Toelichting hfst 3 Pijler vitale steden en dorpen
Toelichting paragraaf Wonen
Toelichting artikel 3.1 Stedelijk gebied
Gehele artikel:
In artikel 1 Algemene bepalingen is gedefinieerd wat in deze verordening onder het begrip “verstedelijking” wordt begrepen. Dit begrip komt namelijk niet volledig overeen met wat in het algemeen wordt verstaan onder verstedelijking.

Derde lid:

Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.
Bij grootschalige verstedelijking moet onder meer worden gedacht aan verstedelijking van vergelijkbare omvang zoals die mogelijk wordt gemaakt in het artikel Toekomstige woonlocatie.

Toelichting artikel 3.2 Toekomstige woonlocatie
Eerste lid:
De geometrische plaatsbepaling van de uitbreidingslocaties is indicatief bepaald. Bij uitbreidingslocaties is niet op voorhand duidelijk hoe de exacte planbegrenzing uiteindelijk zal worden. Dit is afhankelijk van het aantal woningen, het ruimtebeslag, de eventueel aanwezige fysieke waarden en ruimtelijke belangen.

Tweede lid:
In de provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028 (PRS) is per regio en per gemeente een programma voor wonen opgenomen. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar inbreiding (binnen de rode contour) en uitbreiding (buiten de rode contour). In de PRS heeft de ruimtelijke afweging van de uitbreidingslocaties die indicatief met een bol zijn opgenomen al plaatsgevonden. Aan het concretiseren van de uitbreidingslocaties worden in de stedelijke programma’s voorwaarden gesteld. Conform het Besluit ruimtelijke ordening moet de zogenaamde “duurzame verstedelijkingsladder” (voorheen SER-ladder) worden toegepast. Als aan de voorwaarden is voldaan, kan de gemeente voor een uitbreidingslocatie een ruimtelijk plan vaststellen en de locatie (laten) ontwikkelen. Vroegtijdig overleg met de provincie is nodig, om duidelijk te krijgen of aan de voorwaarden wordt voldaan. Het programma voor de uitbreidingslocaties uit de PRS is als “bijlage Wonen” opgenomen bij deze verordening.
Tweede lid, sub a: Woningbouw moet in aansluiting op het stedelijk gebied plaatsvinden. Voor het Eiland van Schalkwijk geldt deze voorwaarde niet. Het Eiland van Schalkwijk heeft een experimenteerstatus (zie artikel Eiland van Schalkwijk).
Tweede lid, sub b: Door de realisatie van een woonwijk ontstaat een nieuwe kernrandzone. De kwaliteit daarvan moet gelijktijdig mee ontwikkeld worden.

Derde lid:

Uit de verschillende artikelen van deze verordening volgt dat, voor zover van toepassing:
  • de locatie op adequate wijze ontsloten moet zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit het artikel Mobiliteitstoets;
  • bij de begrenzing en de situering van de locatie ook rekening wordt gehouden met de waterbergingsgebieden, bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten;
  • grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Toelichting paragraaf Werken
Toelichting artikel 3.3 Bedrijventerrein stedelijk gebied
Tweede lid:
Nieuwe, nog te ontwikkelen locaties voor bedrijventerreinen zijn alleen mogelijk als ze in overeenstemming zijn met een kwalitatief goed regioconvenant. In dat regioconvenant is in ieder geval de toepassing van de “duurzame verstedelijkingsladder” (voorheen de SER-ladder) verder uitgewerkt zodat er een relatie is tussen de herstructureringsopgave, planning en fasering en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein. Het regioconvenant vormt het vertrekpunt voor de op te stellen herstructureringsplan(nen). Voorkomen moet worden dat bedrijventerreinen worden gerealiseerd zonder dat er een plan is voor de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Daarom is nieuwvestiging of uitbreiding alleen mogelijk als er een afgestemd herstructureringsplan is en de tijdige realisering van de herstructurering ook economisch en financieel uitvoerbaar is. De zogenaamde voorwaardelijke verplichting moet in het ruimtelijk plan worden opgenomen. Dit geldt ook voor de omgevingsvergunning waarbij van een ruimtelijk plan wordt afgeweken. Burgemeester en Wethouders kunnen pas een zogenaamd “Wabo-afwijkingsbesluit” nemen nadat zij van de gemeenteraad een “verklaring van geen bedenkingen” hebben gekregen. Deze verordening richt zich tot de gemeenteraad. De gemeenteraad dient bij de af te geven verklaring van geen bedenkingen de bepaling van dit lid in acht te nemen.
In de provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028 (PRS) is per regio en per gemeente een programma voor bedrijventerreinen opgenomen. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar inbreiding (binnen de rode contour) en uitbreiding (buiten de rode contour). Het programma voor bedrijventerreinen uit de PRS is als “bijlage Bedrijventerreinen” opgenomen bij deze verordening.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat nieuwvestiging van “zelfstandige” kantoren op bedrijventerreinen niet is toegestaan (zie ook artikel Kantoren).
Tweede lid, sub b: Bij de bepaling van de redelijke verhouding kan gedacht worden aan oppervlaktes en/of aan investeringen.

