Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk is een samenvatting van de MER opgenomen en worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten beschreven in relatie tot de relevante wet- en regelgeving. Voor een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de verschillende aspecten wordt verwezen naar Hoofdrapport MER en de basisrapporten die ten grondslag liggen aan de MER.



5.1 Samenvatting milieueffectrapport

Ten behoeve van de besluitvorming is een Milieueffectrapport opgesteld. Hierdoor krijgt het milieubelang, naast andere belangen, een volwaardige plaats in de besluitvorming. De beoordeling van de ontwerpen op milieueffecten heeft een belangrijke rol gespeeld in het ontwerpproces.

Voorlopig Voorkeursalternatief en Meest Meestmilieuvriendelijke Alternatieven natuur en ruimtelijke kwaliteit
Naast het Voorlopig voorkeursalternatief (VVKA) zijn twee alternatieven ontwikkeld: het Meest Milieuvriendelijk alternatief (MMA) Natuur en het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA) Ruimtelijke kwaliteit. De doelstellingen van beide MMA’s zijn:

  • MMA Ruimtelijke kwaliteit: een alternatief met maximale bijdrage aan landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit van het gebied tussen en in aansluiting op Nieuwegein en Vianen.
  • MMA Natuur: een alternatief met maximale realisatie van de EHS door ontwikkeling van natuurbeheertypen die genoemd worden in het Natuurbeheerplan en daarbij kenmerkend zijn voor het riviersysteem de GetijdeLek.

De MMA’s Natuur en Ruimtelijke kwaliteit zijn kwalitatief beoordeeld op effecten van de volgende vijf hoofdaspecten. Deze vijf aspecten zijn onderscheidend en relevant voor de projectdoelstellingen:
• Morfologie.
• Hydraulica.
• Ruimtelijke kwaliteit.
• Geohydrologie.
• Natuur.

Voorlopig voorkeursalternatief
Het ontwerp van het VVKA behaalt de projectdoelstelling voor wat betreft veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Het ontwerp levert over het algemeen een versterking van de landschappelijke kwaliteiten in het gebied op. Ondermeer door de reconstructie en verbreding van de oude Lekloop in de Pontwaard wordt de verbinding van de uiterwaarden met de rivier benadrukt. Daar staat tegenover dat het waardevolle microreliëf in en naast deze geul wordt aangetast. Dit heeft een negatief effect op de geomorfologische waarden in het plangebied.
In het plangebied zijn de cultuurhistorische en archeologische elementen aanwezig. Door het project kunnen cultuurhistorische waarden worden aangetast, maar deze zullen niet verloren gaan. Dit geldt niet voor de archeologische objecten door vergravingen kunnen deze aangetast worden.

Het plangebied wordt grotendeels ingericht als natuurgebied met aan de rivier gerelateerde natuurwaarden. Dit leidt tot een groter, aaneengesloten gebied natuur. Er ontstaat meer nieuwe natuur dan dat aangetast wordt. Waarmee voldaan wordt aan een voorwaarde voor de toepassing van de EHS-saldobenadering. Het project heeft een positief effect op de bestaande EHS en is zeer positief voor de Beschermde en Rode lijst soorten. Er ontstaat een geschikt leefgebied voor soorten als de rivierrombout en de rugstreeppad. Daar staat tegenover dat sommige soorten die nu hun leefgebied in de uiterwaarden hebben op de lange termijn hun leefgebied zien verdwijnen.

De vergravingen in de Vianese Waard hebben negatieve effecten op de grondwaterstanden en de kwelintensiteiten binnendijks. Ook binnendijks van de Bossenwaard kan enige toename van kwelintensiteiten en verhoging van grondwaterstanden op kan gaan treden. Omdat de uiterwaarden vaker onderlopen, kunnen de verhoogde waterstanden binnendijks ook langer duren.

Het plangebied wordt beter ontsloten wat een positief effect heeft op het thema verkeer en vervoer. Door toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de autonome situatie is er wel sprake van een beperkte toename in geluidshinder en een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit.

MMA Natuur
Het MMA Natuur levert een grote meerwaarde aan de natuurwaarden in het plangebied. Bij de uitwerking van dit alternatief is prioriteit gegeven aan het ontwikkelen van systeemeigen natuur, afgestemd op optimale benutting van de rivier- en getijdendynamiek. De aanleg van deze natuur en de aanleg van de geulen heeft echter ook negatieve effecten. Door de aanleg van geulen in de Pontwaard/Mijnsherenwaard, ’t Waalse Waard en de Bossenwaard ontstaat een grotere dwarsstroming bij de monding dan in het VVKA. Dit resulteert in sedimentatie in het zomerbed van de Lek en een verontdieping van het zomerbed. Daarnaast draagt de ontwikkeling van riviergerelateerde natuur op deze schaal bij aan meer vegetatieontwikkeling en extra “verruwing” van de uiterwaarden. Door de extra dwarsstroming en de verruwing door de vegetatie worden in dit alternatief de doelstelling voor velligheid niet gehaald.
De grotere dwarsstroming bij de monding van de geulen hebben bovendien een negatief effect op scheepvaart. Omdat de nevengeul grote zijn dan in het VVKA leidt het MMA Natuur tot een verdere vergroting van de kweloverlast binnendijks.

MMA Ruimtelijke kwaliteit
In het MMA Ruimtelijke kwaliteit is prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de toegankelijkheid van het gebied. Hierdoor is een goede beleving van de kwaliteiten in het gebied mogelijk. Natuur heeft in deze variant geen prioriteit gekregen, waardoor minder natuurontwikkeling in het MMA Ruimtelijke kwaliteit is opgenomen. Dat betekent dat de natuurdoelen (EHS) zoals opgenomen in de Visie Natuur voor Ruimte voor de Lek niet worden behaald.
In het MMA Ruimtelijke kwaliteit is evenals in het MMA Natuur sprake van hogere afvoeren in de geulen in ’t Waalse Waard, de Bossenwaard en de Pontwaard. Dit leidt tot een grotere dwarsstroming in de monding van de geulen en een verontdieping van het zomerbed. Daarnaast zal door de aanleg van een kleinere geul in de Pontwaard minder waterstanddaling worden behaald. De doelstelling voor veiligheid wordt met dit ontwerp niet behaald.

Voorkeursalternatief
Aangezien met het VVKA, in tegenstelling tot de MMA’s, de doelstellingen voor veiligheid worden gehaald, is het VVKA als basis voor het Voorkeursalternatief (VKA) gebruikt. Deze basis is aangevuld met elementen uit beide MMA’s. Het resultaat van deze stappen is een beperkte aanpassing van het ontwerp tot het VKA.

De optimalisaties van het VKA hebben op de effectbeoordeling ten opzichte van het VVKA geen tot weinig invloed. De meeste effectscores zijn daarom gelijk aan de effectscores van het VVKA. Ook in VKA vindt vergraving van de kleilaag in de Vianense Waard plaats vindt en wordt de inundatiefrequentie verhoogd. In VKA wordt het kwelprobleem in de binnendijkse gebieden in het niet opgelost. . De effectscores voor gebruiksfuncties (wonen en landbouw) verbeteren minimaal ten opzichte van het VVKA. Tevens heeft de toevoeging van groene en blauwe diensten aan de Ponthoeve een positief effect op de effectbeoordeling van het thema gebruiksfuncties.

Projectontwerp
In het projectontwerp is de inrichting van de Vianense Waard geheel herzien. Om de kweloverlast in de binnendijkse gebieden te verminderen is de inundatiefrequentie in het projectontwerp hetzelfde als in de referentiesituatie. Deze optimalisaties leiden niet tot een andere effectbeoordeling van de overige thema’s en aspecten.

Conclusies
Op basis van de resultaten uit de effectbeoordeling kan worden gesteld dat met de keuze voor het Projectontwerp de doelstellingen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit worden gehaald zonder dat de kwelproblematiek binnendijks onaanvaardbaar is:
• De taakstelling voor de veiligheid wordt gehaald.
• De ruimtelijke kwaliteit van de verschillende uiterwaarden is een verbetering van de huidige situatie.

 



5.2 Verkeer

Het plangebied wordt doorsneden door autosnelwegen A2 en A27 (met hoge vaste bruggen). De aansluitingen van het onderliggende wegennet op deze snelwegen liggen buiten het plangebied. In het plangebied liggen geen provinciale wegen. De dijk langs zowel de noord- als de zuidzijde van de Lek worden vooral door lokaal verkeer gebruikt en voor ontsluiting van de aanliggende (agrarische) percelen. Ten westen van Vianen is dit vooral ten behoeve van de ontsluiting van de jachthaven en enkele woningen.

