direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Geluidswal Veldhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9926.IP1411GWVELD-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

In de planvorming voor de wijk Veldhuizen heeft de voormalige gemeente Vleuten de Meern in verband met de ligging nabij de rijksweg A12 een geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidswal opgenomen. De ligging van de wal is afgestemd op de ligging van de rijksweg A12 en de ligging van de woningen in Veldhuizen.

Na overgang van de gemeente Vleuten de Meern naar de gemeente Utrecht in verband met de gemeentelijke herindeling, is gebleken dat de bewoners van het westelijk deel van Veldhuizen veel klachten hadden over de geluidssituatie. Uit dossieronderzoek naar de ingediende artikel 19 WRO-aanvragen is vervolgens gebleken dat het destijds uitgevoerde geluidsonderzoek (Rapport Goudappel Coffeng d.d. 18-04-1997 en de notitie Akoestisch onderzoek Veldhuizen, gemeente Vleuten de Meern waarnaar wordt verwezen, zie bijlagen) er vanuit ging dat de geluidswal werd doorgetrokken langs de rijksweg A12 op grondgebied van de gemeente Woerden.

Ter uitvoering van de oorspronkelijke planvorming en om een einde te maken aan de op dit moment bestaande ongewenste geluidsituatie voor Veldhuizen, wordt met dit inpassingsplan de aanleg van een geluidswal en -scherm over een afstand van circa 800 meter mogelijk gemaakt.

De situering van de geluidswal is afgestemd op de inmiddels gerealiseerde aanpassingen van de infrastructuur in het kader van het project (N419) "Brede Regionale Aanpak Voorkomt Oponthoud" (BRAVO).

Op 8 december 2014 hebben Provinciale Staten besloten de realisatie van de geluidswal Veldhuizen te benoemen tot project van provinciaal belang zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening en opdracht gegeven een provinciaal inpassingsplan op te stellen om de realisering van de geluidsvoorziening planologisch mogelijk te maken.

1.2 Doel van het plan

De aanvankelijke geluidswal is vormgegeven door een wal en scherm die samen circa 800 meter lang zijn. Het nu voorliggende inpassingsplan vormt de juridisch planologische basis voor de realisering van de geluidwerende voorzieningen in de vorm van een aarden wal van circa 660 meter en een scherm met een lengte van circa 200 meter (deels parallel vóór de aarden wal), alsmede de daarvoor noodzakelijke waterberging.

1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied omvat de locatie van de nieuwe geluidswal en - scherm dat vanaf het huidige eindpunt van de bestaande geluidswal, verder naar het westen langs de A12 en ten zuiden van de N419, waar de geluidwerende voorziening wordt doorgetrokken. De bestaande geluidswal ligt tussen de huidige aansluiting de Meern op de rijksweg A12 en de gemeentegrens tussen Vleuten de Meern (Utrecht) en Harmelen (Woerden), direct ten noorden van de rijksweg A12. Ook de nieuw te maken waterpartij ter compensatie van de te dempen watergangen, maakt onderdeel uit van het plangebied van het inpassingsplan


afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411GWVELD-VA01_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied

De gronden voor de verlenging van de geluidswal, realisering van het scherm ten behoeve van de wijk Veldhuizen alsmede de waterpartij zijn gelegen in het plangebied van de 'beheersverordening Woerden 2013' (vastgesteld op 27 juni 2013). Voor het plangebied is tevens een bestemmingsplan (ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Harmelen') in voorbereiding. De aanleg van geluidwerende voorzieningen is in strijd met het beide regelingen.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het voor dit inpassingsplan relevante lokale, provinciale en Rijksbeleid beschreven. In deze paragraaf worden de conclusies aangegeven.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk heeft een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provincies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Groene Hart. Het Hollands-Utrechts veenweidegebied in het Groene Hart kent als kernkwaliteiten zeer open landschap, strokenverkaveling met waterland, en het veenweidekarakter. Grootschalige ontwikkelingen zijn niet toegestaan, tenzij het nationaal belang betreft en er compenserende maatregelen worden getroffen. Maat, schaal en ontwerp zijn bepalend voor behoud van de kwaliteiten van de landschappen. Het begrip 'grootschalig' moet gerelateerd worden aan de aanwezige kernkwaliteiten en aan het reeds aanwezige verstedelijkingspatroon en het -volume. Zo kan in relatief onbebouwde landschappen een beperkte toename van de bebouwing reeds afbreuk doen aan de kernkwaliteiten van dat landschap, terwijl in andere landschappen eenzelfde toename van bebouwing geen gevolgen hoeft te hebben voor de aanwezige kernkwaliteiten.

