Toelichting hfst 4 Pijler ontwikkeling landelijk gebied
Toelichting paragraaf Landelijk gebied
Toelichting artikel 4.1 Eiland van Schalkwijk
Gehele artikel:
 
Het Eiland van Schalkwijk heeft tot de eerste herijking van deze verordening een ‘experimenteer status’. Bij de herijking wordt het afwijkende regiem voor het Eiland van Schalkwijk geëvalueerd. Binnen de kaders van het Koersdocument zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk (zie bijlage Eiland van Schalkwijk). Hierbij moet vooral gedacht worden aan lokale initiatieven. Dit artikel biedt ruimte om op een innovatieve manier ‘uitnodigingsplanologie’ te bedrijven: planologie die redeneert vanuit de plek. Het Eiland van Schalkwijk biedt tot de herijking ruimte voor maximaal 250 woningen (buiten de rode contour).
Toelichting artikel 4.2 Verstedelijking landelijk gebied
Gehele artikel: In deze verordening wordt een definitie van het begrip “verstedelijking” gehanteerd, die afwijkt van het algemene spraakgebruik. In artikel 1 Algemene bepalingen is gedefinieerd wat in deze verordening onder het begrip “verstedelijking” wordt begrepen.

Tweede lid: In het gehele landelijk gebied moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies worden voorkomen. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstening alleen onder specifieke voorwaarden toelaatbaar.
Met betrekking tot de Cultuurhistorische hoofdstructuur geldt de mogelijkheid tot verstedelijking (onder voorwaarden) alleen binnen de historische buitenplaatszones.

Toelichting artikel 4.3 Woningen landelijk gebied
Tweede lid:
De maximale inhoudsmaat moet landschappelijk goed inpasbaar zijn. Hierbij moet gedacht worden aan 600 tot 800 m3. Onder woningen worden zowel burgerwoningen als ook bedrijfswoningen verstaan.

Derde lid:

Hier wordt een generieke onderbouwing van een generieke inhoudsmaat gevraagd. Gebiedsgewijs kan wel gedifferentieerd worden. Hierbij kan gedacht worden aan villawijken in het bos gelegen buiten de rode contour. Een beeldkwaliteitsparagraaf is nodig indien het nieuwe ruimtelijk plan een “wezenlijk” grotere inhoudsmaat mogelijk maakt ten opzichte van het oude ruimtelijke plan. Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd.


Toelichting artikel 4.4 Bebouwingsenclaves en -linten
Tweede lid, onder a:
Voor kwaliteitsverhoging bestaan verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies. Op naastgelegen onbebouwde kavels kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten en dergelijke. De grootte en verschijningsvorm van de nieuwbouw moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. Cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast en de inhoud van de woning moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.

Derde lid:
Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd.

Toelichting artikel 4.5 Woonschepen
Tweede lid:
Voor nieuwe locaties geldt dat rekening moet worden gehouden met de belangen van natuur, landschap, cultuurhistorie, scheepvaart en waterbeheer.
Tweede lid, sub b en derde lid: de maatvoering van schepen en ligplaatsen moet landschappelijk goed inpasbaar zijn. Het mag niet lijden tot een onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteit van de omgeving. Hierbij moet gedacht worden aan de volgende maatvoering:
  • lengte, breedte en hoogte van het woonschip zijn respectievelijk ten hoogste 18 meter, 6 meter en 3.50 meter;
  • de afstand tussen twee woonschepen is ten minste 5 meter;
  • bij een woonschip van historische waarde is de lengte ten hoogste 30 meter;
  • de hoogte wordt gemeten vanaf de waterlijn.
Vierde lid:
Een beeldkwaliteitsparagraaf is nodig indien het ruimtelijk plan een “wezenlijk” grote inhoudsmaat mogelijk maakt. Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd. Het is evident dat voor bestaande woonschepen geen beeldkwaliteitsparagraaf vereist is: het gaat om nieuwe locaties.

Toelichting artikel 4.6 Bestaande niet-agrarische bedrijven
Tweede lid:
Een perceel dat bestemd is voor een specifiek niet-agrarisch bedrijf kan een andere niet-agrarische bedrijfsbestemming krijgen. Voorwaarde daarbij is dat er geen toename is van milieuhinder, onevenredige verkeerstoename of verstoring van het landschap.