In februari 2011 zijn rondom Buitenstad verkeerstellingen uitgevoerd. De resultaten van deze verkeerstellingen zijn in de onderstaande tabel weergeven

Straat                    Wegvak                           Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)
                                                  
Zomerdijk            Voorstraat en Hofplein                590
Voorstraat            Langendijk en Zomerdijk           340
Buitenstad           Voorstraat en Langendijk           270
Ringdijk               Voorstraat en Veerweg                520

Ter hoogte van Vianen ontsluit de dijk een aantal woningen. De hoofdontsluiting voor deze woningen is echter niet via de dijk. Ten oosten van Vianen wordt de dijk gebruikt voor ontsluiting van woningen en de ontsluiting van de recreatieplas Everstein. De dijken aan de zuid- en noordzijde van de Lek zorgen voor de ontsluiting van landbouwpercelen. Ook hier is sprake van wegen die worden gebruikt door lokaal bestemmingsverkeer met een ontsluitende functie voor percelen.

De zuidelijke dijk langs de Lek is een belangrijke recreatieve fietsroute. Daarbij vormt het pontveer ter hoogte van Vianen een belangrijke oversteekbeweging voor langzaam verkeerover de Lek. Voor utilitair fietsverkeer ligt langs de A2 een fietspad en vormt ook het pontveer een belangrijke schakel (Bestuur Regio Utrecht, 2009).
De intensiteiten op de dijkwegen zijn laag en kennen geen capaciteitsproblemen. Zowel Vianen als IJsselstein hebben een doseersysteem in gebruik waardoor het sluipverkeer beperkt blijft.

Toename aantal verkeersbewegingen
In de onderstaande tabel is het aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag weergegeven in de toekomstige situatie, vanwege de te ontwikkelen voorzieningen. Bij deze aantallen is voor de horecafaciliteit uitgegaan van de maximale bezetting, drie shifts per dag ( middag- en avondopenstelling) dat alle bezoekers en personeel met de auto komen (waarbij uitgegaan is van een bezettingsgraad van 2,5 bezoeker per auto), de zogenoemde worst-case scenario.

Voorziening                                       Ontsluiting                          Toename aantal verkeersbewegingen
Parkeerplaats ’t Waalse Waard     Lekdijk-Oost                       25
Parkeerplaats Buitenstad               Zomerdijk                            240
Camperstandplaats                        Buitenstad                            5
Wipkorenmolen                                Buitenstad                            5
De Ponthoeve                                   Buitenstad                            145


In onderstaande tabel zijn gevolgen van de realisatie van de voorzieningen voor de verkeersintensiteiten weergegeven.

Straat                         Wegvak                                            Verkeersintensiteiten Motorvoertuigen/etmaal op een weekdag
Zomerdijk                  Voorstraat en Hofplein                   950
Voorstraat                  Langendijk en Zomerdijk              560
Buitenstad                 Voorstraat en Langendijk              495
Ringdijk                     Voorstraat en Veerweg                   780

 

Knelpunten
In de Buitenstad wordt het doorgaande verkeer van en naar de Pontwaard door bewoners als problematisch ervaren. De weg door Buitenstad is relatief smal waardoor voertuigen op relatief korte afstand van de gevel rijden. In de huidige situatie blijkt het merendeel van het verkeer dat door de Buitenstad rijdt gegenereerd te worden door bewoners zelf. Het overige gedeelte van het verkeer door Buitenstad wordt gegenereerd door het bestemmingsverkeer van en naar de in de Pontwaard gelegen boerderij (de Ponthoeve). Het veer Vianen – Nieuwegein is enkel toegankelijk voor langzaam verkeer en genereert daarom geen gemotoriseerd verkeer.

Op de wegen rondom Buitenstad zal door de toename van het verkeer vanwege de voorzieningen, een zeer beperkte verslechtering optreden van de bereikbaarheid. Er wordt echter nog steeds voldaan aan de richtlijnen van het Verkeersveiligheidsplan van Vianen voor wat betreft de verkeersintensiteiten van een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom.

Voor lange campers is het niet mogelijk om in één keer de draai te maken vanuit de Lekdijk naar de Buitenstad. Dit kan enige hinder veroorzaken doordat meerdere keren gestoken moet worden om de draai wel mogelijk te maken. Het overige verkeer moet dan wachten. Gezien het aantal verkeersbewegingen resulteert dit niet tot significante problemen.
(bron: basisrapport verkeer en bereikbaarheid)

Bereikbaarheid bij hoogwater
In het plangebied vindt bewoning plaats in de Pontwaard (boerderij de Ponthoeve) en op het stuweiland Hagestein. De Ponthoeve blijft (gelijk aan de huidige situatie) bereikbaar via de nieuw aan te leggen brug over de geul in de Pontwaard.
Voor de bewoners van het stuweiland geldt dat, door de verlaging van de toegangsdam, de frequentie dat de toegangsweg naar het eiland over deze dam overstroomt toeneemt tot gemiddeld 1 keer per 2 jaar (gemiddeld 5 dagen). In de huidige situatie overstroomt deze weg gemiddeld 1 keer per 10 jaar. De verlaging van de toegangsdam is de meest cruciale maatregel om de gewenste waterstanddaling onder MHW-omstandigheden te bereiken. De aanleg van een brug naar het stuweiland is zowel vanuit kosten als technisch geen haalbare optie. Daarom moet de afname van de bereikbaarheid van het stuweiland op een andere manier worden gecompenseerd. Zo kan de bereikbaarheid van de woningen op het stuweiland Hagestein bij hoogwater worden gefaciliteerd door per wooneenheid een bootje beschikbaar te stellen voor het ontsluiten van het eiland voor de bewoners of door een tijdelijke veerpont te laten varen. In de voorbereiding van de uitvoeringsfase moet in nauwe samenspraak met deze bewoners deze maatregelen verder worden uitgewerkt. Ook de bereikbaarheid voor hulpdiensten bij hoogwater is een aandachtspunt. In overleg met alle betrokken instanties (hulpdiensten, gemeente en RWS) dient wel een plan en draaiboek opgesteld te worden voor hoogwatersituaties.


 



5.3 Geluid

Wet geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die deel uitmaken van een woonerf. Voor woningen binnen een zone geldt als hoogst toelaatbare geluidsbelasting 48 dB. Indien de geluidsbelasting de voorkeurswaarde van 48 dB te boven gaat kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.

Door de geplande ontwikkelingen worden vooral tijdens de uitvoeringsfase (tijdelijke) geluidsbronnen in het gebied geïntroduceerd. In de eindsituatie worden alleen de
passantenhaven/aanlegplaats, het parkeerterrein, de camperparkeerplaats, de Wipkorenmolen, de Ponthoeve en de verkeersaantrekkende werking van deze voorzieningen als mogelijk relevante nieuwe geluidsbronnen geïntroduceerd. De te realiseren voorzieningen vallen onder de werkingssfeer van de Wet Milieubeheer. Op basis van de VNG handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ is beoordeeld hoe de hinderafstand zich verhoudt tot de afstand tot woningen. De geluidsbelasting vanwege de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe voorzieningen is op basis van de verkeersprognoses beoordeeld conform de Wet geluidhinder

In onderstaande tabel staan de te realiseren voorzieningen met de daarbij behorende hinderafstanden evenals de afstand tot dichtstbijzijnde woning weergegeven.

Voorziening                           Richtafstand                                   Afstand tot dichtsbijzijnde woning
Passantenhaven                  50 meter                                           +/- 75 meter
Camperparkeerplaats         30 meter                                           +/- 50 meter
Wipkorenmolen                    10 meter                                           +/- 70 meter
Parkeerplaats Buitenstad   30 meter                                           +/- 50 meter
Restaurant Ponthoeve        10 meter                                            +/- 200 meter

De te realiseren voorzieningen voldoen aan de richtafstanden zoals deze zijn opgenomen in de VNG handreiking. De dichtstbijzijnde bestaande woningen zijn op grotere afstand dan de richtafstand gelegen. (bron: basisrapport geluid)

In autonome ontwikkeling rijden op de Lekdijk per etmaal 1.500 motorvoertuigen. Dit aantal neemt door de realisatie van de voorzieningen toe naar maximaal ca. 1.800 motorvoertuigen per etmaal. Dit leidt tot een toename van de geluidsbelasting met circa 1 dB ten opzichte van de geluidsbelasting bij 1.500 motorvoertuigen. Volgens de Wet geluidhinder treedt hinder op bij een toename vanaf 1.5 dB en dient er vanaf die toename sprake te zijn van een fysieke wijziging van het wegvak. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er dan ook geen bezwaren.

