Toelichting hfst 1 Algemeen
Toelichting paragraaf Algemene bepalingen
Toelichting artikel 1.1 Algemene bepalingen
Gehele artikel:
Een aantal begrippen dat in deze verordening gehanteerd wordt, verdient verduidelijking om eventuele mis¬interpretaties te voorkomen. Die begrippen zijn opgenomen in artikel 1 en gelden voor het gehele provinciale grondgebied. De omschrijving van de begrippen in artikel 1 komt in meerdere hoofdstukken terug.

Tweede lid:

bedrijventerrein: zoals gehanteerd binnen Integraal Bedrijventerreinen Informatie Systeem (IBIS). Bij de begripsomschrijving van een bedrijventerrein is gebruik gemaakt van de definitie uit het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 (in werking getreden op 28 november 2009). Het kabinet heeft met IPO en VNG een convenant gesloten over een nieuwe aanpak van bedrijventerreinen. Doel is het stimuleren van een gezond economisch vestigingsklimaat waarbij open landschappen worden gespaard, verrommeling wordt tegengegaan en duurzaamheid wordt gestimuleerd.


bovenlokaal recreatieterrein: hierbij moet gedacht worden aan terreinen zoals het Henschotermeer, het Doornse gat, de Maarsseveenseplassen e.d.;


duurzame verstedelijkingsladder: bij bestaand stedelijk gebied wordt het gebied binnen de zogenaamde rode contouren bedoeld. Een “passende ontsluiting” van verstedelijkingslocaties betekent zo mogelijk ontsluiting per openbaar vervoer. De koppeling van de verstedelijkingsopgave aan de bestaande halten en knopen van het OV-netwerk kan een grote effectiviteitsslag bewerkstelligen voor zowel het stedelijk gebied als voor het netwerk;


geometrische plaatsbepaling: op verschillende plaatsen in deze verordening komt het begrip geometrische plaatsbepaling voor. Dit is altijd in relatie tot de aanwijzing van gebieden en de begrenzing daarvan. De digitalisering van deze verordening vindt plaats in overeenstemming met de regels zoals die ten aanzien van de digitalisering van ruimtelijke besluiten in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen. Dat betekent dat een geometrische plaatsbepaling overeenkomt met artikel 1.2.5 Bro en met de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Waar in deze verordening het begrip geometrische plaatsbepaling wordt gehanteerd betreft dit, tenzij anderszins is aangegeven, een zogenaamde exacte plaatsbepaling. Dat betekent dat die begrenzing op het schaalniveau en de ondergrond waarop deze is vastgesteld precies aangeeft waar het gebied gelegen is en waar de grenzen van dat gebied zich bevinden. Wordt een exacte begrenzing op een ander schaalniveau of een andere ondergrond bekeken, dan kunnen vertekeningen van die grens optreden. Dergelijke vertekeningen moeten in redelijkheid worden geïnterpreteerd. Een plaatsbepaling van een object in een gebied in coördinaten moet wel op kaart worden verbeeld om deze voor gebruikers hanteerbaar te maken. Bij gebruik van coördinaten alleen is immers niet zo maar duidelijk waar het object zich bevindt;


grondgebonden landbouw: bij grondgebonden landbouwbedrijven gaat het om landbouwbedrijven, waarbij het voortbrengend vermogen van de bij het landbouwbedrijf behorende landbouwgrond de basis van het landbouwbedrijf is. Het kan gaan om akker- of tuinbouwbedrijven of om zogenoemde graasdier¬bedrijven (bijvoorbeeld melkveebedrijven), waarbij de teelt van gras en voedergewassen de basis voor de bedrijfsvoering is. Er is bij veebedrijven sprake van grondgebondenheid wanneer het voor het vee benodigde ruwvoer geheel of vrijwel geheel afkomstig is van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond. Eventuele aanvoer van krachtvoer van buiten het bedrijf wordt buiten beschouwing gelaten. Onder bij het bedrijf behorende landbouwgrond wordt verstaan landbouwgrond in de directe omgeving van het bedrijf, waar het bedrijf op basis van eigendom of langdurige pacht over kan beschikken. Op basis van landbouwkundige productiegegevens en voedernormen is vastgesteld dat een veebedrijf wat betreft ruwvoer nog net zelfvoorzienend is bij een veebezetting van 2,0 GVE per ha op matige grond tot 2,5 GVE per ha op goede grond. Grondgebondenheid van veebedrijven wordt ook wel gedefinieerd op basis van het criterium wel of geen mestoverschot op bedrijfsniveau. Op basis van dit criterium worden ook maximale veebezettingen van 2,0 -2,5 GVE per ha vastgesteld;