Derde lid:
Voor bestaande niet-agrarische bedrijven is een uitbreidingsmogelijkheid van 20% in het algemeen toereikend. Van een economische noodzaak is sprake als aangetoond wordt dat de uitbreiding nodig is voor de continuïteit voor het bedrijf.

Toelichting artikel 4.7 Algehele agrarische bedrijfsbeeindiging of bedrijfsverplaatsing
Gehele artikel:
Wanneer het bouwperceel optimaal gesitueerd en uitgerust is voor de grondgebonden landbouw, dan blijft dat perceel in principe behouden voor de agrarische sector. Hierbij moet met name worden gedacht aan boerderijen die in het kader van de ruilverkaveling zijn gerealiseerd.

Tweede lid:
Dit lid maakt andere bedrijfsmatige functies mogelijk na bedrijfsbeëindiging of –verplaatsing, voor zover de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen niet gelegen zijn in een Landbouwontwikkelingsgebied. Hoofdregel is dat er ten minste 50% van de overige bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. Daar kan in een aantal gevallen van afgeweken worden. Deze gevallen zijn genoemd in lid 2, sub b, 1e tot en met 5e. In de daar genoemde gevallen kan worden volstaan met minder sloop. De oppervlakte te slopen bedrijfsgebouwen dient in redelijke verhouding tot de nieuwe functie te staan: een evenwichtige verhouding tussen de meeropbrengst door het niet te slopen en de bijdrage aan meer kwaliteit.

Derde lid:

Er kan een woonbestemming worden gegeven. Tot het hoofdgebouw behorende, onder hetzelfde dak als de bedrijfswoning aangebouwde bedrijfsruimte (de voormalige deel), mag aan de burgerwoonfunctie worden toegevoegd. In deze situatie is ook splitsing van het gebouw in meerdere wooneenheden aanvaardbaar, mits de eenheid in de bebouwing gehandhaafd blijft. Daarbij moet voorkomen worden dat de woningen op termijn vervangen worden door bijvoorbeeld vrijstaande woningen.
Derde lid, sub d: Een kantoor of bedrijf aan huis is mogelijk binnen de woonbestemming in de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte. Daarnaast is een kantoor of bedrijf aan huis mogelijk in ten hoogste één ander voormalig bedrijfsgebouw. De omvang van het kantoor of bedrijf moet ondergeschikt blijven aan de woonfunctie.

Vierde lid:
Dit lid bevat de Ruimte voor ruimte-regeling en staat de bouw van een nieuwe woning of woningen toe indien bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Doel van de “sloopeis” is niet alleen het verminderen van de bebouwing in het landelijk gebied maar ook het voorkómen dat bebouwing achterblijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt. Een uitzondering op die sloopverplichting is er voor de deel van een voormalige boerderij die zich immers onder één kap met de voormalige bedrijfswoning bevindt. Ook waardevolle historische bebouwing wordt behouden. Behoud van een kleinere schuur in plaats van nieuw op te richten bebouwing is ook mogelijk.
Sloopeis:
  • sloop van 1000 m2 aan bedrijfsbebouwing: bouw van één woning is toegestaan;
  • sloop van 2500 m2 tot 4000 m2 aan bedrijfsbebouwing: bouw van twee woningen is toegestaan;
  • sloop van 4000 m2 of meer aan bedrijfsbebouwing: bouw van drie woningen is toegestaan.
Voor kassen geldt dat als 5000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, dan kan er één woning worden gebouwd.

Afwijking van de genoemde maatvoering is mogelijk als dat leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Hierbij moet worden gedacht aan:
  • herstel van landschapselementen
  • versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap);
  • oplossingen voor de wateropgave;
  • realisering van wandel- en recreatiemogelijkheden;
  • verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern.
Saldering vanuit meerdere voormalige agrarische bedrijven is mogelijk.