De bestaande ontsluiting door de Buitenstad is dicht tegen de bestaande woningen is gelegen. Een toename van verkeer op dit wegvak heeft direct een verslechtering van de geluidssituatie voor de ca. 48 bestaande woningen tot gevolg. In de huidige situatie zijn er ca. 340 verkeersbewegingen over de Buitenstad en in de toekomstige situatie ca. 490. Deze toename in verkeersbewegingen leidt tot een toename in geluidsbelasting van 1,6 dB. Het aantal verkeersbewegingen is echter zodanig laag dat de geluidsbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB van de Wet geluidhinder zal komen.
(Bron: basisrapport geluid en trillingen)

 



5.4 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen. De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Op basis van de NIBM tool is beoordeeld of het project – de verkeersproductie van de te realiseren voorzieningen - niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een project draagt ‘niet in betekende mate’ bij aan de concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als de 3% grens niet wordt overschreden. Hiermee wordt bedoeld 3% van de grenswaarde (40 μg/m3) voor de jaargemiddelde concentratie fijnstof of stikstofdioxide. Dit betekent dat feitelijk een toename van 1,2 μg/m3 toelaatbaar wordt geacht.
Uit berekening met de NIBM tool blijkt dat project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De extra verkeersproductie van 270 motorvoertuigen welke veroorzaakt wordt door de te realiseren voorzieningen, veroorzaakt een maximale toename van 0,3 μg/m3 NO2 en een toename van maximaal 0,1 μg/m3 PM10. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de maximaal toelaatbare toename van 1,2 μg/m3.
Vanuit Wet milieubeheer hoofdstuk luchtkwaliteitseisen zijn dan ook geen bezwaren.
(Bron:basisrapport Luchtkwaliteit)
 



5.5 Bodem

Sinds de inwerkingtreding van de Waterwet in december 2009 vindt de toetsing van de kwaliteit van de waterbodem niet meer plaats in het kader van de Wet bodembescherming. Waterbodems worden niet meer sectoraal, maar integraal bekeken. Doelen en functies van een waterlichaam worden vastgelegd in waterplannen. Kernvraag in dit verband is de vraag of de kwaliteit van de waterbodem een belemmering vormt voor het realiseren van de functies en het behalen van de doelstellingen.

Toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit vindt plaats met het oog op het bepalen van de bestemming van de vrijkomende grond en de mogelijkheden voor toepassing van grond in het plangebied en buiten het plangebied. De analyseresultaten van zowel te ontgraven grond als de ontvangende bodem zijn getoetst aan de bodemkwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit (toepassen op landbodem en toepassen in oppervlaktewater). Het Besluit bodemkwaliteit is van
toepassing voor het toepassen van grond en bagger en daarom van belang voor de mogelijkheden van hergebruik van vrijkomend materiaal binnen het projectgebied.

In het milieuhygiënisch waterbodemonderzoek uit fase 1 bleek dat de interventiewaarde (klasse B) niet wordt overschreden. Hieruit is geconcludeerd dat voor het vrijkomende bodemmateriaal hergebruiksmogelijkheden bestaan binnen het projectgebied Ruimte voor de Lek c.q. het rivierengebied. In het fase 2 onderzoek ten behoeve van SNIP 3 is in de Oude Haven op één plek een overschrijding van de B-klasse,-de interventiewaarden bodem onder oppervlaktewater overschreden voor de stoffen lood en koper.
Gedurende dit onderzoek is aangetoond dat de volgende milieuhygiënische klassen worden
aangetroffen in de verschillende deelgebieden:
? AW-2000
? A
? B
Het algemene beleidsuitgangspunt van de Waterwet is dat de waterbodem (planmatig te ontgraven en achterblijvende bodem) met een kwaliteit beneden de Interventiewaarde geen risico’s oplevert voor het halen van KRW-doelen. Voor alle deelgebieden (met uitzondering van de Oude Haven) geldt bij toetsing aan de Waterwet dat geconcludeerd wordt dat in de (meng)monsters de interventiewaarde voor toepassen niet overschreden wordt, waarmee wordt vastgesteld dat de waterbodem geen negatieve bijdrage levert aan het (eventueel) niet behalen van de waterkwaliteit.
Op het moment dat de aard en omvang van de sterke verontreiniging in de Oude Haven is vastgesteld dient vastgesteld te worden of de kwaliteit van de waterbodem ter plaatse van deze mogelijke puntbron een belemmering vormt voor het realiseren van de functies en het behalen van de doelstellingen.

Conclusies per deelgebied
Hieronder zijn per deelgebied de milieuhygiënische en fysische resultaten kort beschreven. De onderstaande beschrijving van de resultaten is gericht op het bodemtoepassingen op of in het oppervlaktewater conform het besluit bodemkwaliteit (Bbk).
Binnen de afzonderlijke uiterwaarden komen grote aaneengesloten zandpakketten voor met een minimale dikte van 1 meter. De vrijkomende kleipakketten voldoen aan de eisen gesteld aan de toepassing als kwelwerende klei.

Bossenwaard
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek wordt de maximale waarde voor bodemtoepassingen in oppervlaktewater niet overschreden (< klasse B). De milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond is (sterk) heterogeen. De bovengrond in de laagste delen van de Bossenwaard voldoet aan klasse B. De Maximale emissietoetswaarden grootschalige toepassingen op of in de landbodem of in oppervlaktewater wordt voor Zink overschreden. De hoger gelegen delen van de Bossenwaard voldoet aan klasse A of aan AW-2000. In de ondergrond (>0,5 m-mv) voldoet het bodemmateriaal voor het overgrote deel aan de AW- 2000.
Pontwaard
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek wordt de maximale waarde voor bodemtoepassingen in oppervlaktewater niet overschreden (< klasse B), met uitzondering van één waarneming in de Oude Haven. In de zoneringskaarten is de gehele voormalige Oude Haven aangeduid als ‘uitgesloten deellocatie’ omdat deze conform systematiek BBK als demping kan afwijken van de gebiedseigen bodemkwaliteit. De milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond is heterogeen. De bovengrond voldoet grotendeels aan klasse A. De te verlagen kade heeft de kwaliteit AW-2000. De ondergrond (van 0,5 tot 5,0 m – mv.) voldoet voor het overgrote deel aan AW-2000 (m.u.v. klasse B voor een deel van de bodemlagen in de kades).
Vianense Waard
Ter hoogte van de te verlagen zomerkade en de leikade wisselt de bovenste halve meter in samenstelling. De onderzochte laag daaronder (0,5 tot 1,0 à 2,0 m-mv) bestaat uit matig siltig / matig grof zand.
t Waalse Waard en toegangsdam
Binnen de afzonderlijke uiterwaarden komen grote aaneengesloten zandpakketten voor met een minimale dikte van 1 meter.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek wordt de maximale waarde voor toepassen in oppervlaktewater niet overschreden (≤ klasse B). De kwaliteit van de bovengrond in ’t Waalse waard voldoet grotendeels aan klasse A (plaatselijk AW-2000). De ondergrond vanaf 0,5 tot 4,0 m - mv is voor het overgrote deel te kwalificeren als AW-2000.
De kwaliteit van de diepere ondergrond 3,0 – 5,0 m – mv. voldoet aan klasse B. De samenstelling van de bodem is hier matig grof zand met grindbijmenging. De oorzaak is vermoedelijk niet antropogeen of beïnvloed als gevolg van afzettingen van (verontreinigd) sediment. De oorzaak is naar verwachting gelegen in van nature voorkomende (verhoogde) achtergrondwaarden.
De zandwinplas blijkt binnen de beschermingscontouren van drinkwaterwinning te liggen. Uit de Circulaire herinrichting diepe plassen is af te leiden, dat in beginsel in het geval een kwetsbaar object (zoals drinkwaterwinning) aanwezig is, maximaal klasse A/klasse wonen mag worden toegepast ter verondieping van een plas. Eind febr ’11 lijkt -na overleg met het drinkwaterbedrijf het mogelijk om hier toch Klasse B op te slaan, mits dit grond uit het project ‘Ruimte voor de Lek’ is. Dit kan als nadere optimalisatie worden doorgevoerd in de volgende SNIP fase.

