen als IJsselstein hebben een doseersysteem in gebruik waardoor het sluipverkeer beperkt blijft.

Toename aantal verkeersbewegingen
In de onderstaande tabel is het aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag weergegeven in de toekomstige situatie, vanwege de te ontwikkelen voorzieningen. Bij deze aantallen is voor de horecafaciliteit uitgegaan van de maximale bezetting, drie shifts per dag ( middag- en avondopenstelling) dat alle bezoekers en personeel met de auto komen (waarbij uitgegaan is van een bezettingsgraad van 2,5 bezoeker per auto), de zogenoemde worst-case scenario.

Voorziening                                       Ontsluiting                          Toename aantal verkeersbewegingen
Parkeerplaats ’t Waalse Waard     Lekdijk-Oost                       25
Parkeerplaats Buitenstad               Zomerdijk                            240
Camperstandplaats                        Buitenstad                            5
Wipkorenmolen                                Buitenstad                            5
De Ponthoeve                                   Buitenstad                            145


In onderstaande tabel zijn gevolgen van de realisatie van de voorzieningen voor de verkeersintensiteiten weergegeven.

Straat                         Wegvak                                            Verkeersintensiteiten Motorvoertuigen/etmaal op een weekdag
Zomerdijk                  Voorstraat en Hofplein                   950
Voorstraat                  Langendijk en Zomerdijk              560
Buitenstad                 Voorstraat en Langendijk              495
Ringdijk                     Voorstraat en Veerweg                   780

 

Knelpunten
In de Buitenstad wordt het doorgaande verkeer van en naar de Pontwaard door bewoners als problematisch ervaren. De weg door Buitenstad is relatief smal waardoor voertuigen op relatief korte afstand van de gevel rijden. In de huidige situatie blijkt het merendeel van het verkeer dat door de Buitenstad rijdt gegenereerd te worden door bewoners zelf. Het overige gedeelte van het verkeer door Buitenstad wordt gegenereerd door het bestemmingsverkeer van en naar de in de Pontwaard gelegen boerderij (de Ponthoeve). Het veer Vianen – Nieuwegein is enkel toegankelijk voor langzaam verkeer en genereert daarom geen gemotoriseerd verkeer.

Op de wegen rondom Buitenstad zal door de toename van het verkeer vanwege de voorzieningen, een zeer beperkte verslechtering optreden van de bereikbaarheid. Er wordt echter nog steeds voldaan aan de richtlijnen van het Verkeersveiligheidsplan van Vianen voor wat betreft de verkeersintensiteiten van een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom.

Voor lange campers is het niet mogelijk om in één keer de draai te maken vanuit de Lekdijk naar de Buitenstad. Dit kan enige hinder veroorzaken doordat meerdere keren gestoken moet worden om de draai wel mogelijk te maken. Het overige verkeer moet dan wachten. Gezien het aantal verkeersbewegingen resulteert dit niet tot significante problemen.
(bron: basisrapport verkeer en bereikbaarheid)

Bereikbaarheid bij hoogwater
In het plangebied vindt bewoning plaats in de Pontwaard (boerderij de Ponthoeve) en op het stuweiland Hagestein. De Ponthoeve blijft (gelijk aan de huidige situatie) bereikbaar via de nieuw aan te leggen brug over de geul in de Pontwaard.
Voor de bewoners van het stuweiland geldt dat, door de verlaging van de toegangsdam, de frequentie dat de toegangsweg naar het eiland over deze dam overstroomt toeneemt tot gemiddeld 1 keer per 2 jaar (gemiddeld 5 dagen). In de huidige situatie overstroomt deze weg gemiddeld 1 keer per 10 jaar. De verlaging van de toegangsdam is de meest cruciale maatregel om de gewenste waterstanddaling onder MHW-omstandigheden te bereiken. De aanleg van een brug naar het stuweiland is zowel vanuit kosten als technisch geen haalbare optie. Daarom moet de afname van de bereikbaarheid van het stuweiland op een andere manier worden gecompenseerd. Zo kan de bereikbaarheid van de woningen op het stuweiland Hagestein bij hoogwater worden gefaciliteerd door per wooneenheid een bootje beschikbaar te stellen voor het ontsluiten van het eiland voor de bewoners of door een tijdelijke veerpont te laten varen. In de voorbereiding van de uitvoeringsfase moet in nauwe samenspraak met deze bewoners deze maatregelen verder worden uitgewerkt. Ook de bereikbaarheid voor hulpdiensten bij hoogwater is een aandachtspunt. In overleg met alle betrokken instanties (hulpdiensten, gemeente en RWS) dient wel een plan en draaiboek opgesteld te worden voor hoogwatersituaties.


 



5.3 Geluid

Wet geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die deel uitmaken van een woonerf. Voor woningen binnen een zone geldt als hoogst toelaatbare geluidsbelasting 48 dB. Indien de geluidsbelasting de voorkeurswaarde van 48 dB te boven gaat kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.

Door de geplande ontwikkelingen worden vooral tijdens de uitvoeringsfase (tijdelijke) geluidsbronnen in het gebied geïntroduceerd. In de eindsituatie worden alleen de
passantenhaven/aanlegplaats, het parkeerterrein, de camperparkeerplaats, de Wipkorenmolen, de Ponthoeve en de verkeersaantrekkende werking van deze voorzieningen als mogelijk relevante nieuwe geluidsbronnen geïntroduceerd. De te realiseren voorzieningen vallen onder de werkingssfeer van de Wet Milieubeheer. Op basis van de VNG handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ is beoordeeld hoe de hinderafstand zich verhoudt tot de afstand tot woningen. De geluidsbelasting vanwege de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe voorzieningen is op basis van de verkeersprognoses beoordeeld conform de Wet geluidhinder

In onderstaande tabel staan de te realiseren voorzieningen met de daarbij behorende hinderafstanden evenals de afstand tot dichtstbijzijnde woning weergegeven.

Voorziening                           Richtafstand                                   Afstand tot dichtsbijzijnde woning
Passantenhaven                  50 meter                                           +/- 75 meter
Camperparkeerplaats         30 meter                                           +/- 50 meter
Wipkorenmolen                    10 meter                                           +/- 70 meter
Parkeerplaats Buitenstad   30 meter                                           +/- 50 meter
Restaurant Ponthoeve        10 meter                                            +/- 200 meter

De te realiseren voorzieningen voldoen aan de richtafstanden zoals deze zijn opgenomen in de VNG handreiking. De dichtstbijzijnde bestaande woningen zijn op grotere afstand dan de richtafstand gelegen. (bron: basisrapport geluid)

In autonome ontwikkeling rijden op de Lekdijk per etmaal 1.500 motorvoertuigen. Dit aantal neemt door de realisatie van de voorzieningen toe naar maximaal ca. 1.800 motorvoertuigen per etmaal. Dit leidt tot een toename van de geluidsbelasting met circa 1 dB ten opzichte van de geluidsbelasting bij 1.500 motorvoertuigen. Volgens de Wet geluidhinder treedt hinder op bij een toename vanaf 1.5 dB en dient er vanaf die toename sprake te zijn van een fysieke wijziging van het wegvak. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er dan ook geen bezwaren.

De bestaande ontsluiting door de Buitenstad is dicht tegen de bestaande woningen is gelegen. Een toename van verkeer op dit wegvak heeft direct een verslechtering van de geluidssituatie voor de ca. 48 bestaande woningen tot gevolg. In de huidige situatie zijn er ca. 340 verkeersbewegingen over de Buitenstad en in de toekomstige situatie ca. 490. Deze toename in verkeersbewegingen leidt tot een toename in geluidsbelasting van 1,6 dB. Het aantal verkeersbewegingen is echter zodanig laag dat de geluidsbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB van de Wet geluidhinder zal komen.
(Bron: basisrapport geluid en trillingen)

 



5.4 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen. De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Op basis van de NIBM tool is beoordeeld of het project – de verkeersproductie van de te realiseren voorzieningen - niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een project draagt ‘niet in betekende mate’ bij aan de concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als de 3% grens niet wordt overschreden. Hiermee wordt bedoeld 3% van de grenswaarde (40 μg/m3) voor de jaargemiddelde concentratie fijnstof of stikstofdioxide. Dit betekent dat feitelijk een toename van 1,2 μg/m3 toelaatbaar wordt geacht.
Uit berekening met de NIBM tool blijkt dat project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De extra verkeersproductie van 270 motorvoertuigen welke veroorzaakt wordt door de te realiseren voorzieningen, veroorzaakt een maximale toename van 0,3 μg/m3 NO2 en een toename van maximaal 0,1 μg/m3 PM10. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de maximaal toelaatbare toename van 1,2 μg/m3.
Vanuit Wet milieubeheer hoofdstuk luchtkwaliteitseisen zijn dan ook geen bezwaren.
(Bron:basisrapport Luchtkwaliteit)
 



5.5 Bodem

Sinds de inwerkingtreding van de Waterwet in december 2009 vindt de toetsing van de kwaliteit van de waterbodem niet meer plaats in het kader van de Wet bodembescherming. Waterbodems worden niet meer sectoraal, maar integraal bekeken. Doelen en functies van een waterlichaam worden vastgelegd in waterplannen. Kernvraag in dit verband is de vraag of de kwaliteit van de waterbodem een belemmering vormt voor het realiseren van de functies en het behalen van de doelstellingen.

Toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit vindt plaats met het oog op het bepalen van de bestemming van de vrijkomende grond en de mogelijkheden voor toepassing van grond in het plangebied en buiten het plangebied. De analyseresultaten van zowel te ontgraven grond als de ontvangende bodem zijn getoetst aan de bodemkwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit (toepassen op landbodem en toepassen in oppervlaktewater). Het Besluit bodemkwaliteit is van
toepassing voor het toepassen van grond en bagger en daarom van belang voor de mogelijkheden van hergebruik van vrijkomend materiaal binnen het projectgebied.