Wij gaan er vanuit dat de grond van de betrokken beëindigde agrarische bedrijven komt ten goede aan omliggende agrarische bedrijven. Het beschikbaar blijven voor de landbouw is dus geen aspect dat kan meewegen voor extra ruimtelijke kwaliteit.
De voorwaarden met betrekking tot de nieuwe woning zijn geregeld in artikel Woningen landelijk gebied. In het kader van de ruimte voor ruimte-regeling is een kantoor of bedrijf aan huis toegestaan wanneer de omvang van die activiteiten ondergeschikt blijven aan de woonfunctie.

Vierde lid, sub c:
De nieuwe woning (of woningen) wordt gesitueerd op de voormalige bedrijfskavel. Hiervan kan worden afgeweken als aangetoond wordt dat een andere locatie in het landelijk gebied (bijvoorbeeld in de kernrandzone) aanmerkelijk meer zou bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarvan is sprake als bijvoorbeeld als realisering van de extra woning op die andere locatie een grote bijdrage levert aan het herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwingsstructuur of aan versterking van het landschap.

Vijfde lid:

Uit de verschillende artikelen van deze verordening volgt dat, voor zover van toepassing:
  • de locatie op adequate wijze ontsloten moet zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit het artikel Mobiliteitstoets;
  • bij de begrenzing en de situering van de locatie ook rekening wordt gehouden met de waterbergingsgebieden, bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten;
  • grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.
Schema mogelijkheden bij algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing
schema bij tolichting artikel 4.7

Toelichting artikel 4.8 Kernrandzone
Gehele artikel:
De omvang en de begrenzing van een kernrandzone verschilt per kern. Het is aan gemeenten om deze nader te bepalen en daarvoor in ruimtelijke plannen gericht beleid op te nemen. Een integrale visie voor (een gedeelte van) de kernrandzone is hiervoor het aangewezen instrument. Indien afgewogen binnen de visie kan door toepassing van dit artikel kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Deze ontwikkelingen horen thuis in de kernrandzone (stadsrandactiviteiten), of leiden elders (in het stedelijk of landelijk gebied) tot verhoging van de kwaliteit of maken het bereiken van een bepaald doel mogelijk (zoals realisatie van natuur of recreatief groen). Deze ontwikkelingen zijn onder voorwaarden mogelijk: landschappelijke inpassing, redelijke verhouding tussen toe te voegen rood en doel en geen belemmering van de omliggende agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering.
Tweede lid, onder a: Kleinschalige stedelijk gelieerde ruimtelijke ontwikkelingen worden in de kernrandzone toegestaan om een bepaald doel te bereiken: realisatie van natuur, groen, aanleg en beheer van recreatieve voorzieningen of de versterking van de recreatieve belevingswaarde. Deze doelen kunnen eventueel worden gerealiseerd door kleinschalige woningbouw of horeca toe te staan. De omvang van een dergelijke ontwikkeling varieert van een incidentele woning, clustering van ruimte voor ruimtewoningen tot een klein woonbuurtje of woonwijkje. Dit is afhankelijk van (de omvang van) het te realiseren doel: de toe te voegen hoeveelheid rood staat in redelijke verhouding tot het te bereiken doel. De kleinschalige woningbouw moet in aansluiting op het stedelijk gebied worden gerealiseerd.
Tweede lid, onder a, 1e: Bij het verhogen van de recreatieve gebruikswaarde kan worden gedacht aan het aanleggen van een wandelpad of beplanting. Ter (mede)financiering hiervan is enige woningbouw mogelijk.
Tweede lid, onder a, 2e tot en met 4e: Ter (mede)financiering van de aanleg van natuur binnen de Groene contour of groen en/of voorzieningen in de Recreatiezones is enige woningbouw mogelijk.
Tweede lid, onder b: Uitplaatsing van stedelijk functie naar kernrandzone: hierbij moet worden gedacht aan de uitplaatsing functies zoals een benzinestation, sportveld, brandweerkazerne of een bedrijf met uitbreidings¬plannen. Doel van de uitplaatsing is de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijk gebied. De mogelijkheden van alternatieve vestiging van een bedrijf op een regulier bedrijventerrein dienen eerst te worden onderzocht.
Tweede lid, onder c: Hierin wordt geregeld dat zogenaamde Ruimte voor ruimtewoningen (geclusterd) in de kernrandzone kunnen worden gebouwd in plaats van op voormalig agrarisch bouwpercelen omdat realisatie van die woningen op die voormalige bouwpercelen uit oogpunt van de ruimtelijke kwaliteit minder gewenst is (zie verder artikel Algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing, vierde lid).
Tweede lid, onder d: Stadsrandactiviteiten zijn activiteiten die aan het stedelijk gebied zijn gerelateerd, maar die doorgaans of vaak in de kernrandzone worden gesitueerd. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan stadslandbouw.
Tweede lid, onder e: Na landschappelijke afweging (waar het kan) moet het ruimtelijk plan voldoen aan de landschappelijk gewenste inpassing. Dit kan zijn het toevoegen, versterken of herstellen van bestaande landschappelijke kenmerken en/of kwaliteiten.
Tweede lid, onder f: Wat een redelijke verhouding is, hangt af van de aard van de ruimtelijke ontwikkeling en het gebied. Dit vereist een integrale afweging. Zie ook toelichting op het derde lid.