Emissietoetswaarden
Er bestaan binnen het Besluit bodemkwaliteit mogelijkheden om de verondieping van de
zandwinput in ’t Waalse Waard te categoriseren als een grootschalige toepassing (GBT).
De analyseresultaten zijn hiervoor tevens getoetst aan de emissietoetswaarden uit de Regeling bodemkwaliteit, voor grootschalige toepassingen op zowel landbodem als in oppervlaktewater.
Bij beoordeling van de grond(meng)monsters aan de emissietoetswaarden wordt voor een deel van de monsters een overschrijding van de emissietoetswaarden geconstateerd. Een beoordeling aan emissiewaarden geldt echter niet voor het toepassen van grond of baggerspecie in een grootschalige toepassing die zich onder waterniveau bevindt. Onder waterniveau is uitloging van anorganische parameters als gevolg van anaerobe milieuomstandigheden immers niet kritisch.
Gezien het feit dat de zandwinplas ’t Waalse Waard volledig onder het waterniveau is gesitueerd,is bovenstaande beoordeling niet nodig.

Puntbronnen
Op basis van de gegevens van het verkennend waterbodemonderzoek fase 1 (Tauw, 2009) en de boorprofielen van het huidige milieuhygiënisch en fysisch bodemonderzoek zijn er geen aanwijzingen van ernstige bodemverontreiniging naar voren gekomen, met uitzondering van een mogelijke puntbron bij de Oude Haven Vianen in de Pontwaard.
In het onderzoek zijn de volgende mogelijke puntbronnen onderzocht:
? Woonwagenkamp in de Vianense Waard (Onderzoek Tauw, 2009)
? De te dempen sloten in de Vianense Waard
? Oude Haven (in de Pontwaard ten noordwesten van de buitenstad)
Voormalig woonwagenkamp
In de bodem zijn slechts lichte verontreinigingen aangetroffen met kobalt. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetroffen. In fase SNIP2A is er een verontreiniging met PAK in de grond geconstateerd. Deze verontreiniging is zeer lokaal aangetroffen. Het voormalige woonwagenkamp dient daarom niet als puntbron beschouwd te worden. Aanvullend bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
De te dempen sloten
Op basis van de resultaten van het waterbodemonderzoek ter hoogte van de te dempen sloten wordt de maximale waarde voor toepassen in oppervlaktewater niet overschreden (≤ klasse B). Deze sloten worden dus niet aangemerkt als puntbron en er is geen verder onderzoek nodig. Het aanwezige slib (circa 1.500 m3) in de te dempen sloten in de Bossenwaard mag vanuit milieuhygiënisch opzicht in de ophogingen ter plekke worden verwerkt.
Oude Haven
In de bovengrond is lokaal is een sterke verontreiniging met lood en koper aangetroffen (> klasse B). In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium gevonden. Tijdens de
veldwerkzaamheden zijn veel bakstenen waargenomen in de bodem. De haven is tot het eind van de 19e eeuw in gebruik geweest; en watervoerend tot in de 20e eeuw. De geul is in de loop der tijd dichtgeslibd en opgevuld, mogelijk met puin en afval van Vianen. Gezien de latere periode van demping (vlak voor en na de 2e wereldoorlog) is het niet uit te sluiten dat hier asbesthoudend puin wordt aangetroffen. Uit het onderzoek van Tauw blijkt dat in het veld met name baksteenpuin is aangetroffen. Baksteenpuin is in vergelijking met (gebroken) puin minder verdacht op het voorkomen van asbest. De verontreiniging lijkt samen te hangen met de bijmenging met puin en niet met de bakstenen. Er bestaat met de beschikbare onderzoeksresultaten vooralsnog onvoldoende duidelijkheid of sprake is van een toevalstreffer of dat sprake is van een diffuse dan wel heterogene verontreiniging gekoppeld aan bovengenoemd dempingsmateriaal. De totale hoeveelheid hiervan die binnen de ontgravingscontour ligt is met behulp van civil3d-model ingeschat op circa 2.000 m3.
De aard en omvang van de verontreiniging (die vermoedelijk is gekoppeld aan het puin) dient
nader te worden bepaald, alsmede dient afgeleid te worden of de verontreiniging een
belemmering vormt voor het realiseren van de functies en bijbehorende doelstellingen in het
kader van de Waterwet.
(Bron: Basisrapport Milieuhygiënische en fysische bodemkwaliteit)




5.6 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet wordt het duurzaam beheer van het oppervlaktewater en grondwater geregeld. Tevens worden instrumenten geboden voor het verbeteren van de samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. De Waterwet is daarmee gericht op integraal waterbeheer: “het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en verbetering van chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de invulling van maatschappelijke functies door watersystemen”.

Op grond van artikel 5.4, lid 4 van de Waterwet geldt dat wanneer een inpassingsplan wordt of is vastgesteld een projectplan in de zin van artikel 5.4, lid 1 van de Waterwet niet van toepassing is. Een afzonderlijk projectplan hoeft dus niet te worden opgesteld. Het inpassingsplan dient inzicht te verschaffen in de ruimtelijke vormgeving en situering van de werken en duidelijk te maken dat het beoogde veiligheidsresultaat wordt behaald, dat veilige instandhouding van waterstaatwerken is gewaarborgd en dat andere waterstaatsdoelen, zoals het mogelijk houden van scheepvaart niet in gevaar komen (artikel 5.4, lid 2 van de Waterwet).

Toetsing Waterwet
De Waterwet is op grond van artikel 2.1 gericht op
• voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste,
• in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
• vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Overstromingen en wateroverlast
Als leidraad voor de effectbeoordeling is het Rivierkundig beoordelingskader voor ingrepen in de Grote Rivieren (versie 2.01, 1 juli 2009, RWS–Waterdienst, 2009) gebruikt. De onderstaande resultaten en conclusies zijn op basis van rapport HKV, RvdL 7. 8. Basisrapport hydraulica en morfologie.

Reductie van maatgevende hoogwaterstanden
De taakstelling is het hydraulisch effect bij maatgevend hoogwater dat de rivierverruiming altijd moet halen. Dit wordt beoordeeld door een interventieniveau te definiëren. Dit interventieniveau is het niveau waarop door sedimentatie en vegetatiegroei het hydraulisch effect van de maatregel is teruggebracht tot de taakstelling. Het ontwerp op interventieniveau levert een daling van de maatgevende waterstand van 8,3 cm, en haalt daarmee de taakstelling van 8 cm op locatie 945.2 en 946.2. De afvoer door de Vianense Waard bij MHW neemt af met 3-6% ten opzichte van de huidige situatie. De uiterwaard draagt door de verbinding met de Pontwaard via de verlaagde leikades langs het Merwedekanaal wel bij aan het halen van de taakstelling.

Lokale toename van maatgevende hoogwaterstanden
Het ontwerp veroorzaakt een MHW verhoging in de Pontwaard en de Bossenwaard. Deze verhoging is beperkt tot (gemiddeld) 2 cm. De waterschappen hebben toegestemd met deze verhoging van het MHW.

Inundatiefrequentie van uiterwaarden
De inundatiefrequentie van de Bossenwaard wordt groter door verlaging van de oeverzone en verwijdering van de zomerkade: de Bossenwaard gaat eerder meestromen bij <3.200 m3/s in plaats van ongeveer 7.000 m3/s. Dit betekent dat de Bossenwaard een paar keer per jaar inundeert. In de Pontwaard neemt de inundatiefrequentie ten noorden van de Oude Lek toe van gemiddeld eens per 7,2 jaar, naar enkele keren per jaar. Dit komt doordat met het uitgraven van de Oude Lek een doorgang wordt gemaakt door de toegangsweg naar de Ponthoeve. Ten zuiden van de geul in de Pontwaard veranderen de inundatiefrequentie en –diepte niet, omdat de zomerkades daar behouden of verplaatst worden.
De inundatiefrequentie van ‘t Waalse Waard en de Vianense Waard verandert niet noemenswaardig.