In het milieuhygiënisch waterbodemonderzoek uit fase 1 bleek dat de interventiewaarde (klasse B) niet wordt overschreden. Hieruit is geconcludeerd dat voor het vrijkomende bodemmateriaal hergebruiksmogelijkheden bestaan binnen het projectgebied Ruimte voor de Lek c.q. het rivierengebied. In het fase 2 onderzoek ten behoeve van SNIP 3 is in de Oude Haven op één plek een overschrijding van de B-klasse,-de interventiewaarden bodem onder oppervlaktewater overschreden voor de stoffen lood en koper.
Gedurende dit onderzoek is aangetoond dat de volgende milieuhygiënische klassen worden
aangetroffen in de verschillende deelgebieden:
? AW-2000
? A
? B
Het algemene beleidsuitgangspunt van de Waterwet is dat de waterbodem (planmatig te ontgraven en achterblijvende bodem) met een kwaliteit beneden de Interventiewaarde geen risico’s oplevert voor het halen van KRW-doelen. Voor alle deelgebieden (met uitzondering van de Oude Haven) geldt bij toetsing aan de Waterwet dat geconcludeerd wordt dat in de (meng)monsters de interventiewaarde voor toepassen niet overschreden wordt, waarmee wordt vastgesteld dat de waterbodem geen negatieve bijdrage levert aan het (eventueel) niet behalen van de waterkwaliteit.
Op het moment dat de aard en omvang van de sterke verontreiniging in de Oude Haven is vastgesteld dient vastgesteld te worden of de kwaliteit van de waterbodem ter plaatse van deze mogelijke puntbron een belemmering vormt voor het realiseren van de functies en het behalen van de doelstellingen.

Conclusies per deelgebied
Hieronder zijn per deelgebied de milieuhygiënische en fysische resultaten kort beschreven. De onderstaande beschrijving van de resultaten is gericht op het bodemtoepassingen op of in het oppervlaktewater conform het besluit bodemkwaliteit (Bbk).
Binnen de afzonderlijke uiterwaarden komen grote aaneengesloten zandpakketten voor met een minimale dikte van 1 meter. De vrijkomende kleipakketten voldoen aan de eisen gesteld aan de toepassing als kwelwerende klei.

Bossenwaard
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek wordt de maximale waarde voor bodemtoepassingen in oppervlaktewater niet overschreden (< klasse B). De milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond is (sterk) heterogeen. De bovengrond in de laagste delen van de Bossenwaard voldoet aan klasse B. De Maximale emissietoetswaarden grootschalige toepassingen op of in de landbodem of in oppervlaktewater wordt voor Zink overschreden. De hoger gelegen delen van de Bossenwaard voldoet aan klasse A of aan AW-2000. In de ondergrond (>0,5 m-mv) voldoet het bodemmateriaal voor het overgrote deel aan de AW- 2000.
Pontwaard
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek wordt de maximale waarde voor bodemtoepassingen in oppervlaktewater niet overschreden (< klasse B), met uitzondering van één waarneming in de Oude Haven. In de zoneringskaarten is de gehele voormalige Oude Haven aangeduid als ‘uitgesloten deellocatie’ omdat deze conform systematiek BBK als demping kan afwijken van de gebiedseigen bodemkwaliteit. De milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond is heterogeen. De bovengrond voldoet grotendeels aan klasse A. De te verlagen kade heeft de kwaliteit AW-2000. De ondergrond (van 0,5 tot 5,0 m – mv.) voldoet voor het overgrote deel aan AW-2000 (m.u.v. klasse B voor een deel van de bodemlagen in de kades).
Vianense Waard
Ter hoogte van de te verlagen zomerkade en de leikade wisselt de bovenste halve meter in samenstelling. De onderzochte laag daaronder (0,5 tot 1,0 à 2,0 m-mv) bestaat uit matig siltig / matig grof zand.
t Waalse Waard en toegangsdam
Binnen de afzonderlijke uiterwaarden komen grote aaneengesloten zandpakketten voor met een minimale dikte van 1 meter.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek wordt de maximale waarde voor toepassen in oppervlaktewater niet overschreden (≤ klasse B). De kwaliteit van de bovengrond in ’t Waalse waard voldoet grotendeels aan klasse A (plaatselijk AW-2000). De ondergrond vanaf 0,5 tot 4,0 m - mv is voor het overgrote deel te kwalificeren als AW-2000.
De kwaliteit van de diepere ondergrond 3,0 – 5,0 m – mv. voldoet aan klasse B. De samenstelling van de bodem is hier matig grof zand met grindbijmenging. De oorzaak is vermoedelijk niet antropogeen of beïnvloed als gevolg van afzettingen van (verontreinigd) sediment. De oorzaak is naar verwachting gelegen in van nature voorkomende (verhoogde) achtergrondwaarden.
De zandwinplas blijkt binnen de beschermingscontouren van drinkwaterwinning te liggen. Uit de Circulaire herinrichting diepe plassen is af te leiden, dat in beginsel in het geval een kwetsbaar object (zoals drinkwaterwinning) aanwezig is, maximaal klasse A/klasse wonen mag worden toegepast ter verondieping van een plas. Eind febr ’11 lijkt -na overleg met het drinkwaterbedrijf het mogelijk om hier toch Klasse B op te slaan, mits dit grond uit het project ‘Ruimte voor de Lek’ is. Dit kan als nadere optimalisatie worden doorgevoerd in de volgende SNIP fase.

Emissietoetswaarden
Er bestaan binnen het Besluit bodemkwaliteit mogelijkheden om de verondieping van de
zandwinput in ’t Waalse Waard te categoriseren als een grootschalige toepassing (GBT).
De analyseresultaten zijn hiervoor tevens getoetst aan de emissietoetswaarden uit de Regeling bodemkwaliteit, voor grootschalige toepassingen op zowel landbodem als in oppervlaktewater.
Bij beoordeling van de grond(meng)monsters aan de emissietoetswaarden wordt voor een deel van de monsters een overschrijding van de emissietoetswaarden geconstateerd. Een beoordeling aan emissiewaarden geldt echter niet voor het toepassen van grond of baggerspecie in een grootschalige toepassing die zich onder waterniveau bevindt. Onder waterniveau is uitloging van anorganische parameters als gevolg van anaerobe milieuomstandigheden immers niet kritisch.
Gezien het feit dat de zandwinplas ’t Waalse Waard volledig onder het waterniveau is gesitueerd,is bovenstaande beoordeling niet nodig.

Puntbronnen
Op basis van de gegevens van het verkennend waterbodemonderzoek fase 1 (Tauw, 2009) en de boorprofielen van het huidige milieuhygiënisch en fysisch bodemonderzoek zijn er geen aanwijzingen van ernstige bodemverontreiniging naar voren gekomen, met uitzondering van een mogelijke puntbron bij de Oude Haven Vianen in de Pontwaard.
In het onderzoek zijn de volgende mogelijke puntbronnen onderzocht:
? Woonwagenkamp in de Vianense Waard (Onderzoek Tauw, 2009)
? De te dempen sloten in de Vianense Waard
? Oude Haven (in de Pontwaard ten noordwesten van de buitenstad)
Voormalig woonwagenkamp
In de bodem zijn slechts lichte verontreinigingen aangetroffen met kobalt. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetroffen. In fase SNIP2A is er een verontreiniging met PAK in de grond geconstateerd. Deze verontreiniging is zeer lokaal aangetroffen. Het voormalige woonwagenkamp dient daarom niet als puntbron beschouwd te worden. Aanvullend bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
De te dempen sloten
Op basis van de resultaten van het waterbodemonderzoek ter hoogte van de te dempen sloten wordt de maximale waarde voor toepassen in oppervlaktewater niet overschreden (≤ klasse B). Deze sloten worden dus niet aangemerkt als puntbron en er is geen verder onderzoek nodig. Het aanwezige slib (circa 1.500 m3) in de te dempen sloten in de Bossenwaard mag vanuit milieuhygiënisch opzicht in de ophogingen ter plekke worden verwerkt.
Oude Haven
In de bovengrond is lokaal is een sterke verontreiniging met lood en koper aangetroffen (> klasse B). In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium gevonden. Tijdens de
veldwerkzaamheden zijn veel bakstenen waargenomen in de bodem. De haven is tot het eind van de 19e eeuw in gebruik geweest; en watervoerend tot in de 20e eeuw. De geul is in de loop der tijd dichtgeslibd en opgevuld, mogelijk met puin en afval van Vianen. Gezien de latere periode van demping (vlak voor en na de 2e wereldoorlog) is het niet uit te sluiten dat hier asbesthoudend puin wordt aangetroffen. Uit het onderzoek van Tauw blijkt dat in het veld met name baksteenpuin is aangetroffen. Baksteenpuin is in vergelijking met (gebroken) puin minder verdacht op het voorkomen van asbest. De verontreiniging lijkt samen te hangen met de bijmenging met puin en niet met de bakstenen. Er bestaat met de beschikbare onderzoeksresultaten vooralsnog onvoldoende duidelijkheid of sprake is van een toevalstreffer of dat sprake is van een diffuse dan wel heterogene verontreiniging gekoppeld aan bovengenoemd dempingsmateriaal. De totale hoeveelheid hiervan die binnen de ontgravingscontour ligt is met behulp van civil3d-model ingeschat op circa 2.000 m3.
De aard en omvang van de verontreiniging (die vermoedelijk is gekoppeld aan het puin) dient
nader te worden bepaald, alsmede dient afgeleid te worden of de verontreiniging een
belemmering vormt voor het realiseren van de functies en bijbehorende doelstellingen in het
kader van de Waterwet.
(Bron: Basisrapport Milieuhygiënische en fysische bodemkwaliteit)




5.6 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet wordt het duurzaam beheer van het oppervlaktewater en grondwater geregeld. Tevens worden instrumenten geboden voor het verbeteren van de samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. De Waterwet is daarmee gericht op integraal waterbeheer: “het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en verbetering van chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de invulling van maatschappelijke functies door watersystemen”.