Derde lid:

Bij zeer bescheiden ontwikkelingen wordt er geen integrale visie gevraagd. Bij de integrale visie op de kernrandzone en begrenzing daarvan wordt er vanuit gegaan dat ingegaan wordt op in ieder geval de toekomst-, belevings-, en gebruikswaarde van het gebied. Binnen een kernrandzone kunnen aparte gebieden aangewezen worden. Hierbij kan gedacht worden aan gebieden die beschermd moeten worden, gebieden waar (meer) dynamiek mogelijk is en gebieden waar in de toekomst woningen gebouwd zouden kunnen worden. De Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (Kwaliteitsgids) vormt een goede bron hiervoor. De Kwaliteitsgids biedt ook inspiratie voor een landschappelijk goede inpassing van ontwikkelingen.
Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd.
Uit de verschillende artikelen van deze verordening volgt dat, voor zover van toepassing:
  • de locatie op adequate wijze ontsloten moet zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit het artikel Mobiliteitstoets;
  • bij de begrenzing en de situering van de locatie ook rekening wordt gehouden met de waterbergingsgebieden, bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten;
  • grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Toelichting paragraaf Landschap
Toelichting artikel 4.9 Landschap
Eerste lid:
Als landschappen worden aangewezen: Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied, Utrechtse Heuvelrug, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Stelling van Amsterdam.

Tweede lid:
Een landschap is geen statisch plaatje: landschap is altijd in ontwikkeling en dynamiek hoort daarin. In het werken met landschapskwaliteit wordt uitgegaan van een samenspel tussen beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties).
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten. Als er sprake is van een zeer open gebied, bevat een ruimtelijk plan bepalingen om die openheid te behouden. Hierbij valt te denken aan het tegengaan van (hoge) bebouwing.
In de Bijlage Kernkwaliteiten landschappen is per landschap beschreven welke kernkwaliteiten beschermd en versterkt moeten worden.

Derde lid:
In de toelichting wordt aangegeven om welke kernkwaliteiten het gaat, aan de hand van een toelichtende kaart en een korte omschrijving van de na te streven (beeld)kwaliteit. Voorts wordt duidelijk hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze (in de voorschriften) is voorzien in behoud en zo mogelijk versterking van de kernkwaliteiten. Wanneer aantasting niet te vermijden is, wordt in de toelichting aangegeven op welke wijze deze aantasting zoveel mogelijk is beperkt. De Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (Kwaliteitsgids) vormt een goede bron hiervoor. De Kwaliteitsgids biedt ook inspiratie voor een landschappelijk goede inpassing van ontwikkelingen.

Toelichting artikel 4.10 Aardkundige waarden
Gehele artikel:
Het gaat hierbij om regels die de aantasting van aardkundige waarden voorkomen of tot het uiterste beperken. Het geven van een dubbelbestemming is mogelijk en kan aanbeveling verdienen als de aardkundige waarden zich over meerdere andere bestemmingen uitstrekken. Daarbij dient de rangorde tussen de bestemmingen te worden aangegeven. Ter bescherming van de waarden kunnen zo nodig aanlegvoorschriften worden opgenomen.
Toelichting paragraaf Natuur
Toelichting artikel 4.11 Ecologische hoofdstructuur
Gehele artikel:
Op een nu nog onbekend tijdstip zal het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking treden. In titel 2.10 van het Barro worden regels met betrekking tot de EHS voorgeschreven. Dit artikel voldoet daaraan.