Stroomsnelheid in uiterwaarden bij 10.000 m3/s:
De stroomsnelheden in de uiterwaard nemen toe met ongeveer 0,2 m/s en lokaal met 0,6 m/s, bij een afvoerniveau van 10.000 m3/s. Deze toename van de stroomsnelheden zijn zichtbaar ter plaatse van de geulen in de uiterwaard (vooral in- en uitstroomopeningen). Ter hoogte van de vernauwing van de geul ten zuiden van de Ponthoeve nemen de stroomsnelheden wel behoorlijk toe tot 1 m/s. Dit kan wel aanleiding geven tot erosie. Dit is een aandachtspunt voor de definitieve inrichtingsvariant. Bij overige versmallingen in geulen en bij de uitstroomopeningen van geulen, is in het ontwerp al voorzien in stortsteen langs de constructies. In de hydraulische berekeningen is met de verhoogde weerstand al rekening gehouden. De snelheidstoename langs de bandijk is marginaal. Aandachtspunten zijn de westzijde in de Bossenwaard en de bandijk vanaf de toegangsdam naar het stuweiland Hagestein tot aan de brug van de Rijksweg A27.

Stroombeeld in hoofdgeul bij de aan- en aftakking van nevengeulen
Op een aantal locaties zijn de dwarsstromen in de huidige situatie al hoger dan toegestaan.
De dwarsstromen nemen door de herinrichting in het gebied aanzienlijk toe met ongeveer 0,1-0,2 m/s. De dwarsstroming neemt vooral toe ter plaatse van de uitstroomopeningen van geulenpatronen in de uiterwaarden, en het Merwedekanaal. Een sterke toename van de dwarsstroom treedt op in de monding van het Merwedekanaal ten gevolge van het verlagen van de leikades. Bij een afvoer van 10.000 m3/s bij Lobith zijn de dwarssnelheden hoger dan de toegestane 0,3 m/s en is stremming van de scheepvaart wellicht nodig. Het vervangen van de meestromende nevengeul in de Pontwaard door een eenzijdig aangetakte geul, heeft het ontwerp flink verbeterd. De dwarsstroming is in het ontwerpproces verder verminderd door aanpassing van de uitstroomopeningen. Dit is gerealiseerd door het water over een bredere opening terug te laten stromen de rivier. Ook de reductie van de afvoer door de duikers van het geulenpatroon in de Waalse Waard van 3% naar 1,5% van de Lekafvoer draagt hier aan bij.
Toename van dwarsstromen lijkt onvermijdelijk en inherent aan rivierverruiming in dit gebied.
RWS heeft op basis van de resultaten met betrekking tot dwarsstromen nader onderzoek gevraagd voor de invloed van de dwarsstromen op scheepvaartbewegingen. Simulaties hebben aangetoond dan het in- en uitvaren van de voorhaven van het Merwedekanaal ook als in de huidige situatie een marginaal veilige manoeuvre is die niet vlot kan worden uitgevoerd. De uitvoering van het project heeft daar geen noemenswaardig effect op. Markering van de leikades en de monding van de voorhaven is van groot belang. Een sterke toename van de dwarsstroom treedt op in de monding van het Merwedekanaal ten gevolge van het verlagen van de leikades. Bij een Bovenrijn-afvoer van 10.000 m3/s zijn de dwarssnelheden veel hoger dan de toegestane 0,3 m/s en is stremming van de scheepvaart wellicht nodig. Aanpassingen in het ontwerp, met uitzondering van het verhogen van de kades, zullen dwarsstroming naar verwachting niet verder reduceren.

Effecten in het zomerbed
Aan de minimale diepte-eis kan worden voldaan met een acceptabele extra baggerinspanning. Opgemerkt dient te worden dat de extra baggerinspanning de maximaal toelaatbare inspanning nadert. Het ontwerp is voldoende geoptimaliseerd om aanzandingen in de vaarweg zoveel mogelijk te beperken. Het Projectontwerp is qua morfologie van het zomerbed voldoende geoptimaliseerd en is vergunbaar. Constructieve aandachtspunten zijn de kribben direct boven- en benedenstrooms van de aantakking van de geulen in de Bossenwaard en Pontwaard, en de oostelijke kade langs het Lekkanaal. Lokaal zijn de oeverzones erg smal. Deze locaties dienen frequent te worden geïnspecteerd.

Effecten in het winterbed
De nevengeulen zijn ontworpen met inachtneming van de ‘Handreiking sedimentbeheer nevengeulen’ om het nevengeulbeheer te minimaliseren. Voor het Projectontwerp is in het interventiebeeld rekening gehouden met een aanslibbing van 2 cm/jaar in de geulen.
Erosie in de nevengeulen is naar verwachting beperkt vanwege beperkte stroomsnelheden in de geulen bij geulvullende afvoer. Locaties in het geulenpatroon waar erosie te verwachten is, zijn verdedigd met stortsteen. Een aantal locaties vraagt om frequente monitoring (vooral na een hoogwater). Dit betreffen de zones direct langs de bandijk en de landstroken tussen het zomerbed en de geulen in de Waalse Waard en de Bossenwaard.

Waterschaarste
Voorkoming of beperking van waterschaarste is binnen dit project niet aan de orde.

Effecten op scheevaart
In het Projectontwerp is er geen noemenswaardige invloed van de instroomduiker bij ’t Waalse Waard ondervonden. Vlotte en veilige vaart is en blijft mogelijk.
De geconcentreerde dwarsstroming bij de monding van de geul in ‘t Waalse Waard reduceert de rotatiesnelheid van het schip bij de invaart naar de Beatrixsluis vanuit het oosten. Er is dus een groter manoeuvreergebied nodig. De invaart vanuit het oosten is net veilig, maar niet vlot (volledige breedte van de voorhaven is nodig). Ontmoeten is hier niet mogelijk, het verkeer zal op elkaar moeten wachten. De genoemde beperkingen zijn vermoedelijk in de huidige situatie ook al aanwezig.
De invaart vanuit richting Rotterdam (en de uitvaart richting Rotterdam) is en blijft veilig en vlot.
In het Projectontwerp is er een grotere padbreedte nodig (rond 10-15 m extra) bij de instroming van het Merwedekanaal (8.000m3/s) en monding geul Pontwaard (6.000m3/s). Veilige vaart blijft mogelijk, maar minder vlot, want gelijktijdig passeren en ontmoeten wordt lastiger.
Gezien het feit, dat in het Merwedekanaal alleen schepen met een diepgang tot 2,8 m toegelaten zijn (het gesimuleerde schip heeft een diepgang van 3,5 m) kan het traject als marginaal veilig en niet vlot beoordeeld worden. De beperkingen zijn vermoedelijk in de huidige situatie ook aanwezig. Wel is duidelijk dat er in de monding van het Merwedekanaal ook in het Projectontwerp geen noemenswaardig effect (dwarsstroom) wordt ondervonden.
In de Bossenwaard is geen noemenswaardige invloed van dwarsstroom op de scheepvaart.
Een goede markering (lichten, bakens en radarreflectoren) is van groot belang voor de veiligheid (langs de oever van het Merwedekanaal en in de monding van het Lekkanaal). Dit is ook in de huidige situatie al het geval omdat de leikades van het Merwedekanaal en de constructie aan de westzijde van de monding van het Lekkanaal ook in de huidige situatie onder water kunnen komen te staan. Aandacht verdienen de locaties die qua oeverbelijning en hoogte worden aangepast. (Bron:. Basisrapport scheepvaart en externe veiligheid)

Bescherming en verbetering van kwaliteit watersystemen
Toetsing aan toetsingskader waterkwaliteit (BPRW)
De werkzaamheden voor het project Ruimte voor de Lek zijn opgenomen in het Beheer- en ontwikkelplan Rijkswateren (BPRW). In dit kader hoeft daarom niet opnieuw getoetst te worden aan het Toetsingskader waterkwaliteit.

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 vastgesteld (Richtlijn 2000/60/EG) en vanaf dat moment in werking getreden. Het hoofddoel van deze richtlijn is het vaststellen van een kader voor de bescherming van land, oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. Als concreet doel stelt de KRW dat met het volledig van kracht worden van de richtlijn (2015) álle watersystemen in een goede chemische en ecologische toestand moeten verkeren.