Op grond van artikel 5.4, lid 4 van de Waterwet geldt dat wanneer een inpassingsplan wordt of is vastgesteld een projectplan in de zin van artikel 5.4, lid 1 van de Waterwet niet van toepassing is. Een afzonderlijk projectplan hoeft dus niet te worden opgesteld. Het inpassingsplan dient inzicht te verschaffen in de ruimtelijke vormgeving en situering van de werken en duidelijk te maken dat het beoogde veiligheidsresultaat wordt behaald, dat veilige instandhouding van waterstaatwerken is gewaarborgd en dat andere waterstaatsdoelen, zoals het mogelijk houden van scheepvaart niet in gevaar komen (artikel 5.4, lid 2 van de Waterwet).

Toetsing Waterwet
De Waterwet is op grond van artikel 2.1 gericht op
• voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste,
• in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
• vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Overstromingen en wateroverlast
Als leidraad voor de effectbeoordeling is het Rivierkundig beoordelingskader voor ingrepen in de Grote Rivieren (versie 2.01, 1 juli 2009, RWS–Waterdienst, 2009) gebruikt. De onderstaande resultaten en conclusies zijn op basis van rapport HKV, RvdL 7. 8. Basisrapport hydraulica en morfologie.

Reductie van maatgevende hoogwaterstanden
De taakstelling is het hydraulisch effect bij maatgevend hoogwater dat de rivierverruiming altijd moet halen. Dit wordt beoordeeld door een interventieniveau te definiëren. Dit interventieniveau is het niveau waarop door sedimentatie en vegetatiegroei het hydraulisch effect van de maatregel is teruggebracht tot de taakstelling. Het ontwerp op interventieniveau levert een daling van de maatgevende waterstand van 8,3 cm, en haalt daarmee de taakstelling van 8 cm op locatie 945.2 en 946.2. De afvoer door de Vianense Waard bij MHW neemt af met 3-6% ten opzichte van de huidige situatie. De uiterwaard draagt door de verbinding met de Pontwaard via de verlaagde leikades langs het Merwedekanaal wel bij aan het halen van de taakstelling.

Lokale toename van maatgevende hoogwaterstanden
Het ontwerp veroorzaakt een MHW verhoging in de Pontwaard en de Bossenwaard. Deze verhoging is beperkt tot (gemiddeld) 2 cm. De waterschappen hebben toegestemd met deze verhoging van het MHW.

Inundatiefrequentie van uiterwaarden
De inundatiefrequentie van de Bossenwaard wordt groter door verlaging van de oeverzone en verwijdering van de zomerkade: de Bossenwaard gaat eerder meestromen bij <3.200 m3/s in plaats van ongeveer 7.000 m3/s. Dit betekent dat de Bossenwaard een paar keer per jaar inundeert. In de Pontwaard neemt de inundatiefrequentie ten noorden van de Oude Lek toe van gemiddeld eens per 7,2 jaar, naar enkele keren per jaar. Dit komt doordat met het uitgraven van de Oude Lek een doorgang wordt gemaakt door de toegangsweg naar de Ponthoeve. Ten zuiden van de geul in de Pontwaard veranderen de inundatiefrequentie en –diepte niet, omdat de zomerkades daar behouden of verplaatst worden.
De inundatiefrequentie van ‘t Waalse Waard en de Vianense Waard verandert niet noemenswaardig.

Stroomsnelheid in uiterwaarden bij 10.000 m3/s:
De stroomsnelheden in de uiterwaard nemen toe met ongeveer 0,2 m/s en lokaal met 0,6 m/s, bij een afvoerniveau van 10.000 m3/s. Deze toename van de stroomsnelheden zijn zichtbaar ter plaatse van de geulen in de uiterwaard (vooral in- en uitstroomopeningen). Ter hoogte van de vernauwing van de geul ten zuiden van de Ponthoeve nemen de stroomsnelheden wel behoorlijk toe tot 1 m/s. Dit kan wel aanleiding geven tot erosie. Dit is een aandachtspunt voor de definitieve inrichtingsvariant. Bij overige versmallingen in geulen en bij de uitstroomopeningen van geulen, is in het ontwerp al voorzien in stortsteen langs de constructies. In de hydraulische berekeningen is met de verhoogde weerstand al rekening gehouden. De snelheidstoename langs de bandijk is marginaal. Aandachtspunten zijn de westzijde in de Bossenwaard en de bandijk vanaf de toegangsdam naar het stuweiland Hagestein tot aan de brug van de Rijksweg A27.

Stroombeeld in hoofdgeul bij de aan- en aftakking van nevengeulen
Op een aantal locaties zijn de dwarsstromen in de huidige situatie al hoger dan toegestaan.
De dwarsstromen nemen door de herinrichting in het gebied aanzienlijk toe met ongeveer 0,1-0,2 m/s. De dwarsstroming neemt vooral toe ter plaatse van de uitstroomopeningen van geulenpatronen in de uiterwaarden, en het Merwedekanaal. Een sterke toename van de dwarsstroom treedt op in de monding van het Merwedekanaal ten gevolge van het verlagen van de leikades. Bij een afvoer van 10.000 m3/s bij Lobith zijn de dwarssnelheden hoger dan de toegestane 0,3 m/s en is stremming van de scheepvaart wellicht nodig. Het vervangen van de meestromende nevengeul in de Pontwaard door een eenzijdig aangetakte geul, heeft het ontwerp flink verbeterd. De dwarsstroming is in het ontwerpproces verder verminderd door aanpassing van de uitstroomopeningen. Dit is gerealiseerd door het water over een bredere opening terug te laten stromen de rivier. Ook de reductie van de afvoer door de duikers van het geulenpatroon in de Waalse Waard van 3% naar 1,5% van de Lekafvoer draagt hier aan bij.
Toename van dwarsstromen lijkt onvermijdelijk en inherent aan rivierverruiming in dit gebied.
RWS heeft op basis van de resultaten met betrekking tot dwarsstromen nader onderzoek gevraagd voor de invloed van de dwarsstromen op scheepvaartbewegingen. Simulaties hebben aangetoond dan het in- en uitvaren van de voorhaven van het Merwedekanaal ook als in de huidige situatie een marginaal veilige manoeuvre is die niet vlot kan worden uitgevoerd. De uitvoering van het project heeft daar geen noemenswaardig effect op. Markering van de leikades en de monding van de voorhaven is van groot belang. Een sterke toename van de dwarsstroom treedt op in de monding van het Merwedekanaal ten gevolge van het verlagen van de leikades. Bij een Bovenrijn-afvoer van 10.000 m3/s zijn de dwarssnelheden veel hoger dan de toegestane 0,3 m/s en is stremming van de scheepvaart wellicht nodig. Aanpassingen in het ontwerp, met uitzondering van het verhogen van de kades, zullen dwarsstroming naar verwachting niet verder reduceren.

Effecten in het zomerbed
Aan de minimale diepte-eis kan worden voldaan met een acceptabele extra baggerinspanning. Opgemerkt dient te worden dat de extra baggerinspanning de maximaal toelaatbare inspanning nadert. Het ontwerp is voldoende geoptimaliseerd om aanzandingen in de vaarweg zoveel mogelijk te beperken. Het Projectontwerp is qua morfologie van het zomerbed voldoende geoptimaliseerd en is vergunbaar. Constructieve aandachtspunten zijn de kribben direct boven- en benedenstrooms van de aantakking van de geulen in de Bossenwaard en Pontwaard, en de oostelijke kade langs het Lekkanaal. Lokaal zijn de oeverzones erg smal. Deze locaties dienen frequent te worden geïnspecteerd.

Effecten in het winterbed
De nevengeulen zijn ontworpen met inachtneming van de ‘Handreiking sedimentbeheer nevengeulen’ om het nevengeulbeheer te minimaliseren. Voor het Projectontwerp is in het interventiebeeld rekening gehouden met een aanslibbing van 2 cm/jaar in de geulen.
Erosie in de nevengeulen is naar verwachting beperkt vanwege beperkte stroomsnelheden in de geulen bij geulvullende afvoer. Locaties in het geulenpatroon waar erosie te verwachten is, zijn verdedigd met stortsteen. Een aantal locaties vraagt om frequente monitoring (vooral na een hoogwater). Dit betreffen de zones direct langs de bandijk en de landstroken tussen het zomerbed en de geulen in de Waalse Waard en de Bossenwaard.

Waterschaarste
Voorkoming of beperking van waterschaarste is binnen dit project niet aan de orde.

Effecten op scheevaart
In het Projectontwerp is er geen noemenswaardige invloed van de instroomduiker bij ’t Waalse Waard ondervonden. Vlotte en veilige vaart is en blijft mogelijk.
De geconcentreerde dwarsstroming bij de monding van de geul in ‘t Waalse Waard reduceert de rotatiesnelheid van het schip bij de invaart naar de Beatrixsluis vanuit het oosten. Er is dus een groter manoeuvreergebied nodig. De invaart vanuit het oosten is net veilig, maar niet vlot (volledige breedte van de voorhaven is nodig). Ontmoeten is hier niet mogelijk, het verkeer zal op elkaar moeten wachten. De genoemde beperkingen zijn vermoedelijk in de huidige situatie ook al aanwezig.
De invaart vanuit richting Rotterdam (en de uitvaart richting Rotterdam) is en blijft veilig en vlot.
In het Projectontwerp is er een grotere padbreedte nodig (rond 10-15 m extra) bij de instroming van het Merwedekanaal (8.000m3/s) en monding geul Pontwaard (6.000m3/s). Veilige vaart blijft mogelijk, maar minder vlot, want gelijktijdig passeren en ontmoeten wordt lastiger.
Gezien het feit, dat in het Merwedekanaal alleen schepen met een diepgang tot 2,8 m toegelaten zijn (het gesimuleerde schip heeft een diepgang van 3,5 m) kan het traject als marginaal veilig en niet vlot beoordeeld worden. De beperkingen zijn vermoedelijk in de huidige situatie ook aanwezig. Wel is duidelijk dat er in de monding van het Merwedekanaal ook in het Projectontwerp geen noemenswaardig effect (dwarsstroom) wordt ondervonden.
In de Bossenwaard is geen noemenswaardige invloed van dwarsstroom op de scheepvaart.
Een goede markering (lichten, bakens en radarreflectoren) is van groot belang voor de veiligheid (langs de oever van het Merwedekanaal en in de monding van het Lekkanaal). Dit is ook in de huidige situatie al het geval omdat de leikades van het Merwedekanaal en de constructie aan de westzijde van de monding van het Lekkanaal ook in de huidige situatie onder water kunnen komen te staan. Aandacht verdienen de locaties die qua oeverbelijning en hoogte worden aangepast. (Bron:. Basisrapport scheepvaart en externe veiligheid)

Bescherming en verbetering van kwaliteit watersystemen
Toetsing aan toetsingskader waterkwaliteit (BPRW)
De werkzaamheden voor het project Ruimte voor de Lek zijn opgenomen in het Beheer- en ontwikkelplan Rijkswateren (BPRW). In dit kader hoeft daarom niet opnieuw getoetst te worden aan het Toetsingskader waterkwaliteit.