Het rijksbeleid geeft ten aanzien van de realisering van een geluidswal ruimte voor een afweging op provinciaal niveau. Het onderhavige inpassingsplan is niet in strijd met de SVIR.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen en inpassingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende ruimtelijke plannen niet voldoen aan het Barro, dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied). Het plan voor het realiseren van geluidswerende voorzieningen is niet in strijd met het Barro.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Aangegeven wordt wat de provinciale belangen er zijn, welk beleid hierbij hoort en hoe de provincie uitvoering geeft aan dit beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels gegeven via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

De PRS beoogt een aantrekkelijke provincie te creëren om in te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 vormt daarvoor het uitgangspunt. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die resulteert in drie pijlers:

a. een duurzame leefomgeving;

b. vitale dorpen en steden;

c. landelijk gebied met kwaliteit.

Het verstedelijkingsbeleid van de provincie is primair gericht op ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied, zodat steden en dorpen aantrekkelijk blijven om te wonen, te werken en te recreeren. Het provinciaal beleid is gericht op de vitaliteit en leefbaarheid van deze binnenstedelijke gebieden.

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden zijn dergelijke ontwikkelingen aanvaardbaar. Deze voorwaarden hebben met name betrekking op de kwaliteit van het landelijk gebied en de vitaliteit van aanwezige functies. Aangezien de geluidswal niet een specifiek aan het landelijk of stedelijk gebied gekoppelde functie betreft en bijdraagt aan de leefbaarheid en vitaliteit van de wijk Veldhuizen, is het voorliggende plan niet strijdig met de PRS.

Op 8 december 2014 hebben Provinciale Staten besloten de realisatie van de geluidswal Veldhuizen te benoemen tot project van provinciaal belang (zie bijlage 12).

2.2.2 Provinciaal Ruimtelijke Verordening

Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale ruimtelijke belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen. Dat betekent dat de gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio op deze manier worden veiliggesteld. De PRV is tweemaal partieel herzien.

Gelet op de provinciale ruimtelijke belangen valt op te merken dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van de ecologische (hoofd)structuur. Het plangebied is echter wel gelegen in Nationaal Landschap Groene Hart.

Voor het Groene Hart gelden de volgende kernkwaliteiten:

  • 1. openheid;
  • 2. (veen)weidekarakter (inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • 3. landschappelijke diversiteit;
  • 4. rust en stilte.

In de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen worden de ruimtelijke kwaliteiten van de landschappen in de provincie Utrecht aan de hand van de kernkwaliteiten omschreven. De kwaliteitsgids bestaat uit een analyse van de 'verhalen' van het landschap en van het 'feitelijke' landschap en een weergave van de gebiedsopgaven. Er zijn zes gebiedskaternen opgesteld en één Koepelkatern. Eén van de zes gebiedskaternen is het Groene Hart. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Groene Hart en heeft in de Gids de aanduiding Oude Stroomrug.

De openheid van de polder ten noorden van de A12 wordt met de aanleg van de geluidswal niet aangetast. De belevingswaarde voor de A12-weggebruiker zal echter wel afnemen, aangezien het doorzicht vanaf de rijksweg over een lengte van zo'n 800 meter verdwijnt. Evenzo zal het doorzicht vanaf de polder Bijleveld richting Montfoort afnemen. Voorts zal de geluidswal op de hoofdeinden van de percelen worden gerealiseerd, alwaar momenteel nog de strokenverkaveling van het agrarisch cultuurlandschap waarneembaar zijn. Het betreft hier echter geen extra doorsnijding, aangezien de ontwikkeling aan de hoofdeinden van de kavels plaatsvindt, is gesitueerd tussen en parallel loopt aan de rijksweg A12 en provinciale weg N419. Voorts zal de geluidswal bijdragen aan de kernkwaliteit rust en stilte voor wat betreft de gronden ten noorden van de rijksweg A12.

Gelet op deze versterking en het belang van de geluidswal voor de leefbaarheid van Veldhuizen, maar ook de mogelijke inpasbaarheid (ruimtereservering), het gegeven dat geluidsreductie bij de bron het meest effectief is en de toezegging van gemeente Utrecht in het verleden aan haar bewoners, is er geen sprake van een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten.