Derde lid:

Ingrepen zonder significante gevolgen en uitbreidingen van geringe omvang zijn binnen de EHS mogelijk. Daarbij moet vooral gedacht worden aan uitbreiding van reeds in het gebied aanwezige functies.
Dit artikellid biedt ook ruimte voor het toepassen van de EHS-saldobenadering. Bij de saldobenadering gaat het om een combinatie van projecten of handelingen die tevens tot doel heeft het functioneren van de EHS op gebiedsniveau per saldo te verbeteren, via het vergroten van de waarden en/of het vergroten van de reële oppervlakte aan natuur. Er moet dus een duidelijke onderlinge samenhang zijn tussen de betreffende plannen, projecten of handelingen. Deze ruimtelijke samenhang wordt verwoord in een gebiedsvisie waaruit deze samenhang blijkt, evenals de wijze waarop de ontwikkelingen worden gerealiseerd en die een schriftelijke waarborg bevat met betrekking tot de realisatie van de combinatie van ruimtelijke ontwikkelingen.
Het programma Hart van de Heuvelrug is gebaseerd op een verevening van rode en groene bestemmingen. De basis hier is dat het programma door het realiseren van ecologische corridors en uitbreiding van kerngebieden in totaliteit leidt tot een kwaliteitsverbetering van de EHS.
Individuele ingrepen zijn onder voorwaarden mogelijk (nee, tenzij). Bij individuele ingrepen gaat het om ontwikkelingen in de EHS op lokaal niveau met een individueel belang en een beperkte invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van een EHS-gebied. Mitigerende maatregelen zijn bedoeld om de gevolgen van een ingreep voor natuur en landschap ter plekke van de ingreep te verzachten. Te denken valt aan de bouw van wildviaducten, plaatsing van geluidsschermen en verbeteren van de inrichting (ecologisch, landschappelijk) van en rond het voor de verstorende functie gebruikte terrein. Indien deze maatregelen zeer effectief zijn, is het theoretisch mogelijk dat geen sprake meer is van significante gevolgen. Voor zover mitigerende maatregelen niet volstaan, moeten de gevolgen worden gecompenseerd.
Door toepassing van het derde lid kan de feitelijke begrenzing van de EHS worden gewijzigd. Deze wijzigingen worden periodiek meegenomen in de zogenaamde geconsolideerde versie van deze verordening. Bij de herijking van deze verordening wordt de EHS opnieuw aangewezen en vastgesteld.
Derde lid, sub a: Op grond van het Barro kan deze verordening met betrekking tot de “militaire terreinen” uitsluitend de eis stellen dat de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
Derde lid, sub d: Voor Vogel- en Habitatrichtlijngebieden is financiële compensatie niet mogelijk.

Vierde lid:
Uit onderzoekresultaten moet onder meer blijken of er sprake is van significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden.

Toelichting artikel 4.12 Groene contour
Tweede lid:
Binnen de groene contour liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van de EHS, maar niet onder de EHS zelf vallen, omdat er geen financiering met overheidsmiddelen mogelijk is. Binnen deze gebieden kan op vrijwillige basis EHS gerealiseerd worden. Onomkeerbare ingrepen en processen, zoals grootschalige verstedelijking die het realiseren van natuur binnen de groene contour onmogelijk maakt, zijn niet toegestaan. Rode ontwikkelingen kunnen ook in een kernrandzone worden gerealiseerd (zie artikel Kernrandzones). Ontwikkelingen zoals uitbreiding van agrarische bouwblokken en aanleg van recreatievoorzieningen worden hier niet onder onomkeerbare ingrepen begrepen. Reguliere agrarische ontwikkeling op gronden gelegen binnen de groene contour is gewoon mogelijk.

Derde lid:
Binnen de groene contour zijn rode ontwikkeling aanvaardbaar als deze bijdragen aan het realiseren van natuurdoelstellingen. Het gaat hierbij nadrukkelijk om de realisatie van natuur met voldoende kwaliteit. Indien de rode ontwikkelingen geen plek kunnen vinden binnen de groene contour, kunnen ze ook in de kernrandzone gerealiseerd worden, onder de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.8 over de kernrandzone.
Met tijdige realisatie wordt geduid op het gelijktijdig realiseren van rood en groen dan wel het realiseren van groen direct aansluitend op de realisatie van het rood.