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 vastgesteld (Richtlijn 2000/60/EG) en vanaf dat moment in werking getreden. Het hoofddoel van deze richtlijn is het vaststellen van een kader voor de bescherming van land, oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. Als concreet doel stelt de KRW dat met het volledig van kracht worden van de richtlijn (2015) álle watersystemen in een goede chemische en ecologische toestand moeten verkeren.

De beoordeling van de chemische en ecologische toestand vindt plaats op het niveau van waterlichamen. Dit zijn door de lidstaten aangewezen hydrologische eenheden, met een minimum water- of stroomgebiedoppervlak. Ook de Lek is aangewezen als waterlichaam en is opgedeeld in meerdere trajecten. De grens van de trajecten ligt bij de stuw van Hagestein. Het westelijk deel van het plangebied behoort tot waterlichaam Oude Maas en heeft de typering ‘zoet getijdenwater of zand of klei’ (watertype R8). Het oostelijk deel behoort tot het waterlichaam Nederrijn/ Lek en heeft de typering ‘Sterk veranderd, langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei’ (watertype R7). Beide waterlichamen zijn onder beheer bij Rijkswaterstaat.
Per waterlichaam zijn door de waterbeherende instanties specifieke doelen afgeleid voor de ecologische toestand. Beide waterlichamen zijn aangemerkt als sterk veranderd water. Dit betekent dat voor beide waterlichamen niet de goede ecologische toestand (GET) of het maximaal ecologisch potentieel (MEP), maar het goed ecologisch potentieel (GEP) bereikt moet worden. De beoordeling hiervan vindt plaats op basis van de aanwezigheid van kenmerkende soorten van verschillende biologische kwaliteitselementen.

Eind 2009 is de eerste serie stroomgebiedbeheerplannen vastgesteld en aangeboden aan de Europese Commissie. Hierin zijn voor alle stroomgebieden de huidige toestand, de doelen en de voorgenomen maatregelen vastgesteld. Rijkswaterstaat heeft de doelen en maatregelen opgenomen in het Beheerplan Rijkswateren (BPRW). Voor ieder waterlichaam onder beheer van Rijkswaterstaat is een apart brondocument opgesteld. Dit brondocument bevat de relevante KRW-gegevens op het niveau van het (individuele) oppervlaktewaterlichaam.

Chemische en ecologische kwaliteit
In de huidige situatie worden in beide waterlichamen de normen voor verontreinigende stoffen overschreden. De prognose voor 2015 is dat voor de meeste stoffen de KRW-doelen niet worden gehaald. De prognose voor fysische chemisch ondersteunde parameters is dat de doelen voor 2015 wel worden behaald. Vooral in de Oude Maas worden de KRW-doelen nu al gehaald. De biologische kwaliteitselementen scoren nu matig of ontoereikend. Met de maatregelen die in het brondocument zijn voorgesteld (daarin zijn de plannen voor ruimte voor de Lek niet opgenomen) worden de doelen in 2015 voor deze parameters, vissen uitgezonderd, niet gehaald.

Het project Ruimte voor de Lek is opgenomen in het KRW-maatregelenprogramma voor de Oude Maas (.x9941: Uiterwaardvergraving Honswijkerwaarden, stuweiland Hagestein, Hagesteinse Uiterwaard en Heerenwaard (Ruimte voor de Lek) - RVRproject met positief effect op KRW-doelstellingen.). De oppervlakte uitwerwaardverlaging die in het BPRW is voorzien (25 ha) wordt volledig binnen het project gerealiseerd.

Het project Ruimte voor de Lek heeft een positieve invloed op het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Het project zorgt voor een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie voor vooral de Oude Maas. Het ontwerp leidt tot gunstige omstandigheden voor macrofyten, macrofauna en vissen. (Bron: Basisrapport Natuur)

Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen
In het BPRW zijn de maatschappelijke gebruiksfuncties gedefinieerd als:
• natuur
• drinkwater
• zwemwater
• schelpdierwater
• koelwater
• energie
• watersport en oeverrecreatie
• beroeps- en sportvisserij
• oppervlaktedelfstoffen
• archeologie, cultuurhistorie en landschap
• landbouw

Voor de functies drinkwater, natuur, schelpdierwater en zwemwater gelden aanvullend op de basiskwaliteit wettelijke eisen voor de waterkwaliteit en/of het gebruik van de betreffende gebieden die voortvloeien uit Europese verplichtingen. De functies drinkwater, schelpdierwater en zwemwater zijn niet van toepassing op het projectgebied. De effecten op, natuur, recreatie, energie, en visserij zijn hier wel van toepassing en zijn hieronder beschreven.
Natuur
De effecten die gepaard gaan met de werkzaamheden hebben tijdelijke effecten tot gevolg. Deze effecten staan de uiteindelijke winst voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ten opzichte van de ambitie van de provincie niet in de weg. Natuurontwikkeling buiten de EHS leidt tot een winst voor de EHS. Hierbij gaat het niet alleen om winst in oppervlakte maar ook winst in kwaliteit door een toename van zones met bijzondere kwaliteit, leefgebieden van bijzondere soorten, aaneengeslotenheid van het gebied en daarmee samenhangend het functioneren van essentiële verbindingen. Door het project Ruimte voor de Lek neemt de recreatie meer toe dan de provincie beoogd in de Natuurbeheerplannen en leiden dus tot een negatief effect op de winst. Overige veranderingen in het plangebied hebben een klein positief effect op de EHS. De voorziene ontwikkelingen leveren, ondanks de toename van verstoring, een grote verbetering op ten opzichte van de huidige situatie.
Recreatie
De aanleg van wandelpaden, parkeerplaatsen, en overgangen (bruggen) verbetert de toegankelijkheid. De recreatieve mogelijkheden in het projectgebied worden door de aanleg van de getijdengeulen verbeterd en wordt benadrukt door het aanleggen van uitzichtpunten en visplekken.
Energie
De toegangsdam naar het stuweiland Hagestein wordt verlaagd (Ossenwaard) met als gevolg een betere doorstroming van de rivier. Dit kan effect hebben op de eventuele plannen om de waterkrachtcentrale Hagestein weer in gebruikt te nemen. De mogelijke gevolgen zullen onderzocht moeten worden.
Beroeps- en sportvisserij
De voorgestelde maatregelen hebben een gunstig effect op de visstand en zal beroeps- en sportvisserij daarom niet benadelen.

Beschrijving van voorzieningen gericht op het ongedaan maken of beperken van negatieve gevolgen.

Stabiliteit waterkeringen
Noordzijde
Langs de primaire waterkering heeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de invloedslijnen voor piping en heave en macrostabiliteit binnen- en buitenwaarts beschikbaar gesteld. De buitendijkse invloedslijn voor piping is het theoretische intreepunt in de pipingberekeningen. Dit theoretische intreepunt bepaalt niet alleen de aanwezige kwelweglengte maar heeft ook invloed op de hoogte van de (theoretische) potentiaal in het eerste watervoerend pakket. De hoogte van de potentiaal in het watervoerend pakket bepaalt samen met de het gewicht van de deklaag de opbarstveiligheid. De potentiaal in het watervoerend pakket heeft mede daardoor een grote invloed op de binnenwaartse macrostabiliteit.

De intreelijn ligt op circa 30 meter uit de buitenteen van de dijk. Tussen de intreelijn en de dijk is overal een kleilaag met een dikte van tenminste 1,5 meter aanwezig. Deze klei kan van nature aanwezig zijn of zijn aangebracht in het kader van dijkversterking. In de toetsberekeningen is de theoretische potentiaal berekend op basis van een eenvoudig, stationair, 2D stromingsmodel (formules uit het Technisch Rapport Waterspanning bij Dijken). De weerstand van de kleilaag tussen de intreelijn en de dijk is meegenomen in dit eenvoudige stromingsmodel. Het stromingsmodel neemt de weerstand die buiten deze 30 m aanwezig is niet mee. Het gebruikte stromingsmodel is een conservatieve benadering.
De voorgenomen vergravingen in de Bossenwaard en ’t Waalse Waard blijven buiten de intredelijn. De aanwezige kwelweglengte wordt dus niet beïnvloed door de vergravingen.
De weerstand in de uiterwaarden neemt door de vergravingen echter wel af. Deze weerstand wordt bij de toetsberekeningen van de opbarstveiligheid niet meegenomen. De uitgangspunten van de berekening veranderen daarom niet. De vergravingen hebben dus geen invloed op de toetsing van het faalmechanisme piping en heave.