Toelichting artikel 3.4 Toekomstig bedrijventerrein
Eerste lid:
De geometrische plaatsbepaling van de uitbreidingslocaties is indicatief bepaald. Bij toekomstige bedrijventerreinen buiten de rode contour is niet op voorhand duidelijk hoe de exacte planbegrenzing uiteindelijk zal worden. Dit is afhankelijk van de omvang van het bedrijventerrein, het ruimtebeslag, de eventueel aanwezige fysieke waarden en ruimtelijke belangen.

Tweede lid:
Nieuwe, nog te ontwikkelen locaties voor bedrijventerreinen zijn alleen mogelijk als ze in overeenstemming zijn met een kwalitatief goed regioconvenant. In dat regioconvenant is in ieder geval de toepassing van de “duurzame verstedelijkingsladder” (voorheen de SER-ladder) verder uitgewerkt zodat er een relatie is tussen de herstructureringsopgave, planning en fasering en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein. Het regioconvenant vormt het vertrekpunt voor de op te stellen herstructureringsplan(nen). Nieuwvestiging of uitbreiding is alleen mogelijk als er een lokaal of regionaal afgestemd herstructureringsplan is en de tijdige realisering van de herstructurering ook economisch en financieel uitvoerbaar is. Voorkomen moet worden dat op de toekomstige bedrijventerreinlocaties bedrijven¬terreinen worden gerealiseerd zonder dat er een plan is voor de herstructurering van bedrijventerreinen in het stedelijk gebied. Deze zogenaamde voorwaardelijke verplichting moet in het ruimtelijk plan worden opgenomen. Dit geldt ook voor de om¬gevingsvergunning waarbij van een ruimtelijk plan wordt afgeweken. Burgemeester en Wethouders kunnen pas een zogenaamd “Wabo-afwijkingsbesluit” nemen nadat zij van de gemeenteraad een “verklaring van geen bedenkingen” hebben gekregen. Deze verordening richt zich tot de gemeenteraad. De gemeenteraad dient bij de af te geven verklaring van geen bedenkingen de bepaling van dit lid in acht te nemen.
In de provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028 (PRS) is per regio en per gemeente een programma voor bedrijventerreinen opgenomen. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar inbreiding (binnen de rode contour) en uitbreiding (buiten de rode contour). Het programma voor bedrijventerreinen uit de PRS is als “bijlage Bedrijventerreinen” opgenomen bij deze regeling.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat nieuwvestiging van “zelfstandige” kantoren op bedrijventerreinen niet is toegestaan (zie ook artikel Kantoren).
Tweede lid, sub c: Bij de bepaling van de redelijke verhouding kan gedacht worden aan oppervlaktes en/of aan investeringen.

Vierde lid:
Uit de verschillende artikelen van deze regeling volgt dat, voor zover van toepassing:
  • de locatie op adequate wijze ontsloten moet zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit het artikel Mobiliteitstoets;
  • bij de begrenzing en de situering van de locatie ook rekening wordt gehouden met de waterbergingsgebieden, bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten;
  • grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Toelichting artikel 3.5 Kantoren
Gehele artikel:
In artikel 1 Algemene bepalingen is gedefinieerd wat in deze verordening onder het begrip “kantoren” wordt begrepen. Dit begrip komt namelijk niet volledig overeen met wat in het algemeen wordt verstaan onder kantoren.