De beoordeling van de chemische en ecologische toestand vindt plaats op het niveau van waterlichamen. Dit zijn door de lidstaten aangewezen hydrologische eenheden, met een minimum water- of stroomgebiedoppervlak. Ook de Lek is aangewezen als waterlichaam en is opgedeeld in meerdere trajecten. De grens van de trajecten ligt bij de stuw van Hagestein. Het westelijk deel van het plangebied behoort tot waterlichaam Oude Maas en heeft de typering ‘zoet getijdenwater of zand of klei’ (watertype R8). Het oostelijk deel behoort tot het waterlichaam Nederrijn/ Lek en heeft de typering ‘Sterk veranderd, langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei’ (watertype R7). Beide waterlichamen zijn onder beheer bij Rijkswaterstaat.
Per waterlichaam zijn door de waterbeherende instanties specifieke doelen afgeleid voor de ecologische toestand. Beide waterlichamen zijn aangemerkt als sterk veranderd water. Dit betekent dat voor beide waterlichamen niet de goede ecologische toestand (GET) of het maximaal ecologisch potentieel (MEP), maar het goed ecologisch potentieel (GEP) bereikt moet worden. De beoordeling hiervan vindt plaats op basis van de aanwezigheid van kenmerkende soorten van verschillende biologische kwaliteitselementen.

Eind 2009 is de eerste serie stroomgebiedbeheerplannen vastgesteld en aangeboden aan de Europese Commissie. Hierin zijn voor alle stroomgebieden de huidige toestand, de doelen en de voorgenomen maatregelen vastgesteld. Rijkswaterstaat heeft de doelen en maatregelen opgenomen in het Beheerplan Rijkswateren (BPRW). Voor ieder waterlichaam onder beheer van Rijkswaterstaat is een apart brondocument opgesteld. Dit brondocument bevat de relevante KRW-gegevens op het niveau van het (individuele) oppervlaktewaterlichaam.

Chemische en ecologische kwaliteit
In de huidige situatie worden in beide waterlichamen de normen voor verontreinigende stoffen overschreden. De prognose voor 2015 is dat voor de meeste stoffen de KRW-doelen niet worden gehaald. De prognose voor fysische chemisch ondersteunde parameters is dat de doelen voor 2015 wel worden behaald. Vooral in de Oude Maas worden de KRW-doelen nu al gehaald. De biologische kwaliteitselementen scoren nu matig of ontoereikend. Met de maatregelen die in het brondocument zijn voorgesteld (daarin zijn de plannen voor ruimte voor de Lek niet opgenomen) worden de doelen in 2015 voor deze parameters, vissen uitgezonderd, niet gehaald.

Het project Ruimte voor de Lek is opgenomen in het KRW-maatregelenprogramma voor de Oude Maas (.x9941: Uiterwaardvergraving Honswijkerwaarden, stuweiland Hagestein, Hagesteinse Uiterwaard en Heerenwaard (Ruimte voor de Lek) - RVRproject met positief effect op KRW-doelstellingen.). De oppervlakte uitwerwaardverlaging die in het BPRW is voorzien (25 ha) wordt volledig binnen het project gerealiseerd.

Het project Ruimte voor de Lek heeft een positieve invloed op het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Het project zorgt voor een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie voor vooral de Oude Maas. Het ontwerp leidt tot gunstige omstandigheden voor macrofyten, macrofauna en vissen. (Bron: Basisrapport Natuur)

Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen
In het BPRW zijn de maatschappelijke gebruiksfuncties gedefinieerd als:
• natuur
• drinkwater
• zwemwater
• schelpdierwater
• koelwater
• energie
• watersport en oeverrecreatie
• beroeps- en sportvisserij
• oppervlaktedelfstoffen
• archeologie, cultuurhistorie en landschap
• landbouw

Voor de functies drinkwater, natuur, schelpdierwater en zwemwater gelden aanvullend op de basiskwaliteit wettelijke eisen voor de waterkwaliteit en/of het gebruik van de betreffende gebieden die voortvloeien uit Europese verplichtingen. De functies drinkwater, schelpdierwater en zwemwater zijn niet van toepassing op het projectgebied. De effecten op, natuur, recreatie, energie, en visserij zijn hier wel van toepassing en zijn hieronder beschreven.
Natuur
De effecten die gepaard gaan met de werkzaamheden hebben tijdelijke effecten tot gevolg. Deze effecten staan de uiteindelijke winst voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ten opzichte van de ambitie van de provincie niet in de weg. Natuurontwikkeling buiten de EHS leidt tot een winst voor de EHS. Hierbij gaat het niet alleen om winst in oppervlakte maar ook winst in kwaliteit door een toename van zones met bijzondere kwaliteit, leefgebieden van bijzondere soorten, aaneengeslotenheid van het gebied en daarmee samenhangend het functioneren van essentiële verbindingen. Door het project Ruimte voor de Lek neemt de recreatie meer toe dan de provincie beoogd in de Natuurbeheerplannen en leiden dus tot een negatief effect op de winst. Overige veranderingen in het plangebied hebben een klein positief effect op de EHS. De voorziene ontwikkelingen leveren, ondanks de toename van verstoring, een grote verbetering op ten opzichte van de huidige situatie.
Recreatie
De aanleg van wandelpaden, parkeerplaatsen, en overgangen (bruggen) verbetert de toegankelijkheid. De recreatieve mogelijkheden in het projectgebied worden door de aanleg van de getijdengeulen verbeterd en wordt benadrukt door het aanleggen van uitzichtpunten en visplekken.
Energie
De toegangsdam naar het stuweiland Hagestein wordt verlaagd (Ossenwaard) met als gevolg een betere doorstroming van de rivier. Dit kan effect hebben op de eventuele plannen om de waterkrachtcentrale Hagestein weer in gebruikt te nemen. De mogelijke gevolgen zullen onderzocht moeten worden.
Beroeps- en sportvisserij
De voorgestelde maatregelen hebben een gunstig effect op de visstand en zal beroeps- en sportvisserij daarom niet benadelen.

Beschrijving van voorzieningen gericht op het ongedaan maken of beperken van negatieve gevolgen.

Stabiliteit waterkeringen
Noordzijde
Langs de primaire waterkering heeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de invloedslijnen voor piping en heave en macrostabiliteit binnen- en buitenwaarts beschikbaar gesteld. De buitendijkse invloedslijn voor piping is het theoretische intreepunt in de pipingberekeningen. Dit theoretische intreepunt bepaalt niet alleen de aanwezige kwelweglengte maar heeft ook invloed op de hoogte van de (theoretische) potentiaal in het eerste watervoerend pakket. De hoogte van de potentiaal in het watervoerend pakket bepaalt samen met de het gewicht van de deklaag de opbarstveiligheid. De potentiaal in het watervoerend pakket heeft mede daardoor een grote invloed op de binnenwaartse macrostabiliteit.

De intreelijn ligt op circa 30 meter uit de buitenteen van de dijk. Tussen de intreelijn en de dijk is overal een kleilaag met een dikte van tenminste 1,5 meter aanwezig. Deze klei kan van nature aanwezig zijn of zijn aangebracht in het kader van dijkversterking. In de toetsberekeningen is de theoretische potentiaal berekend op basis van een eenvoudig, stationair, 2D stromingsmodel (formules uit het Technisch Rapport Waterspanning bij Dijken). De weerstand van de kleilaag tussen de intreelijn en de dijk is meegenomen in dit eenvoudige stromingsmodel. Het stromingsmodel neemt de weerstand die buiten deze 30 m aanwezig is niet mee. Het gebruikte stromingsmodel is een conservatieve benadering.
De voorgenomen vergravingen in de Bossenwaard en ’t Waalse Waard blijven buiten de intredelijn. De aanwezige kwelweglengte wordt dus niet beïnvloed door de vergravingen.
De weerstand in de uiterwaarden neemt door de vergravingen echter wel af. Deze weerstand wordt bij de toetsberekeningen van de opbarstveiligheid niet meegenomen. De uitgangspunten van de berekening veranderen daarom niet. De vergravingen hebben dus geen invloed op de toetsing van het faalmechanisme piping en heave.