De voorgenomen vergravingen blijven buiten de theoretische intreelijn. De uitgangspunten voor de berekening van de potentiaal in het watervoerend pakket veranderen daarom niet. De vergravingen hebben daarom geen invloed op de het faalmechanismen macrostabiliteit binnenwaarts. In de praktijk neemt de potentiaal in het watervoerend pakket wel toe. Deze zal echter nog steeds lager zijn dan op basis van het eenvoudige 2D model is berekend. De vergravingen in het voorland vinden plaats buiten de intredelijn. De intredelijn ligt in de gehele bossenwaard tenminste 30 m uit de buitenteen. De vergraving heeft daarom geen invloed op macrostabiliteit buitenwaarts. In de huidige toets- en ontwerpsystematiek wordt gerekend met de formule van Bligh of de formule van Sellmeijer. Als uitgangspunt geldt dat een kwelweglengte van minimaal 18 maal de kerende hoogte voldoende veiligheid biedt tegen piping. Indien deze rekenregel aangepast wordt kan er meer kwelweglengte benodigd zijn. Door de vergravingen in het voorland wordt het in de toekomst moeilijker om de kwelweglengte te vergroten met klei-ingravingen.

Zuidzijde
Waterschap Rivierenland maakt voor de berekening van de potentiaal in het watervoerend pakket gebruik van een quasi 3D grondwaterstromingsmodel. Dit model is gebaseerd op gemeten grondwaterstanden. Deze grondwaterstanden zijn gemeten door middel van binnendijks gelegen peilbuizen. De reactie van de binnendijkse peilbuizen op de buitendijkse waterstand wordt mede bepaald door de weerstand van de deklaag in de uiterwaarden. Vergraving van de uiterwaard wijzigt de weerstand van de deklaag en beïnvloedt daarmee ook de reactie van de binnendijkse waterstand op de buitendijkse waterstand. Vergravingen op geruime afstand van de dijk kunnen nog invloed hebben op de binnendijkse potentiaal in het watervoerend pakket.

Op enkele locaties voldoet de bestaande dijk aan de toetsing op basis van het Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen 2007 (VTV2006, Min. V&W, 2007). Op andere locaties voldoet de bestaande dijk net niet aan de veiligheideisen die het VTV stelt voor het faalmechanisme piping. De hoogte van de potentiaal in het watervoerend pakket ter plaatse van de binnenteen van de dijk is bepalend voor het wel of niet voldoen van de dijk. Voor de zuidoever is gedetailleerd onderzocht of het voorkeursalternatief een negatieve invloed heeft op de mechanismen piping en heave en macrostabiliteit binnenwaarts.

Door ARCADIS is een nieuw grondwaterstromingmodel gemaakt. Met dit model is met een stationaire som de invloed van de vergravingen op de stijghoogte in het watervoerend pakket berekend. De berekende stijghoogten in het watervoerend pakket betreffen de theoretische potentialen in het eerste watervoerend pakket. Het model waarmee de potentialen zijn berekend houdt geen rekening met de invloed van opbarsten van de deklaag op de potentiaal. Indien er sprake is van opbarsten kan de potentiaal niet verder stijgen dan de grenspotentiaal. De grenspotentiaal is de potentiaal waarbij er nog net sprake is van verticaal evenwicht. De opwaartse druk van de potentiaal is gelijk aan het gewicht van de deklaag. Een verdere stijging is niet mogelijk omdat de deklaag dan opbarst en de potentiaal hierdoor weer afneemt.

Ter plaatse van de Vianense waard zijn de belangrijkste wijzigingen aangebracht. De volgende aanpassingen zijn gedaan:
• Zoveel mogelijk handhaven van de huidige maaiveldhoogte; dat wil zeggen geen geulen, geen amfibieënpoelen, geen nieuwe sloten, geen maaiveldverlagingen en geen ophoging langs de winterdijk. Ten oosten van de RWZI wordt de bodem wel iets verhoogd ten behoeve van de aanleg van ooibos. Dit geldt ook voor twee locaties tegen de bandijk waar deze kruist met de rijksweg A27. De kilsloot blijft behouden.
• Aanleg van een nieuwe zomerkade op 4.70 m + NAP en verlaging van de bestaande zomerkade en de Oostelijke leikade van het Merwedekanaal naar 3.0 m + NAP. In de driehoek tussen de oude en de nieuwe kade wordt het huidige maaiveld gehandhaafd.
• Achter de nieuwe zomerkade aanleg van een ondiepe kwelsloot. Ontwateringssluisje in de leikade (aanwezig in huidige situatie) blijft gehandhaafd. Ter plaatse van het sluisje wordt de leikade niet verlaagd. Ook het bestaande peil van 1.60 m + NAP blijft gehandhaafd.

Conclusie
In voorgaande is geconcludeerd dat de stijghoogte tijdens MHW niet verandert ten opzichte van de huidige situatie. Tevens vinden geen klei-ingravingen plaats. Dit houdt in dat de uitgangspunten hydraulische weerstand en stijghoogte voor berekeningen van macrostabiliteit en piping ten opzichte van de huidige situatie niet veranderen. De dijk aan de noord- en zuidzijde voldoet voor wat betreft de macrostabliteit.
Voor piping voldoet het gehele traject met uitzondering van het profiel van dijkpaal VY061. Hier voldoet in de huidige situatie de kwelweglengte niet bij een MHW van 6,35 m+NAP. Na uitvoering van het Projectontwerp zal de kwelweglengte nog steeds niet voldoen.

De zomerkade in de Vianense Waard wordt een kade die in principe geheel uit klei bestaat, met een kruinbreedte van 4 meter en binnen- en buitentalud van 1:2,5. In het Projectontwerp is een kwelsloot aangebracht direct achter de nieuwe zomerkade in de Vianense Waard. De stabiliteit van deze zomerkade dient te worden aangetoond. Indien blijkt dat de kwelsloot leidt tot een instabiliteit van de nieuwe kade, dan kan de kwelsloot uit het ontwerp worden verwijderd. Dit zal een marginaal effect hebben op de geohydrologie. (Bron: RvdL 9. Basisrapport geohydrologie en kwel)

Sedimentbeheer
Het sedimentbeheer vloeit voort uit de rivierkundige instandhoudingdoelen. Dit houdt enerzijds in dat het ontwerp bodemhoogte binnen het plangebied gehandhaafd dient te blijven en dat anderzijds geen morfologische veranderingen in de vaargeul mogen optreden. Het handhaven van de bodemhoogte heeft vooral betrekking op die delen van het plangebied die bijdragen aan de bereikte rivierkundige taakstelling. Naast de verlaagde toegangsdam, de verlaagde kades van het Merwedekanaal en de doorgestoken en verlaagde zomerkades zijn dit vooral de brede geulen. Alle geulen dragen in meer of mindere mate bij aan het bereiken van het waterstandsverlagende effect. Voor alle geulen is het van belang dat de bodemhoogte zoals doorgerekend in het interventiebeeld, gehandhaafd blijft. Enige sedimentatieruimte is daarbij tijdelijk acceptabel. Indien de interventiegrens bereikt is zal tot het uitbaggeren van de geulen overgaan moeten worden. De verwachting is dat er een maximale sedimentatie van 2 cm per jaar in de geulen zal plaatsvinden. De interventiegrens is vastgesteld op een sedimentatieniveau van 60 cm ten opzichte van de aanlegsituatie (het streefbeeld). Dit zou betekenen dat elke 30 jaar sedimentbeheer uitgevoerd moet worden.

Het controleren van de ontwikkelingen op het gebied van sedimentatie vindt plaats door het uitvoeren van een monitoringsprogramma. (Bron: RvdL 16. Basisrapport Beheer en onderhoud)

Erosie
Door ingrepen in het gebied kunnen stroomsnelheden in de uiterwaard veranderen. Dit kan resulteren in lokale erosie bij constructies zoals kribben, gebouwen, kaden/dijken, wegen maar ook langs randen van plassen en geulen. De mate van (verwachte) erosie is ingeschat door het beoordelen van (de verandering van) het stroombeeld in het gebied.

Het huidige Projectontwerp voldoet (met voorwaarden) aan de eisen voor erosie. Mitigerende maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk. (Bron: RvdL 7. 8. Basisrapport hydraulica morfologie)

 



5.7 Flora en fauna

Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende planten en dieren. Deze bescherming is geregeld door middel van een algemene zorgplicht en een aantal verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet. In het geval ze beschermd zijn, geldt de zorgplicht ook als ontheffing of vrijstelling is verleend. Dit betekent dat iedereen voldoende zorg in acht dient te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden.
De belangrijkste verbodsbepalingen zijn vastgelegd in artikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. In grote lijnen houden deze in dat een groot deel van de in Nederland van nature voorkomende soorten onder meer niet gedood, verjaagd, gevangen of verontrust mogen worden. Wanneer negatieve effecten op flora en fauna niet volledig te voorkomen zijn, is een ontheffing van de Flora- en Faunawet vereist. Daartoe is een natuurtoets opgesteld. Eventuele negatieve effecten dienen met beschermende (mitigerende) en compenserende maatregelen te worden geminimaliseerd.

In het plangebied komt een aantal soorten voor welke beschermd zijn door de Flora- en faunawet
Bij het nemen van voldoende maatregelen is het aanvragen van een ontheffing voor de rugstreeppad en rivierrombout niet nodig. Voor de werkzaamheden is (ondanks de te nemen maatregelen) wel een ontheffing vereist voor buizerd, vleermuizen, heikikker, bittervoorn en kleine modderkruiper.
De (mogelijkerwijs) overige aanwezige soorten zijn algemeen voorkomende soorten, die ook in de directe omgeving voorkomen. Het verontrusten of onopzettelijk doden van individuen van deze soorten leidt niet tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Doordat AMvB artikel 75 in werking is getreden, is voor deze algemene soorten niet langer een ontheffing nodig. (Bron: Basisrapport Natuur).

De Flora- en Faunawet staat de uitvoering van het inpassingsplan niet in de weg. Verwacht wordt dat ontheffing wordt verleend, omdat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er een wettelijk belang bestaat.
 



5.8 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische monumentenzorg verwerkt in de Monumentenwet 1988. De verantwoording voor de archeologische monumentenzorg is daarmee bij de gemeenten gelegd. Het rijk heeft hier een aantal middelen voor aangewezen. De gemeente kan beleid opstellen, hoe met archeologische waarden wordt omgegaan. Dit beleid moet in een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgenomen worden om een verplichtende werking te krijgen. In een bestemmingsplan kan voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist worden, waarmee archeologisch onderzoek verplicht kan worden.