kernrandzone: naast de stadsrandactiviteiten moet hierbij gedacht worden aan functies met een over¬wegend onbebouwd en groen karakter, zoals sportvelden, begraafplaatsen, volkstuincomplexen, stadslandbouw, recreatiecomplexen, wandel en fietspaden en groenvoorzieningen. Tuincentra worden hieronder niet begrepen;


rood voor groen ontwikkelingen: het gaat hierbij om een scala aan mogelijkheden, waarbij in essentie stedelijke bebouwing wordt toegestaan in ruil voor de ontwikkeling van natuur;


verstedelijking: voor zover het begrip verstedelijking betrekking heeft op aan het landelijk gebied gebonden functies dan wordt onder het begrip verstedelijking mede verstaan uitbreiding van bestaan de bedrijfsbebouwing. Hierbij moet worden gedacht aan een agrarisch bedrijf, een veehandelsbedrijf, een agrarisch loonwerkbedrijf of een paardenpension;


woonzorgvoorzieningen: onder kleinschalige woonaccommodatie ten behoeve van zorgvragers wordt in het algemeen gedacht aan opvangmogelijkheid van 25 mensen.


Derde lid:
In dit lid wordt geregeld dat waar in deze verordening en de daarop berustende bepalingen regels gesteld worden ten aanzien van een ruimtelijk plan, deze regels ook gelden voor een:
a. bestemmingsplan: het bestemmingsplan waarin uitwerkingsverplichtingen en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen dient te voldoen aan de bepalingen van deze regeling. Het bestemmingsplan kan, met de maximale flexibiliteitsmogelijkheden, worden getoetst aan de bepalingen van deze regeling;
b. beheersverordening;
c. omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken (deze omgevingsvergunning betreft het voormalige projectbesluit op grond van de Wro);
d. het projectuitvoeringsbesluit.
Hiermee wordt voorkomen dat deze opsomming steeds herhaald moet worden.

Vijfde lid:

Deze regeling bevat géén zogenaamde burgerbindende bepalingen. De normen die opgenomen zijn in de artikelen moeten eerst “vertaald” worden naar een ruimtelijk plan, zoals genoemd in het derde lid. Pas dan worden burgers daardoor gebonden.

Toelichting artikel 1.2 aanpassing ruimtelijk plan
Tweede lid:
Deze verordening en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op nieuw vast te stellen ruimtelijke plannen. De regels van deze verordening hebben daarom geen betrekking op bijvoorbeeld vigerende bestemmingsplannen. Dit is de zogenaamde eerbiedigende werking: de nieuwe verordening heeft alleen betrekking op nieuwe ruimtelijke plannen die worden vastgesteld na de inwerkingtreding van de nieuwe verordening. Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening blijft van toepassing ten aanzien van ruimtelijke plannen waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voor dat tijdstip, totdat de geldingsduur van het ruimtelijk plan is verstreken. Om de administratieve lasten van gemeenten met betrekking tot de aanpassingsverplichting niet onnodig te verhogen, is aansluiting gezocht bij bestaande wettelijke verplichtingen.
Toelichting artikel 1.3 Technische correctie van de begrenzing
Tweede lid:
Dit lid heeft betrekking op de technische correctie naar aanleiding van een onmiskenbare onjuistheid van de begrenzing van de gebieden (besluit(sub)vlakken).