Vierde lid:
Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd.
Uit de verschillende artikelen van deze verordening volgt dat, voor zover van toepassing:
  • de locatie op adequate wijze ontsloten moet zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit het artikel Mobiliteitstoets;
  • bij de begrenzing en de situering van de locatie ook rekening wordt gehouden met de waterbergingsgebieden, bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten;
  • grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Toelichting paragraaf Landbouw
Toelichting artikel 4.13 Agrarische bedrijven
Gehele artikel:
Dit artikel heeft betrekking op agrarische bedrijven. Hieronder vallen de grondgebonden landbouw en de niet-grondgebonden landbouw. Onder de grondgebonden landbouw vallen veehouderijen, akkerbouw en tuinbouw. Onder de niet-grondgebonden landbouw vallen intensieve veehouderijen, glastuinbouw en teelt van bijvoorbeeld champignons. De glastuinbouw is in afzonderlijke artikelen geregeld (zie de artikelen Glastuinbouw niet toegestaan en Concentratiegebied glastuinbouw).

Derde lid:
Omschakeling van grondgebonden landbouw in niet-grondgebonden landbouw is niet toegestaan, tenzij het om het landbouwontwikkelingsgebied of het verwevingsgebied (beiden gelegen in het Reconstructiegebied) gaat. In het landbouwontwikkelingsgebied is omschakeling wel toegestaan. In het verwevingsgebied is omschakeling binnen de ter plekke beschikbare milieuruimte toegestaan, waarbij de aanvaardbaarheid door gemeentelijke toetsing aan de omgevingskwaliteiten bepaald wordt.

Vierde lid en vijfde lid:

De maximale oppervlaktemaat bedraagt 1,5 hectare. Dit betekent niet dat elk oppervlaktemaat ook 1,5 hectare moet zijn: kleinere bouwvlakken zijn ook zeer zeker mogelijk. Uitbreiding tot maximaal 2,5 hectare is slechts in twee gevallen mogelijk. Het eerste geval betreft de plaatsing van gebouwen, bouwwerken voor het opwekken van duurzame energie: de zogenaamde biomassalocatie. Als aan de voorwaarden, die zijn gesteld in het artikel Biomassalocatie is voldaan, dan is deze uitbreiding is altijd mogelijk.
De tweede mogelijkheid ziet op de uitbreiding die de agrariër wenst voor een optimalisering van zijn bedrijfsvoering. De uitbreiding boven de 1,5 hectare tot maximaal 2,5 hectare wordt slechts onder voorwaarden toegestaan. Dit wordt in het vijfde lid geregeld.

Vijfde lid:

De omvang van een agrarisch bouwperceel en de eventuele doorgroeimogelijkheden daarvan wordt voor de
grondgebonden en niet-grondgebonden landbouw in verschillende gebieden verschillend geregeld.
 
Grondgebonden landbouw:
  • een agrarisch bouwperceel ten behoeve van akker- en tuinbouw is maximaal 1,5 hectare. Doorgroeimogelijkheden zijn er niet;
  • voor de grondgebonden veehouderij geldt dat een agrarisch bouwperceel in het gehele landelijke gebied onder voorwaarden kan doorgroeien naar 2,5 hectare.
Niet-grondgebonden landbouw:
  • landbouw: voor bedekte teelt (zoals bijvoorbeeld champignons) geldt dat een agrarisch bouwperceel maximaal 1,5 hectare is;
  • glastuinbouw: dit is in aparte artikelen geregeld. De maximale oppervlaktemaat is 2 hectare buiten de glastuinbouwconcentratiegebieden;
  • niet-grondgebonden veehouderij:
  • buiten het reconstructiegebied is de omvang van agrarisch bouwperceel maximaal 1,5 hectare. Er zijn geen doorgroeimogelijkheden;
  • binnen het reconstructiegebied zijn de groeimogelijkheden verschillend per gebied:
  • in het extensiveringsgebied geldt een “stand still”: er zijn geen doorgroeimogelijkheden;
  • in het verwevingsgebied is onder voorwaarden een groei van (twee keer) “30%” mogelijk;
  • in het landbouwontwikkelingsgebied kan onder voorwaarden een bouwperceel tot maximaal 2,5 hectare worden uitgebreid.