2.2.3 Natuurbeheerplan provincie Utrecht 2013

Op 25 september 2012 is het Natuurbeheerplan provincie Utrecht 2013 vastgesteld. Dit beheerplan vervangt het Natuurbeheerplan provincie Utrecht 2011.

Het Natuurbeheerplan provincie Utrecht 2013 vormt een belangrijke bouwsteen van het provinciale natuurbeleid. Het is een beleidsplan waarvan getracht wordt de doelen te realiseren door middel van subsidies voor natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer volgens de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer. In dit natuurbeheerplan is alle bestaande en nieuwe natuur begrensd en is het plangebied aangeduid als agrarisch natuurbeheer.

Het natuurbeheerplan heeft geen planologische consequenties of consequenties voor het inpassingsplan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Gemeentelijke Structuurvisie

Op 2 juli 2009 (aangepast in 2013) heeft de raad van de gemeente Woerden een structuurvisie voor de gehele gemeente vastgesteld. Het doel van de structuurvisie is het bieden van een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2025, met een nadere concretisering voor de periode tot 2015 als ruimtelijke uitwerking van de (toekomstig) strategische Visie 2025.

Een deel van het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als 'voortuin'. Dit zijn open gebieden langs de Rijksweg A12 en zijn daardoor bepalend voor het imago van de gemeente Woerden als poort naar het Groene Hart en gemeente met veel recreatieve mogelijkheden. De realisering van een geluidswerende voorziening betekent een inbreuk op dat beleid, omdat het zicht vanaf de A12 op de gronden van de gemeente enigszins beperkt wordt.

Hoofdstuk 3 Planvorming

3.1 Huidige situatie

Ter uitvoering van de Vierde nota over de ruimtelijke ordening Extra (Vinex; 1989) heeft in het westelijke deel van de gemeente Utrecht een grote transformatie plaatsgevonden van overwegend agrarisch naar overwegend wonen. Als deel van de Vinex-opgave is de wijk Veldhuizen gebouwd, tussen De Meern en de gemeentegrens met Woerden. Omdat deze nieuwe wijk langs de rijksweg A12 ligt, zijn er omvangrijke geluidwerende voorzieningen aangelegd in de vorm van een aarden wal. Deze voorzieningen zijn noodzakelijk voor een goed en gezond leefklimaat in de wijk.

Uit het onderzoek dat voorafgaand aan de realisatie van de wijk gedaan is, bleek dat een uitbreiding van de geluidwerende voorzieningen op het grondgebied van de gemeente Woerden nodig was, om het geluid in de wijk tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Dat geldt uiteraard temeer voor het westelijke deel van de wijk. Het plangebied beslaat ondermeer de gronden die nodig zijn voor het alsnog realiseren van de benodigde geluidwerende voorzieningen.

Het plangebied van ruim 60 hectare bestaat voornamelijk uit grasland, sloten en een wetering. De gronden hebben momenteel een agrarische functie om de gronden te onderhouden en beheren. Aan de noordzijde van de voorziene aarden wal bevindt zich de N419. Aan de zuidzijde ligt de rijksweg A12.

De gronden waar de geluidwerende voorzieningen zijn voorzien zijn eigendom van de gemeente Utrecht Het gebied waar watercompensatie is voorzien, in eigendom van de provincie Utrecht.

3.2 Ligging geluidswal

De geluidwerende voorzieningen worden gerealiseerd parallel aan de rijksweg A12. In het kader van de locatiekeuze van de geluidswal is onderzoek verricht (zie bijlagen 3 en 8). Bekeken is wat het effect is van de geluidswal langs de westzijde van de Veldhuizerweg (in noord-zuidrichting) met een hoogte variërend van 8 tot 16 meter en een lengte van ca 700 meter.

Uit de berekeningen blijkt deze variant niet gelijkwaardig te zijn aan de beoogde variant met een doorgetrokken wal en tussenscherm mede vanwege het "gat" met de bestaande wal veroorzaakt door de provinciale weg. Daarnaast is een wal of scherm van 16 meter hoog vanuit leefbaarheid (uitzicht) en ruimtelijke inpasbaarheid niet gewenst en is deze qua kosten duurder. Daarmee valt deze variant af.