De voorgenomen vergravingen blijven buiten de theoretische intreelijn. De uitgangspunten voor de berekening van de potentiaal in het watervoerend pakket veranderen daarom niet. De vergravingen hebben daarom geen invloed op de het faalmechanismen macrostabiliteit binnenwaarts. In de praktijk neemt de potentiaal in het watervoerend pakket wel toe. Deze zal echter nog steeds lager zijn dan op basis van het eenvoudige 2D model is berekend. De vergravingen in het voorland vinden plaats buiten de intredelijn. De intredelijn ligt in de gehele bossenwaard tenminste 30 m uit de buitenteen. De vergraving heeft daarom geen invloed op macrostabiliteit buitenwaarts. In de huidige toets- en ontwerpsystematiek wordt gerekend met de formule van Bligh of de formule van Sellmeijer. Als uitgangspunt geldt dat een kwelweglengte van minimaal 18 maal de kerende hoogte voldoende veiligheid biedt tegen piping. Indien deze rekenregel aangepast wordt kan er meer kwelweglengte benodigd zijn. Door de vergravingen in het voorland wordt het in de toekomst moeilijker om de kwelweglengte te vergroten met klei-ingravingen.

Zuidzijde
Waterschap Rivierenland maakt voor de berekening van de potentiaal in het watervoerend pakket gebruik van een quasi 3D grondwaterstromingsmodel. Dit model is gebaseerd op gemeten grondwaterstanden. Deze grondwaterstanden zijn gemeten door middel van binnendijks gelegen peilbuizen. De reactie van de binnendijkse peilbuizen op de buitendijkse waterstand wordt mede bepaald door de weerstand van de deklaag in de uiterwaarden. Vergraving van de uiterwaard wijzigt de weerstand van de deklaag en beïnvloedt daarmee ook de reactie van de binnendijkse waterstand op de buitendijkse waterstand. Vergravingen op geruime afstand van de dijk kunnen nog invloed hebben op de binnendijkse potentiaal in het watervoerend pakket.

Op enkele locaties voldoet de bestaande dijk aan de toetsing op basis van het Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen 2007 (VTV2006, Min. V&W, 2007). Op andere locaties voldoet de bestaande dijk net niet aan de veiligheideisen die het VTV stelt voor het faalmechanisme piping. De hoogte van de potentiaal in het watervoerend pakket ter plaatse van de binnenteen van de dijk is bepalend voor het wel of niet voldoen van de dijk. Voor de zuidoever is gedetailleerd onderzocht of het voorkeursalternatief een negatieve invloed heeft op de mechanismen piping en heave en macrostabiliteit binnenwaarts.

Door ARCADIS is een nieuw grondwaterstromingmodel gemaakt. Met dit model is met een stationaire som de invloed van de vergravingen op de stijghoogte in het watervoerend pakket berekend. De berekende stijghoogten in het watervoerend pakket betreffen de theoretische potentialen in het eerste watervoerend pakket. Het model waarmee de potentialen zijn berekend houdt geen rekening met de invloed van opbarsten van de deklaag op de potentiaal. Indien er sprake is van opbarsten kan de potentiaal niet verder stijgen dan de grenspotentiaal. De grenspotentiaal is de potentiaal waarbij er nog net sprake is van verticaal evenwicht. De opwaartse druk van de potentiaal is gelijk aan het gewicht van de deklaag. Een verdere stijging is niet mogelijk omdat de deklaag dan opbarst en de potentiaal hierdoor weer afneemt.

Ter plaatse van de Vianense waard zijn de belangrijkste wijzigingen aangebracht. De volgende aanpassingen zijn gedaan:
• Zoveel mogelijk handhaven van de huidige maaiveldhoogte; dat wil zeggen geen geulen, geen amfibieënpoelen, geen nieuwe sloten, geen maaiveldverlagingen en geen ophoging langs de winterdijk. Ten oosten van de RWZI wordt de bodem wel iets verhoogd ten behoeve van de aanleg van ooibos. Dit geldt ook voor twee locaties tegen de bandijk waar deze kruist met de rijksweg A27. De kilsloot blijft behouden.
• Aanleg van een nieuwe zomerkade op 4.70 m + NAP en verlaging van de bestaande zomerkade en de Oostelijke leikade van het Merwedekanaal naar 3.0 m + NAP. In de driehoek tussen de oude en de nieuwe kade wordt het huidige maaiveld gehandhaafd.
• Achter de nieuwe zomerkade aanleg van een ondiepe kwelsloot. Ontwateringssluisje in de leikade (aanwezig in huidige situatie) blijft gehandhaafd. Ter plaatse van het sluisje wordt de leikade niet verlaagd. Ook het bestaande peil van 1.60 m + NAP blijft gehandhaafd.

Conclusie
In voorgaande is geconcludeerd dat de stijghoogte tijdens MHW niet verandert ten opzichte van de huidige situatie. Tevens vinden geen klei-ingravingen plaats. Dit houdt in dat de uitgangspunten hydraulische weerstand en stijghoogte voor berekeningen van macrostabiliteit en piping ten opzichte van de huidige situatie niet veranderen. De dijk aan de noord- en zuidzijde voldoet voor wat betreft de macrostabliteit.
Voor piping voldoet het gehele traject met uitzondering van het profiel van dijkpaal VY061. Hier voldoet in de huidige situatie de kwelweglengte niet bij een MHW van 6,35 m+NAP. Na uitvoering van het Projectontwerp zal de kwelweglengte nog steeds niet voldoen.

De zomerkade in de Vianense Waard wordt een kade die in principe geheel uit klei bestaat, met een kruinbreedte van 4 meter en binnen- en buitentalud van 1:2,5. In het Projectontwerp is een kwelsloot aangebracht direct achter de nieuwe zomerkade in de Vianense Waard. De stabiliteit van deze zomerkade dient te worden aangetoond. Indien blijkt dat de kwelsloot leidt tot een instabiliteit van de nieuwe kade, dan kan de kwelsloot uit het ontwerp worden verwijderd. Dit zal een marginaal effect hebben op de geohydrologie. (Bron: RvdL 9. Basisrapport geohydrologie en kwel)

Sedimentbeheer
Het sedimentbeheer vloeit voort uit de rivierkundige instandhoudingdoelen. Dit houdt enerzijds in dat het ontwerp bodemhoogte binnen het plangebied gehandhaafd dient te blijven en dat anderzijds geen morfologische veranderingen in de vaargeul mogen optreden. Het handhaven van de bodemhoogte heeft vooral betrekking op die delen van het plangebied die bijdragen aan de bereikte rivierkundige taakstelling. Naast de verlaagde toegangsdam, de verlaagde kades van het Merwedekanaal en de doorgestoken en verlaagde zomerkades zijn dit vooral de brede geulen. Alle geulen dragen in meer of mindere mate bij aan het bereiken van het waterstandsverlagende effect. Voor alle geulen is het van belang dat de bodemhoogte zoals doorgerekend in het interventiebeeld, gehandhaafd blijft. Enige sedimentatieruimte is daarbij tijdelijk acceptabel. Indien de interventiegrens bereikt is zal tot het uitbaggeren van de geulen overgaan moeten worden. De verwachting is dat er een maximale sedimentatie van 2 cm per jaar in de geulen zal plaatsvinden. De interventiegrens is vastgesteld op een sedimentatieniveau van 60 cm ten opzichte van de aanlegsituatie (het streefbeeld). Dit zou betekenen dat elke 30 jaar sedimentbeheer uitgevoerd moet worden.

Het controleren van de ontwikkelingen op het gebied van sedimentatie vindt plaats door het uitvoeren van een monitoringsprogramma. (Bron: RvdL 16. Basisrapport Beheer en onderhoud)

Erosie
Door ingrepen in het gebied kunnen stroomsnelheden in de uiterwaard veranderen. Dit kan resulteren in lokale erosie bij constructies zoals kribben, gebouwen, kaden/dijken, wegen maar ook langs randen van plassen en geulen. De mate van (verwachte) erosie is ingeschat door het beoordelen van (de verandering van) het stroombeeld in het gebied.

Het huidige Projectontwerp voldoet (met voorwaarden) aan de eisen voor erosie. Mitigerende maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk. (Bron: RvdL 7. 8. Basisrapport hydraulica morfologie)

 



5.7 Flora en fauna

Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende planten en dieren. Deze bescherming is geregeld door middel van een algemene zorgplicht en een aantal verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet. In het geval ze beschermd zijn, geldt de zorgplicht ook als ontheffing of vrijstelling is verleend. Dit betekent dat iedereen voldoende zorg in acht dient te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden.
De belangrijkste verbodsbepalingen zijn vastgelegd in artikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. In grote lijnen houden deze in dat een groot deel van de in Nederland van nature voorkomende soorten onder meer niet gedood, verjaagd, gevangen of verontrust mogen worden. Wanneer negatieve effecten op flora en fauna niet volledig te voorkomen zijn, is een ontheffing van de Flora- en Faunawet vereist. Daartoe is een natuurtoets opgesteld. Eventuele negatieve effecten dienen met beschermende (mitigerende) en compenserende maatregelen te worden geminimaliseerd.