Daarnaast moet voldaan worden aan de voorwaarden van a. tot en met f.
Met betrekking tot b: het betreft de artikelen Beschermingszone drinkwaterwinning en Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug.
Met betrekking tot c: Bij ontwikkeling van bebouwing in het landelijk gebied is het nodig om de ruimtelijke samenhang te bewerkstelligen met de bestaande bebouwing én met structurerende elementen in het landschap. Voor landschappelijke inpassing kan, net als voor het omgaan met de kernkwaliteiten van de landschappen, gebruik worden gemaakt van de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Deze biedt een goede inspiratiebron voor inpassing in de verschillende landschappen in onze provincie.
Met betrekking tot d, e en f: Maatgevend is een verbetering ten opzichte van de bestaande wettelijke normen, zodanig dat de betreffende uitbreiding een duidelijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van een mens-, dier- en milieuvriendelijke landbouw. Hierbij moet gedacht worden aan:
- het voldoen aan de Maatlat Duurzame Veehouderij van de Stichting Milieukeur;
- de vergroting van de beschikbare ruimte per gehouden dier, oftewel grotere ruimtebehoefte bij gelijkblijvende veebezetting en het “beter leven sterrensysteem” van de dierenbescherming;
- het verkleinen van hindercontouren via het sterk verminderen van afvalstromen, ammoniakuitstoot, fijnstof¬uitstoot en geurhinder en de inzet van Beste Beschikbare Technieken (Plus);
- het aantoonbaar verminderen/verkleinen van risico’s voor gezondheid van werknemers, omwonenden en bezoekers van het bedrijf of de omgeving van het bedrijf.

Zesde lid:

Bestaande niet-grondgebonden veehouderijbedrijven kunnen in het verwevingsgebied met 30% uitbreiden, mits de uitbreiding landschappelijk goed inpasbaar is. De Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen biedt hiervoor inspiratie. Wanneer het bedrijf met deze uitbreiding van 30% boven de maximale oppervlaktemaat van 1,5 hectare uitkomt, dient de uitbreiding getoetst te worden aan de voorwaarden zoals genoemd in het vijfde lid. De (tweede) uitbreiding van 30% is mogelijk als daaraan een ondernemersplan ten grondslag ligt én voldaan is aan de voorwaarden zoals deze opgesomd zijn in dit lid. 

Zevende lid:
In het gehele landelijk gebied zijn niet agrarische nevenactiviteiten in bestaande bebouwing mogelijk. Voor deze activiteiten moet bestaande bebouwing worden gebruikt. Nieuwbouw is alleen mogelijk indien minimaal eenzelfde oppervlakte aan bebouwing wordt afgebroken.

Achtste lid:

Een verbetering van de landbouwstructuur wordt onderbouwd aan de hand van een integrale gebiedsgerichte aanpak. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met natuur, landschap, recreatie en infrastructuur.
Een nevenactiviteit is per definitie ondergeschikt aan de agrarische hoofdbestemming. Bij gebruik van een substantiële oppervlakte voor de nevenactiviteit is het noodzakelijk dat de landschappelijke consequenties zorgvuldig worden afgewogen.
Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd.
Uit de verschillende artikelen van deze verordeningvolgt dat, voor zover van toepassing:

  • de locatie op adequate wijze ontsloten moet zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit het artikel Mobiliteitstoets;
  • bij de begrenzing en de situering van de locatie ook rekening wordt gehouden met de waterbergingsgebieden, bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten;
  • grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Toelichting artikel 4.14 Glastuinbouw niet toegestaan
Derde lid:
De bestaande bedrijven buiten de concentratiegebieden kunnen zich ontwikkelen tot een omvang die nodig is voor een doelmatige voortzetting tenzij zwaarwegende landschappelijke bezwaren of andere (agrarische) functies een dergelijke groei ongewenst maken. De maximum toegestane omvang van bestaande glastuinbouwbedrijven buiten de glastuinbouwconcentratiegebieden is 2 hectare.
Toelichting artikel 4.15 Concentratiegebied glastuinbouw
Tweede lid:
Bundeling van glastuinbouwbedrijven is gewenst. Dit kan zowel economische en milieutechnische als landschappelijke voordelen opleveren. Voor glastuinbedrijven geldt binnen het concentratiegebied geen maximum oppervlakte.