Op basis van het uitgevoerde geluidsonderzoek blijkt het geluidsniveau aan de gevel van de woningen in Veldhuizen bij de aanleg van de beoogde geluidswal en - scherm parallel aan de rijksweg A12, met gemiddeld 5 dB af te nemen. Het aantal (ernstig) gehinderden in Veldhuizen neemt hierbij af met 15 –20%. De onderzochte alternatieven blijken, integraal beoordeeld, niet gelijkwaardig te zijn aan de beoogde geluidswal.

Gelet op de verrichte onderzoeken bestaat de mogelijkheid om de aarden wal aan de westzijde over een lengte van circa 200 meter in hoogte te laten aflopen.

3.3 Ontwerp geluidswal en - scherm

De locatie van de geluidswal en- scherm komt voort uit de oorspronkelijke planvorming om voor de wijk Veldhuizen een acceptabel geluidniveau te verkrijgen (zie ook hoofdstuk 1). De geluidswal is ongeveer 660 meter lang, circa 42 meter breed en ongeveer 12 meter hoog. Aan de oostzijde van de geluidswal wordt een geluidsscherm geplaatst met een hoogte tot maximaal 10 meter. Een scherm op deze locatie kan lager zijn als dit in combinatie met het ophogen van de bestaande geluidwal ter hoogte van Veldhuizen wordt uitgevoerd. Een scherm is nodig om te voorkomen dat er een 'geluidlek' ontstaat tussen de bestaande en de nieuwe geluidswal. Aan de noord- en zuidkant van de geluidswal liggen bermsloten die in verbinding staat met de watergang aan de noordoostkant. Deze blijven gehandhaafd.

Het geluidsscherm is op een afstand van circa 3 meter vanaf de bestaande kant asfalt (rijksweg A12) gesitueerd. Het scherm is hierbij om uitvoeringstechnische redenen als rechte lijn geprojecteerd terwijl de rijksweg een flauw verloop heeft. De afstand tussen het scherm en de kant asfalt varieert daardoor.

Om constructieve en esthetische redenen is ervoor gekozen om het scherm aan de uiteinden trapsgewijs af te bouwen. Het scherm heeft een totale lengte van circa 200 meter en staat gedeeltelijk voor de aarden geluidwal over een lengte van circa 40 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411GWVELD-VA01_0002.jpg"

Figuur 2: principe zij aanzicht geluidscherm

Nabij het te bouwen geluidsscherm is een ondergronds gas-afsluiterstation aanwezig. Op een drietal plaatsen kruisen gasleidingen het te bouwen scherm. Voor het ontwerp van (de fundering van) het scherm is het hierbij van belang dat er vanwege die gasleidingen geen schadelijke trillingen mogen optreden. Met een trillingsarm paalsysteem kan daarvoor gezorgd worden. Over de definitieve oplossing zal nadere afstemming met Stedin, de leidingbeheerder, plaatsvinden.

Omdat geen funderingspalen mogen worden aangebracht binnen een afstand van 4 meter vanuit de gasleidingen zal het nodig zijn om ter plaatse van de kruisingen van het scherm met de gasleidingen overkluizingen te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411GWVELD-VA01_0003.png"

Figuur 3: Bovenaanzicht geluidswal (indicatief)

De voorziene grondwal heeft een hoogte van circa 10 meter ten opzichte van bestaand maaiveld. Aan
de noordzijde wordt trapsgewijs naar de kruinhoogte gewerkt met taluds van 2:3 en een circa 4 meter brede tussenberm, die zich halverwege het talud bevindt, met een helling van 1:10. De zuidzijde bestaat uit een doorlopend talud met een helling 2:3. Bovenop de grondwal is een muur van schanskorven voorzien met een hoogte van circa 2 meter.

Voor de realisering van de aarden wal zal grondverbetering worden toegepast (zie ook hoofdstuk 4). Voor wat betreft de aanlegtijd wordt uitgegaan van een gefaseerde aanleg over een periode van 3 jaar. Vervolgens geldt een zettingstermijn van 2 jaar waarna de muur (schanskorf) op de wal zal worden gebouwd.


afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411GWVELD-VA01_0004.png"

Figuur 4: Doorsnede geluidswal (indicatief)

Hoofdstuk 4 Planologische- en milieuaspecten

4.1 Archeologie

Beleid en regelgeving archeologie
Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992 -een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed- hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz).

De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet bij de lagere overheid gelegd. Overheden zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in ruimtelijke plannen.