Het inpassingsplan Ruimte voor de Lek ligt over gronden van meerdere gemeenten en zal als gevolg daarvan het archeologisch beleid van de gemeenten Vianen, Houten, Nieuwegein en IJsselstein bevatten. Deze gemeenten hebben ieder hun archeologisch beleid in een archeologische beleidskaart vastgelegd (Houten, IJsselstein, Vianen) of zijn hier mee bezig (Nieuwegein, actualisatie Vianen). Het archeologisch beleid van de verschillende gemeenten is vertaald naar het inpassingsplan door het opnemen van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ op de verbeelding. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden. Binnen deze gronden mag in principe de grond niet geroerd worden, of er moet onderzoek gedaan zijn. Per gebied is aangegeven onder welke voorwaarden geen archeologisch onderzoek nodig is, deze gebieden hebben op de verbeelding de aanduiding A tot en met H. De voorwaarden hebben betrekking op de oppervlakte en de diepte van de ingreep in de bodem.

Op basis van uitgevoerd archeologisch onderzoek kon in het inpassingsplan op enkele punten onderbouwd worden afgeweken van het bestaand of in ontwikkeling zijnde gemeentelijk beleid:
Aan de noordelijke oever van de Lek kon de exacte locatie en omvang van drie steenovens bepaald worden. Vanwege deze bekende archeologische waarde dient op deze locaties bij elke ingreep in de bodem archeologisch onderzoek plaats te vinden. Drie andere locaties konden op basis van dit onderzoek worden vrijgesteld van verder archeologisch onderzoek.

In het kader van het project en de MER Ruimte voor de Lek is door een archeologisch bureau een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van verkennende boringen uitgevoerd. Dit onderzoek werd opgevolgd door een verkennend en karterend onderzoek in de vorm van boringen en met behulp van een magnetometer. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken kon het effect van de voorkeursvariant van het project in de MER verwerkt worden. Ook blijkt dat op enkele locaties nog vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd.

In de ondergrond van het plangebied bevinden zich stroomruggen van rivieren die vanaf de prehistorie in dit gebied stroomden. Op de hoge delen van deze historische stroomruggen kunnen resten van bewoning uit de prehistorie, de Romeinse tijd en uit de middeleeuwen worden aangetroffen. Vanaf de late middeleeuwen vond bewoning vooral in de directe omgeving van het plangebied plaats (zoals Vianen en Vreeswijk). Het stroomgebied van de Lek werd ingericht met dijken, stuwen en een haven. In het plangebied werden activiteiten ontwikkeld waarvan resten nog in de bodem aanwezig (kunnen) zijn, zoals een boerderij, een gerecht, meerdere steenovens van de baksteenindustrie en een verdedigingswerk.
 



5.9 Externe veiligheid

Besluit externe veiligheid
Het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen bevatten de geldende regels voor het beoordelen van het aspect externe veiligheid. In dit besluit zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven en het vervoer van gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit heeft tot doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit afstand te houden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totaal aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een groepsrisico en een plaatsgebonden risico (10-6 contour).
Bij het onderwerp externe veiligheid zijn de onderwerpen Plaatsgebonden risico (PR) en Groepsgebonden risico (GR) relevant. Het PR is afhankelijk van de hoeveelheid en typen stoffen die vervoerd worden over de transportroute en geeft een indicatie van het risico op het niveau van het individu. Het GR geeft aan wat de kans is op een ramp met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers in de omgeving van de transportroute.

De volgende risicobronnen zijn onderzocht:
• Vaarweg de Lek;
• Rijkswegen A2 en A27;
• Twee buisleidingen van de Defensie Pijpleiding Organisatie;
• Eén hogedruk aardgasleiding die onder het beheer van de Gasunie valt;
• Drie inrichtingen waar de gevaarlijke stof propaan wordt opgeslagen en één LPG-tankstation.

Transport gevaarlijke stoffen
Het transport van gevaarlijke stoffen neemt niet toe als gevolg van het project. Daarmee verandert het plaatsgebonden risico niet ten opzichte van de huidige situatie.

Buisleidingen
In het gebied liggen drie buisleidingen. Wanneer er minder dan 255 personen per hectare aanwezig zijn, treedt er als gevolg van de leiding geen groepsrisico op. Gezien de bezoekersaantallen is in dit geval dus geen sprake van een groepsrisico.
De aardgasleiding W-518-05 wordt verlegd en komt dieper komt te liggen. De diepere ligging van de aardgasleiding W-518-05 zorgt voor een afname van de externe veiligheidsrisico’s omdat de kans dat de leiding geraakt wordt bij graafwerkzaamheden kleiner wordt. De verlegging zorgt voor een afname van het plaatsgebonden risico
Voor het groepsrisico geldt eveneens dat bij geen van de risicobronnen het project van invloed is, omdat er nauwelijks extra mensen toegevoegd worden aan het gebied.

Overige inrichtingen
In de nabije omgeving van het plangebied ligt een aantal inrichtingen waar propaan wordt opgeslagen. Het bepalen van de veiligheidsafstand is afhankelijk van het aantal bevoorradingen per jaar. Voor deze inrichtingen is geen sprake van een invloedsgebied. (Bron: RvdL 6 en 22. Basisrapport Scheepvaart en externe veiligheid)

Niet gesprongen explosieven
Op basis van historisch vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat het gebied rondom de A2 Lekbrug en het gebied tussen de A2 en het Merwedekanaal ten zuiden van de Lek verdacht zijn door mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven. Binnen de verdachte gebieden zijn meerdere en duidelijke feitelijke aanwijzingen op het aantreffen van explosieven in de vorm van afwerp- en geschutsmunitie. Er zijn tijdens de werkzaamheden geen verontreinigingen aangetroffen. Ook zijn er geen munitievondsten op of zichtbaar aan maaiveld gevonden. Voor en tijdens de uitvoeringen van de graafwerkzaamheden zullen passende maatregelen genomen worden. (Bron: RvdL 20. Basisrapport Niet gesprongen explosieven)
 



5.10 Kabels en leidingen

In het gebied liggen diverse kabels en leidingen, waarvan een tweetal effluentleidingen, een gasleiding en een glasvezelkabel de grootste zijn. Eén effluentleiding ligt in de Bossenwaard. Deze zal worden aangepast teneinde de oevergeul te kunnen graven. De andere ligt in de Vianense Waard. Deze kan blijven liggen, maar dient door middel van een ontlastingsplaat beschermd te worden tegen de druk van de nieuw aan te leggen zomerkade.



5.10 Juridische planbeschrijving

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Het inpassingsplan Ruimte voor de Lek is opgesteld conform de eisen vanuit de Wro, het Bro en de regels zoals deze zijn vastgelegd in de SVBP 2008. Met de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008 worden bestemmingsplannen / inpassingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en op dezelfde wijze verbeeld. Zowel de toelichting, als de regels en de verbeelding is gedigitaliseerd. Dit betekent dat een ieder via de computer met een enkele klik op een specifiek gebied alle van toepassing zijnde regelingen uit dit inpassingsplan op dat betreffende gebied in één oogopslag kan bekijken. Daarnaast is bij de betrokken overheden ook een analoog exemplaar beschikbaar. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.



6.1 Standaardisering en digitaal raadpleegbaar

In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met Inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle of meerdere bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.
Opgemerkt wordt dat niet elke bestemming alle elementen bevat, dit verschilt per bestemming.

Overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening kan het inpassingsplan gewijzigd worden. In dit inpassingsplan is gekozen om de wijzigingsbevoegdheid op te nemen in de algemene regels en niet bij de specifieke bestemming. Door alle wijzigingsbevoegdheden op één plaats in de planregels op te nemen wordt de raadpleegbaarheid en de leesbaarheid van het inpassingsplan vergroot
 



6.2 Opbouw planregels

In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met Inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle of meerdere bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.
Opgemerkt wordt dat niet elke bestemming alle elementen bevat, dit verschilt per bestemming.

Overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening kan het inpassingsplan gewijzigd worden. In dit inpassingsplan is gekozen om de wijzigingsbevoegdheid op te nemen in de algemene regels en niet bij de specifieke bestemming. Door alle wijzigingsbevoegdheden op één plaats in de planregels op te nemen wordt de raadpleegbaarheid en de leesbaarheid van het inpassingsplan vergroot.

6.2.1 Inleidende regels
Begrippen
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd, om zo verschil in interpretatie te voorkomen. De begrippen zijn op alfabetische volgorde geplaatst, met uitzondering van de begrippen; plan, inpassingsplan en verbeelding. Deze drie begrippen zijn vooraan geplaatst.

Wijze van meten
Dit is een handleiding voor, hoe de diverse maten die in de regels zijn bepaald, gemeten moeten worden.

6.2.2 Bestemmingsregels

Agrarisch – Natuurboerderij
De gronden voor de boerderij de Ponthoeve zijn bestemd als ‘Agrarisch – Natuurboerderij’. In de bestemming is de Ponthoeve als natuurboerderij opgenomen, omdat het geen volwaardig Juridgegenereerd wordt door grondgebonden agrarische activiteiten.

Binnen deze bestemming zijn verschillende aanduidingen opgenomen die functies als horeca en detailhandel van eigen geproduceerde producten, mogelijk maken. Deze functies zijn ingeperkt doordat de oppervlakten bestemd voor deze functies specifiek aangegeven zijn. Voor het parkeren en het terras is de exacte locatie vastgelegd. De toegestane maximale oppervlakte aan bebouwing komt overeen met de bestaande bebouwing.