Toelichting paragraaf Recreatie
Toelichting artikel 4.16 Recreatiezone
Vierde lid, sub b:
Voor recreatief medegebruik geldt de openbare toegankelijkheid en aanleg van wandel-/fietspaden als uitgangspunt. Hierbij moet worden gedacht aan 60 m wandel-/fietspad per hectare. Het is daarbij wenselijk om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande routestructuren.

Vijfde lid:
Bij de groenontwikkelingen moet onder meer gedacht worden aan het inrichten van een gebied voor natuur met recreatieve belevings- en gebruikswaarde.
Binnen de recreatiezone zijn rode ontwikkeling aanvaardbaar als deze bijdragen aan het realiseren van de recreatiedoelstellingen. Indien de rode ontwikkelingen geen plek kunnen vinden binnen de groene contour, kunnen ze ook in de kernrandzone gerealiseerd worden, onder de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.8 over de kernrandzone. De beide zones, recreatiezone en kernrandzone, kunnen elkaar daarbij overlappen.
Met tijdige realisatie wordt geduid op het gelijktijdig realiseren van rood en groen dan wel het realiseren van groen direct aansluitend op de realisatie van het rood.

Zesde lid:

Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd.
Uit de verschillende artikelen van deze verordening volgt dat, voor zover van toepassing:
  • de locatie op adequate wijze ontsloten moet zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit het artikel Mobiliteitstoets;
  • bij de begrenzing en de situering van de locatie ook rekening wordt gehouden met de waterbergingsgebieden, bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten;
  • grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Toelichting artikel 4.17 Bovenlokaal recreatieterrein
Gehele artikel:
Bij bovenlokale recreatieterreinen moet gedacht worden aan onder meer het Henschotermeer, de Maarsseveense plassen, Haarzuilens, Doornse Gat, het Noorderpark en voormalige Rods-gebieden.

Tweede lid:
Voor het exploitabel houden van bovenlokale recreatievoorzieningen kan het nodig zijn voorzieningen toe te staan die inkomsten kunnen genereren. Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door deze regels. De voorzieningen moeten recreatie gerelateerd zijn. Hierbij kan gedacht worden aan horeca, leisurevoorzieningen, verblijfsrecreatie en andere recreatievoorzieningen.

Derde lid, sub b: Voor recreatief medegebruik geldt de openbare toegankelijkheid en aanleg van wandel-/fietspaden als uitgangspunt. Hierbij moet worden gedacht aan 60 m wandel-/fietspad per hectare. Het is daarbij wenselijk om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande routestructuren.

Vierde lid:
Uit de verschillende artikelen van deze verordening volgt dat, voor zover van toepassing:
  • de locatie op adequate wijze ontsloten moet zijn. Dit vloeit voort uit ofwel “een goede ruimtelijke ordening” ofwel uit het artikel Mobiliteitstoets;
  • bij de begrenzing en de situering van de locatie ook rekening wordt gehouden met de waterbergingsgebieden, bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten;
  • grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Toelichting artikel 4.19 Stiltegebied
Tweede lid:
Negatieve beïnvloeding van de geluidsbelasting kan zich voor doen bij toevoeging van neven¬functies bij agrarische bedrijven, functiewijziging van beëindigende agrarische bedrijven en bij ontwikkelingen ter plaatse van bestaande niet-agrarische bedrijven. Voorkomen moet worden dat hierdoor een toename plaatsvindt van de geluidsbelasting in het stiltegebied, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden. Bestaande functies (ook de stilteverstorende functies) binnen het stiltegebied kunnen blijven bestaan. Binnen het stiltegebied blijven ontwikkelingen die bij het gebied horen, zoals agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie mogelijk. Het beleid is erop gericht dat mensen en dieren stilte kunnen ervaren. Het instellen van stiltegebieden is hierbij een belangrijk hulpmiddel.