In het plangebied komt een aantal soorten voor welke beschermd zijn door de Flora- en faunawet
Bij het nemen van voldoende maatregelen is het aanvragen van een ontheffing voor de rugstreeppad en rivierrombout niet nodig. Voor de werkzaamheden is (ondanks de te nemen maatregelen) wel een ontheffing vereist voor buizerd, vleermuizen, heikikker, bittervoorn en kleine modderkruiper.
De (mogelijkerwijs) overige aanwezige soorten zijn algemeen voorkomende soorten, die ook in de directe omgeving voorkomen. Het verontrusten of onopzettelijk doden van individuen van deze soorten leidt niet tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Doordat AMvB artikel 75 in werking is getreden, is voor deze algemene soorten niet langer een ontheffing nodig. (Bron: Basisrapport Natuur).

De Flora- en Faunawet staat de uitvoering van het inpassingsplan niet in de weg. Verwacht wordt dat ontheffing wordt verleend, omdat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er een wettelijk belang bestaat.
 



5.8 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische monumentenzorg verwerkt in de Monumentenwet 1988. De verantwoording voor de archeologische monumentenzorg is daarmee bij de gemeenten gelegd. Het rijk heeft hier een aantal middelen voor aangewezen. De gemeente kan beleid opstellen, hoe met archeologische waarden wordt omgegaan. Dit beleid moet in een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgenomen worden om een verplichtende werking te krijgen. In een bestemmingsplan kan voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist worden, waarmee archeologisch onderzoek verplicht kan worden.

Het inpassingsplan Ruimte voor de Lek ligt over gronden van meerdere gemeenten en zal als gevolg daarvan het archeologisch beleid van de gemeenten Vianen, Houten, Nieuwegein en IJsselstein bevatten. Deze gemeenten hebben ieder hun archeologisch beleid in een archeologische beleidskaart vastgelegd (Houten, IJsselstein, Vianen) of zijn hier mee bezig (Nieuwegein, actualisatie Vianen). Het archeologisch beleid van de verschillende gemeenten is vertaald naar het inpassingsplan door het opnemen van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ op de verbeelding. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden. Binnen deze gronden mag in principe de grond niet geroerd worden, of er moet onderzoek gedaan zijn. Per gebied is aangegeven onder welke voorwaarden geen archeologisch onderzoek nodig is, deze gebieden hebben op de verbeelding de aanduiding A tot en met H. De voorwaarden hebben betrekking op de oppervlakte en de diepte van de ingreep in de bodem.

Op basis van uitgevoerd archeologisch onderzoek kon in het inpassingsplan op enkele punten onderbouwd worden afgeweken van het bestaand of in ontwikkeling zijnde gemeentelijk beleid:
Aan de noordelijke oever van de Lek kon de exacte locatie en omvang van drie steenovens bepaald worden. Vanwege deze bekende archeologische waarde dient op deze locaties bij elke ingreep in de bodem archeologisch onderzoek plaats te vinden. Drie andere locaties konden op basis van dit onderzoek worden vrijgesteld van verder archeologisch onderzoek.

In het kader van het project en de MER Ruimte voor de Lek is door een archeologisch bureau een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van verkennende boringen uitgevoerd. Dit onderzoek werd opgevolgd door een verkennend en karterend onderzoek in de vorm van boringen en met behulp van een magnetometer. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken kon het effect van de voorkeursvariant van het project in de MER verwerkt worden. Ook blijkt dat op enkele locaties nog vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd.

In de ondergrond van het plangebied bevinden zich stroomruggen van rivieren die vanaf de prehistorie in dit gebied stroomden. Op de hoge delen van deze historische stroomruggen kunnen resten van bewoning uit de prehistorie, de Romeinse tijd en uit de middeleeuwen worden aangetroffen. Vanaf de late middeleeuwen vond bewoning vooral in de directe omgeving van het plangebied plaats (zoals Vianen en Vreeswijk). Het stroomgebied van de Lek werd ingericht met dijken, stuwen en een haven. In het plangebied werden activiteiten ontwikkeld waarvan resten nog in de bodem aanwezig (kunnen) zijn, zoals een boerderij, een gerecht, meerdere steenovens van de baksteenindustrie en een verdedigingswerk.
 



5.9 Externe veiligheid

Besluit externe veiligheid
Het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen bevatten de geldende regels voor het beoordelen van het aspect externe veiligheid. In dit besluit zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven en het vervoer van gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit heeft tot doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit afstand te houden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totaal aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een groepsrisico en een plaatsgebonden risico (10-6 contour).
Bij het onderwerp externe veiligheid zijn de onderwerpen Plaatsgebonden risico (PR) en Groepsgebonden risico (GR) relevant. Het PR is afhankelijk van de hoeveelheid en typen stoffen die vervoerd worden over de transportroute en geeft een indicatie van het risico op het niveau van het individu. Het GR geeft aan wat de kans is op een ramp met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers in de omgeving van de transportroute.

De volgende risicobronnen zijn onderzocht:
• Vaarweg de Lek;
• Rijkswegen A2 en A27;
• Twee buisleidingen van de Defensie Pijpleiding Organisatie;
• Eén hogedruk aardgasleiding die onder het beheer van de Gasunie valt;
• Drie inrichtingen waar de gevaarlijke stof propaan wordt opgeslagen en één LPG-tankstation.

Transport gevaarlijke stoffen
Het transport van gevaarlijke stoffen neemt niet toe als gevolg van het project. Daarmee verandert het plaatsgebonden risico niet ten opzichte van de huidige situatie.

Buisleidingen
In het gebied liggen drie buisleidingen. Wanneer er minder dan 255 personen per hectare aanwezig zijn, treedt er als gevolg van de leiding geen groepsrisico op. Gezien de bezoekersaantallen is in dit geval dus geen sprake van een groepsrisico.
De aardgasleiding W-518-05 wordt verlegd en komt dieper komt te liggen. De diepere ligging van de aardgasleiding W-518-05 zorgt voor een afname van de externe veiligheidsrisico’s omdat de kans dat de leiding geraakt wordt bij graafwerkzaamheden kleiner wordt. De verlegging zorgt voor een afname van het plaatsgebonden risico
Voor het groepsrisico geldt eveneens dat bij geen van de risicobronnen het project van invloed is, omdat er nauwelijks extra mensen toegevoegd worden aan het gebied.

Overige inrichtingen
In de nabije omgeving van het plangebied ligt een aantal inrichtingen waar propaan wordt opgeslagen. Het bepalen van de veiligheidsafstand is afhankelijk van het aantal bevoorradingen per jaar. Voor deze inrichtingen is geen sprake van een invloedsgebied. (Bron: RvdL 6 en 22. Basisrapport Scheepvaart en externe veiligheid)

Niet gesprongen explosieven
Op basis van historisch vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat het gebied rondom de A2 Lekbrug en het gebied tussen de A2 en het Merwedekanaal ten zuiden van de Lek verdacht zijn door mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven. Binnen de verdachte gebieden zijn meerdere en duidelijke feitelijke aanwijzingen op het aantreffen van explosieven in de vorm van afwerp- en geschutsmunitie. Er zijn tijdens de werkzaamheden geen verontreinigingen aangetroffen. Ook zijn er geen munitievondsten op of zichtbaar aan maaiveld gevonden. Voor en tijdens de uitvoeringen van de graafwerkzaamheden zullen passende maatregelen genomen worden. (Bron: RvdL 20. Basisrapport Niet gesprongen explosieven)
 



5.10 Kabels en leidingen

In het gebied liggen diverse kabels en leidingen, waarvan een tweetal effluentleidingen, een gasleiding en een glasvezelkabel de grootste zijn. Eén effluentleiding ligt in de Bossenwaard. Deze zal worden aangepast teneinde de oevergeul te kunnen graven. De andere ligt in de Vianense Waard. Deze kan blijven liggen, maar dient door middel van een ontlastingsplaat beschermd te worden tegen de druk van de nieuw aan te leggen zomerkade.



5.10 Juridische planbeschrijving