Agrarisch met waarden – natuur en landschapswaarden.
De gronden rondom de boerderij de Ponthoeve zijn bestemd als ‘Agrarisch met waarden – natuur en landschapswaarden’. Binnen deze bestemming zijn de gronden primair bedoeld voor agrarische activiteiten waarbij rekening gehouden wordt met de natuur en landschapswaarden. Tevens zijn gerelateerde activiteiten aan de functie van de Ponthoeve (zoals boerengolf en discgolf) toegestaan. Deze activiteiten moeten wel ondergeschikt blijven aan de agrarische activiteiten en de natuur- en landschapswaarden.

Maatschappelijk – Molen
Deze bestemming is opgenomen vanwege de wijzigingsbevoegdheid die binnen de bestemming ‘Natuur’ is opgenomen. En maakt het realiseren van een historische windmolen op een terp met een hoogte van 1,10 meter mogelijk.

Natuur
De gronden met de bestemming ‘Natuur’ zijn primair bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke en (a)biotische waarden, voor waterafvoergebied, voor waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Ondergeschikt hieraan is het gebruik van de gronden voor extensief dagrecreatief medegebruik, zoals wandelen, fietsen en paardrijden. Op de plaats met de aanduiding ‘fiets- en voetveer’ is een aanlegplaats voor de fiets- en voetveer toegestaan. Een passantenhaven voor maximaal 10 ligplaatsen is mogelijk gemaakt door middel van de aanduiding ‘passantenhaven’. En ook de camperstandplaats heeft een specifieke aanduiding gekregen. Binnen de aanduiding ‘parkeerterrein’ is een kleinschalig buitendijksparkeerterrein toegestaan ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Binnen de aanduiding recreatief medegebruik worden voorzieningen voor recreatief medegebruik mogelijk gemaakt, zoals natuurlijke speelvoorzieningen, bruggetjes, picknicktafels en informatieborden.

Voor een heel aantal activiteiten waarbij de grond geroerd wordt is een ‘omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden’ geëist. Hierbij kan gedacht worden aan activiteiten, zoals verlagen of egaliseren van de bodem, het aanleggen van leidingen dieper dan 1 meter onder de grond en het aanleggen van nieuwe drainage ongeacht de diepte en aanleggen van verharding.

Verkeer
Op de verbeelding aangewezen gronden voor ‘Verkeer’ zijn primair bedoeld voor het wegverkeer. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van overkluisde watergangen, bruggen, natuur en water, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.

Ter plaatse van de aanduiding ‘veetunnel (vtu)’ is een onderdoorgang voor vee toegestaan. De aanduiding ‘parkeerterrein (p)’ is reeds opgenomen in de regels met het oog op de wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigingsgebied III. Onder bepaalde voorwaarden hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid de bestemming ‘Natuur’ te wijzigen in de bestemming ‘Verkeer’ met de aanduiding ‘parkeerterrein’.

Water
De rivier, waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen die een belangrijke bijdrage leveren aan de aan- en afvoer van water hebben de bestemming ‘Water’ gekregen.


Dubbelbestemmingen
Met een dubbelbestemming kunnen ruimtelijk relevante belangen veilig worden gesteld die niet of onvoldoende met 'onderliggende' bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben de met de dubbelbestemming samenhangende belangen in beginsel voorrang op het belangen van de onderliggende bestemming. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot bijzondere of extra regels of noodzaakt tot nadere afweging van belangen.

Leiding – Gas (dubbelbestemming)
Binnen deze dubbelbestemming is een hoofdtransportleiding voor gas geregeld. Uitsluitend mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van deze dubbelbestemming gebouwd worden. De maximale hoogte van de betreffende bouwwerken mogen niet meer dan 2 meter zijn.

Ter bescherming van de gasleiding(en) is binnen deze dubbelbestemming een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden. Hierbij kan gedacht worden aan werkzaamheden zoals het aanbrengen van (half-)verhardingen, het vergraven van de bodem en het aanbrengen en verwijderen van beplanting, etc.

Leiding – Riool (dubbelbestemming)
Binnen deze dubbelbestemming zijn de gronden mede bestemd voor een rioolwaterpersleiding. Het oprichten van bouwwerken is niet toegestaan, tenzij het gaat op vervanging of verandering van het bestaande bouwwerk en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Om de rioolwaterpersleiding te beschermen is een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden. Hierbij kan gedacht worden aan werkzaamheden zoals het aanbrengen van (half-)verhardingen, het vergraven van de bodem en het aanbrengen en verwijderen van beplanting, etc.

Waarde – Archeologie (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming richt zich op het behoud en herstel van de archeologische waarden in het gebied. Binnen deze gronden mag in principe de grond niet geroerd worden, of er moet onderzoek gedaan zijn. Per gebied is aangegeven onder welke voorwaarden geen archeologisch onderzoek nodig is. De voorwaarden hebben betrekking op de oppervlakte en de diepte van de ingreep in de bodem. Deze voorwaarden zijn opgesteld vanuit het archeologisch beleid van de betreffende gemeenten.

Waarde – Natuur (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming richt zich op de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden en (a)biotische waarden binnen de geulen in de uiterwaarden. Deze dubbelbestemming regelt dat naast de hoofdfunctie ten behoeve van de waterhuishouding ook de natuurlijke kwaliteit gewaarborgd wordt. Binnen deze gronden kunnen bepaalde werken alleen met een omgevingsvergunning uitgevoerd worden. Op deze manier zal bij de uitvoering van werkzaamheden de natuurkwaliteit afgewogen worden.

Waterstaat – Waterkering (dubbelbestemming)
De gronden met de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zijn mede bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en de daarbij behorende voorzieningen. Bij voorzieningen kan gedacht worden aan waterstaatkundige kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.

Binnen deze dubbelbestemming mag alleen ten behoeve van de bestemming ‘Verkeer’ gebouwd worden. Hierbij gaat het alleen om bouwwerken tot maximaal 3 meter hoog, geen gebouw zijnde, waarvoor eerst schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Waterstaat – Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)
Het hele plangebied heeft de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’. Hierbij gaat het om de instandhouding van de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding, het verkeer te water en de afvoer van hoog oppervlaktewater. Het doel van deze dubbelbestemming is het waarborgen dat de beoogde waterstanddaling gehaald wordt, door beperkte bouwmogelijkheden te geven en in bepaalde gebieden de maximale hoogte van de vegetatie te regelen. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van het aangegeven bouwvlak binnen de bestemming ‘Agrarisch - Natuurboerderij’ (waarbij niet meer dan de bestaande oppervlakte gebouwd mag worden), de mogelijkheden die binnen de wijzigingsgebieden worden geboden, de kunstwerken en andere waterstaatswerken ten behoeve van de waterhuishouding en specifiek benoemde bouwwerken. Bij dit laatste kan gedacht worden aan voorzieningen die in het Inrichtingsplan genoemd zijn, zoals een vissteiger, speelnatuur, bruggetjes, vogelkijkscherm en informatieborden. Daarnaast is het mogelijk dat binnen de specifieke aanduidingen een aanlegsteiger voor de passantenhaven, een elektriciteitspaal bij de camperstandplaats en trappen die de entrees tot de uiterwaarden vormen gerealiseerd worden. Het verbod om te bouwen is een belangrijk middel om de snelheid van de doorstroming van het water niet te verminderen.

Begroeiing mag geen belemmering vormen voor de afvoer van water. Opgaande begroeiing dwars op de stroomrichting van het water is ongewenst en doet afbreuk aan de kerndoelstelling van het project: het bereiken van de waterstanddaling uit oogpunt van veiligheid. Om die reden is de bestemming Waterstaat-Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming) een verbod opgenomen voor het aanplanten, hebben en houden van beplanting en gewassen met een hoogte van meer dan 0,30 meter in de periode van 1 november tot en met 31 maart binnen de aanduiding ‘vegetatiehoogte’

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden opgenomen waarmee afgeweken kan worden van de bouwregels. Op deze manier kunnen bepaalde gewenste bouwwerken voor o.a. recreatie, verkeer en (de beleving van) het landschap toch vergund worden. Rijkswaterstaat zal over deze aanvragen gehoord worden.

6.2.3 Algemene regels
De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden binnen het plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in het algemene hoofdstuk.

Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
In deze regel wordt bepaald dat ondergeschikte bouwonderdelen de bouwhoogte met 1,5 meter mogen overschrijden. Voor molenwieken is specifiek opgenomen dat er geen maximale overschrijding geldt.

Algemene gebruiksregels
Algemene gebruiksregels, waarin wordt aangegeven welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval in strijd met de bestemming en verboden is. Deze algemene gebruiksregels zijn van toepassing op alle bestemmingen. Bij enkele bestemmingen zijn specifieke gebruiksregels nodig, deze specifieke gebruiksregels zijn bij de bestemmingen zelf opgenomen.

Algemene aanduidingsregels
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. De volgende aanduidingen zijn aangegeven:

Vrijwaringszone – Molenbiotoop
Binnen de zone molenbiotoop mag de hoogte van bouwwerken, werken en beplanting (in volwassen staat) maximaal 10 meter zijn. De straal van de zone is 300 meter.

Milieuzone – Boringsvrije zone
De boringsvrije zone is opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit. Binnen deze zone is het verboden om zonder omgevingsvergunning werken en werkzaamheden uit te voeren, zoals het maken en/of buiten gebruik stellen van boorputten, het realiseren van ondergrondse bouwwerken; het indrijven en verwijderen van voorwerpen (o.a. damwanden, schermen) in de bodem en het realiseren van funderingswerken.

Algemene afwijkingsregels
Bij deze bepaling wordt geregeld dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de bouwregels en de gebruiksregels. Specifiek is aangegeven welke maten met hoeveel overschreden mogen worden en waarvoor. Afwijken van de gebruiksregels, kan alleen wanneer het meest doelmatige gebruik beperkt wordt.

Algemene wijzigingsregels
In deze regels is bepaald dat het bevoegdgezag, in overeenstemming met artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de in het plan opgenomen bestemmingen kunnen wijzigen. Er is voor gekozen om alle wijzigingsbevoegdheden bij elkaar onder de algemene wijzigingsregels te plaatsen. Zo is het overzichtelijke voor welke zaken en binnen welke voorwaarden, het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft het plan te wijzigen. Gekozen is om voor de betreffende aspecten het bevoegd gezag de mogelijkheid te geven het plan te kunnen wijzigen, omdat tijdens het opstellen van dit Provinciaal Inpassingsplan geen duidelijkheid bestaat of de realisatie binnen de planperiode gaat vinden.