Derde lid:
Wanneer kantoren leegstaan, of nog niet zijn gebouwd, dient een ruimtelijk plan niet meer te voorzien in een kantorenbestemming. Dit is alleen anders als kan worden onderbouwd dat binnen de planperiode zicht is op het gebruik als kantoor. Dit kan onder meer blijken uit vastgestelde visies, onderzoeken of afgesloten contracten. Ten overvloede wordt opgemerkt dat voor de nieuwe andere functie eveneens geldt dat er zicht op realisatie moet zijn binnen de planperiode. Dit volgt uit de vaste jurisprudentie van de Raad van State.

Toelichting artikel 3.6 Kantoren op knooppunt
Tweede lid:
Het beleid is er op gericht om een beperkt aantal nieuwe kantoren alleen nog mogelijk te maken in de directe nabijheid van OV-knooppunten. Dat zijn de locaties waar de kantoren uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening gewenst zijn.
Toelichting artikel 3.7 Windturbines stedelijk gebied
Gehele artikel:
In de gehele provincie Utrecht kunnen op twee soorten “locaties” windturbines worden gerealiseerd: in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren) en op expliciet aangewezen wind¬energielocaties (zie artikel Windenergielocaties). De expliciet aangewezen locaties liggen voornamelijk in het landelijk gebied, twee locaties liggen echter in het stedelijk gebied (‘t Klooster en Lage Weide).
Buiten deze “locaties” zijn windturbines niet toegestaan. In het stedelijk gebied geldt er geen minimum of maximum hoogte met betrekking tot de windturbines. De maximumhoogte volgt uit de inrichting van het stedelijk gebied. Bij realisatie van windturbines in het stedelijk gebied kan gedacht worden aan plaatsing op bedrijventerreinen.

Toelichting paragraaf Verkeer en vervoer
Toelichting artikel 3.8 Mobiliteitstoets
Gehele artikel:
Gelet op het digitale uitwisselbare karakter van deze verordening wordt niet in elk artikel aangegeven dat ook dit artikel van toepassing is. Een ruimtelijke ontwikkeling moet op adequate wijze ontsloten zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit dit artikel. Wanneer de mobiliteitstoets van toepassing is, worden de resultaten van de mobiliteitstoets bij de ruimtelijke ontwikkeling betrokken.

Tweede lid:

Al in een vroegtijdig stadium (vóór het overleg, maar bij voorkeur al in de planvormingsfase) dient er voor de ruimtelijke ontwikkelingen door middel van een zogenaamde mobiliteitsscan te worden nagegaan of de mobiliteitstoets bij de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk is. De mobiliteitsscan is bedoeld om:
  • inzicht te krijgen in het aantal verplaatsingen dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg heeft;
  • inzicht te krijgen in het aantal verplaatsingen van al bekende toekomstige ontwikkelingen binnen en buiten de gemeente;
  • te bepalen of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten ontstaan.
Derde lid:
Op basis van de scan wordt bepaald of een mobiliteitstoets noodzakelijk is. De verplichting een mobiliteitstoets uit te voeren zal meestal van toepassing zijn op de ontwikkeling van grotere gebieden (bijvoorbeeld woonwijken of bedrijventerreinen), maar kan in sommige gevallen ook gelden voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen die een relatief groot aantal verplaatsingen tot gevolg hebben. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de ontwikkeling van een bedrijf, winkel of dagrecreatieve voorziening aan of in de directe omgeving van een weg die een zeer hoge verkeersbelasting kent. In dergelijke gevallen kan de toevoeging van slechts enkele verkeersbewegingen al grote gevolgen hebben voor de doorstroming, bereikbaarheid dan wel toegankelijkheid, veiligheid en leefbaarheid. De reikwijdte van de mobiliteitstoets kan groter of kleiner zijn naar gelang de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.

Toelichting artikel 3.9 Luchtvaartterrein
Tweede lid:
In stiltegebieden, de EHS, de groene contour, in de nabijheid van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn nieuwe initiatieven ten aanzien van structureel helikopterverkeer en gemotoriseerde kleine en recreatieve luchtvaart niet toegestaan. Indien uit onderzoek is gebleken dat er geen geluidsoverlast ontstaat, is nieuwvestiging van een luchtvaartterrein wel toegestaan.