De wijzigingsgebieden zijn specifiek aangegeven op de verbeelding.

Wijzigingsgebied I
Binnen het wijzigingsgebied I is het bevoegd gezag bevoegd om de bestemming ‘Natuur’ te wijzigen in de bestemming ‘Maatschappelijk- Molen’. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen vanwege de plannen met betrekking tot de realisatie van een historische molen aan de noordrand van Vianen. De bedoeling is dat de molen verhoogd in het landschap komt te staan op een verhoging van 20 bij 20 meter met een maximale hoogte van 1,10 meter. De gevolgen van het realiseren van de molen zijn meegewogen in de gedane onderzoeken met betrekking tot o.a. de waterdoorstroming, archeologie en geluid.

Wijzigingsgebied II
Wanneer de molen wordt gerealiseerd is voldoende windvang en zicht op de molen belangrijk. Daarom hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een aanduidingsgebied ‘Vrijwaringszone –Molenbiotoop’ op te nemen. Binnen de zone die aangeduid wordt met Molenbiotoop worden beperkingen gesteld aan de hoogte van andere functies. Bouwwerken, werken en beplanting (in volwassen staat) mogen in deze zone maximaal 10 meter hoog zijn.

Wijzigingsgebied III
Binnen dit wijzigingsgebied heeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om de bestemming ‘Natuur’ te wijzigen in de bestemming ‘Verkeer’ ten behoeve van een parkeerterrein voor maximaal 60 personenauto’s indien de noodzaak daartoe is aangetoond. Het parkeerterrein dient een groenelement te worden dat past in het landschap.

Wijzigingsgebied IV
In de Waalsewaard heeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om de bestemmingen ‘Natuur’ en ‘Water’ te wijzigen in ‘Verkeer’ ten behoeve van het realiseren van een fietspad.

Verder is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat de bestemmingsgrenzen voor de bestemmingen ‘Natuur’, ‘Agrarisch met waarden’ en ‘Water’ gewijzigd kunnen worden, voor zover dit noodzakelijk is voor de realisering van de maatregelen die voortvloeien uit het ‘project Ruimte voor de Lek’. Hierbij is ook gesteld dat er geen dringende redenen mogen zijn die zich er tegen verzetten, dat de overschrijdingen niet meer bedragen dan 15 meter en het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% per vlak wordt vergroot.

Wat betreft de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ heeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om de ligging van deze dubbelbestemming te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval zelfs te verwijderen. Deze wijzigingen zijn alleen toegestaan wanneer ter plekke de aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden zijn geconstateerd.

6.2.4 Overgangs- en slotregels
Ten slotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het hele plangebied van toepassing.

Het overgangsrecht regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond, dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan, voor zowel bebouwing als gebruik, wordt beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

In de slotregel wordt de naam van het inpassingsplan vermeld.

 



Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Handhaving

Bij het opstellen van het inpassingsplan spelen handhavingsmogelijkheden een belangrijke rol. Een goed inpassingsplan kenmerkt zich niet alleen door een goede beheerslaag en ontwikkelingsmogelijkheden, maar ook door heldere planregels en concreet toepasbaar handhavingsbeleid.
Handhaving van regels is van steeds groter belang. Hierbij wordt de praktijk van gedogen steeds vaker omgezet naar minder regels met een betere handhaving. Om deze reden is het noodzakelijk de bestaande situatie in het plangebied goed te inventariseren.
Het strikt handhaven van vergunningen, regels en procedures geeft duidelijkheid en maakt de
samenleving veiliger. Het gedogen moet worden tegengegaan. Overbodige regels en onduidelijke regelgeving zijn daarom getracht zoveel mogelijk achterwege te laten

 



7.2 Economische uitvoerbaarheid

In 2006 heeft het rijk besloten om op 39 plekken extra ruimte voor de rivier te maken. Daarbij is een rijksbudget vastgesteld op basis van de Planologische Kernbeslissing voor Ruimte voor de Rivier. Uit dit budget financiert het Rijk het grootste gedeelte van het project. Het project Ruimte voor de Lek is een integraal project dat meerdere doelen dient. Dit uit zich ook in de kostenraming- en dekking. Verschillende partners nemen hun verantwoordelijkheid, ook financieel. De totale kosten zijn geraamd op circa 30 miljoen euro. Ongeveer drie kwart komt voor rekening van het rijksbudget Ruimte voor de Rivier. De gemeenten Vianen en Nieuwegein dragen bij aan verschillende recreatieve voorzieningen in hun gebied. De provincie investeert 4 miljoen euro in de ruimtelijke kwaliteit en beleefbaarheid van het gebied. Daarnaast wordt circa 2,5 miljoen euro beschikbaar gesteld vanuit het Investeringsbudget Landelijk Gebied.

 



7.3 Planschade

Bij het opstellen van het inpassingsplan is getracht zoveel mogelijk rekening te houden met de belangen van alle betrokkenen en - voor zover mogelijk binnen de randvoorwaarden van de hoofddoelstellingen van het plan - met bestaande rechten van eigenaren/gebruikers in het plangebied.

Aan degene die als gevolg van het bepaalde in het inpassingsplan in de vorm van inkomensderving of een vermindering van de waarde van onroerende zaken schade lijdt of zal lijden wordt op aanvraag een tegemoetkoming toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
De afhandeling van verzoeken om schadevergoeding in verband met de uitvoering van de maatregelen geschiedt met toepassing van de “Beleidsregel schadevergoeding Ruimte voor de Rivier”, gepubliceerd in de Staatscourant nr. 82, 6 mei 2009.

 



7.4 Uitvoering, beheer en onderhoud

Het uitvoeringsplan geeft een beschrijving en invulling van de uitvoeringsvarianten voor de m.e.r. beoordeling. In het uitvoeringsplan wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is voor 31 december. De in het uitvoeringsplan daartoe beschreven methode en keuzes zijn niet bindend voor de aannemer.

Om de doelstelling van veiligheid tegen overstroming en ruimtelijke kwaliteit te realiseren is, in vervolg op de uit te voeren inrichtingsmaatregelen, een specifiek beheer noodzakelijk. Zonder een adequaat beheer van de vegetatie in de uiterwaarden komt de afvoercapaciteit in het geding en zal niet de gewenste ruimtelijke kwaliteit bereikt worden. Het beheer voor het plangebied is op hoofdlijnen in drie vormen onder te verdelen:
- Vegetatiebeheer.
- Sedimentbeheer.
- Beheer van de overige objecten
 



7.5 Vaststelling inpassingsplan

Het Inpassingsplan is opgesteld ten behoeve van het realiseren van het Project Ruimte voor de Lek. Overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening dient bij een inpassingsplan vastgesteld te worden tot welk tijdstip de uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraad om een bestemmingsplan voor de betrokken gronden vast te stellen, voortduurt.

Het inpassingsplan valt onder de werking van de Crisis en herstelwet.
Binnen afzienbare tijd wordt de tweede tranche van het Besluit uitvoering Crisis en herstelwet bekendgemaakt en treedt het in werking. In dit besluit worden projecten ter uitvoering van de PKB Ruimte voor de Rivier op bijlage I van de Crisis en herstelwet gezet. Dit betekent dat:
• Er geen beroepsrecht is voor decentrale overheden
• Het relativiteitsvereiste van toepassing is (geschonden norm moet dienen om de belangen van benadeelde te beschermen);
• pro forma beroep in stellen niet meer kan: het beroepschrift moet binnen de termijn worden ingediend;
• Raad van State binnen zes maanden een beslissing op beroep moet nemen.

Reden voor plaatsing op de bijlage I is dat "gezien het grote maatschappelijke belang van de projecten die strekken tot uitvoering van de PKB Ruimte voor de Rivier een snelle realisatie wenselijk is
 



Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Afstemming met belanghebbenden

In nauwe samenwerking met de gemeenten IJsselstein, Nieuwegein, Houten en Vianen, met de beide waterschappen, Rijkswaterstaat en de Programmadirectie Ruimte voor de Rivieren is is het definitieve projectontwerp tot stand gekomen.

In het gehele traject is uitgebreid gecommuniceerd met de omgeving. Via persberichten, bewonersbrieven en de project website zijn omwonenden en belanghebbenden op de hoogte gehouden.
Bewoners en belanghebbenden zijn betrokken geweest bij het ontwerpproces van het project Ruimte voor de Lek door deelname in twee ontwerpateliers, op 16 juni en 25 augustus 2010. Hierin hebben bewoners en belanghebbenden meegedacht over de inrichting van de uiterwaarden. Beide ateliers zijn bezocht door ongeveer 100 belangstellenden. Hun inbreng is voor het ontwerpproces zeer waardevol geweest.

Tevens is als vertegenwoordiging van bewoners, belanghebbenden, verenigingen en instanties voor wie het project gevolgen kan hebben een klankbordgroep opgericht. De klankbordgroep heeft gedurende de SNIP3-fase meegekeken met de uitwerking van het ontwerp en de keuzes van de Stuurgroep. Een onafhankelijke voorzitter heeft het standpunt van de klankbordgroep ingebracht in de Stuurgroep.
 



8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

In  het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpinpassingsplan toegestuurd aan de betrokken overheids- en overleginstanties.

Watertoets
In het kader van het project, het inpassingsplan en bijbehorende m.e.r. heeft regelmatig overleg plaatsgevonden met de waterschappen. De waterbeheerders zijn op meerdere manieren betrokken bij het planvormingsproces.

Doordat intensief overleg heeft plaatsgevonden en de resultaten van de overleggen en onderzoeken zijn verwerkt in dit inpassingsplan, kan worden gesteld dat de procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en tevens is voldaan aan het in artikel 3.1.1. Bro voorgeschreven overleg met het waterschap.