Archeologisch adviesbureau RAAP heeft een adviesdocument opgesteld voor het bepalen van de archeologische waarden in het plangebied (RAAP, Adviesdocument 742, maart 2015, zie bijlage 4).

Het plangebied
In het plangebied betreft het komgrond, ontstaan door klei-afzetting door de rivieren die door dit gebied stroomden. Deze komgronden werden door mensen in het verleden (en nu nog) voornamelijk gebruikt als weidegrond, hooiland, grienden en eendenkooien. Het gebied is extensief gebruikt en zal daardoor weinig, dan wel enkel verspreid liggende archeologische sporen en vondsten bevatten.

Rijk (AMK en IKAW)
In of bij het plangebied liggen geen terreinen met een vastgestelde waarde volgens de Archeologische Monumentenkaart. Het planbgebvied bevindt zich evenmin binnen 250 meter van een archeologisch waardevol terrein of archeologisch Rijksmonument.

Volgens de Indicatieve Kaart Arceoilogische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geldt voor het plangebied een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. Deze lage verwachting is gebaseerd op de ligging in een komgebied. Een - bekende - beperking van de IKAW is dat de verwachting geen uitspraken doet over de aanwezigheid van vindplaatsen uit de Late Middeleuwen en Nieuwe Tijd.

Provincie
Volgens kaart 3 (Cultuurhistorie) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) 2013 ligt het plangebied buiten de zone die is aangemerkt als CHS-Archeologie. Het plangebied ligt ook niet in een van de andere provinciale CHS-gebieden.

Gemeente
Volgens de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Woerden (2010) ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting. Deze verwachting is toegekend aan landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. De archeologische inventarisatie in het kader van de voorbereiding van de verwachtingenkaart heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van vondsten of vindplaatsen in het plangebied of directe omgeving.


Uitgevoerd onderzoek
In het plangebied is geen archeologisch veldonderzoek verricht. In het kader van het cultuurhistorisch onderzoek dat in 2003 (Haartens & Stevens) is uitgevoerd vanwege de voorgenomen aanleg van een

parallelstructuur langs de A12 zijn boringen gezet om de ligging van de Blokstroomgordel te bepalen. Deze gordel en de daarop gezette boringen liggen buiten het plangebied van het inpassingsplan.

Het westelijk deel van het plangebied valt binnen het onderzoeksgebied van een in 2007 door Synthegra uitgevoerd bureauonderzoek (Archis: onderzoeksmeldingdnummer 24300). Voor het onderhavige plangebied is geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Volgens de landelijke archeologische database Archis zijn in het plangebied of de directe omgeving vooralsnog geen losse vondsten bekend.


Beleid en regelgeving cultuurhistorie
In de nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het rijk haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen zijn op 1 januari 2012 de Monumentenwet 1988 en het Besluit ruimtelijke ordening zodanig gewijzigd dat cultuurhistorie een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan is geworden. Het doel is dat cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het ruimtelijke ordeningsproces meegenomen worden.


Het plangebied
Het plangebied bevindt zich in de ontginning van Bijleveld. Dit is een regelmatige cope-ontginning, ontgonnen vanaf de restgeul van de Oude Rijn en een wetering die daarin uitmondde. Het oorspronkelijke verkavelingspatroon is aangetast door de aanleg van de rijksweg A12, de verbreding en herinrichting daarvan in 1985, de aanleg van de N419, en de uitbreidingen van Harmelen. Desondanks is de strokenverkaveling in een eerder onderzoek (Bekius en Schiltmans, A12 BRAVO projecten, 2007) van een hoge waarde voorzien.

Ten zuiden van de A12 bevindt zich het ontginningslint van Reijerscop, met bijbehorende lintbebouwing. Dit lint en de bijbehorende structuren en archeologische verwachtingen ligt geheel ten zuiden van de A12, Het plangebied bevindt zich dus niet (gedeeltelijk) in een historisch boerderijlint.

Het tracé van de Rijksweg 12 is kort voor de Tweede Wereldoorlog geopend en in 1985 verbreed en heringericht. De rijksweg doorsnijdt een Duitse verdedigingslinie. De inundaties en bijbehorende kades van deze linie lagen ten westen van het plangebied, bij Harmelen. Resten worden daarom - anders dan losse vondsten van kogelhuizen - niet verwacht.

Op luchtfoto's en hoogtekaarten op basis van het Actueel Hoogtebestand (AHN) zijn geen aanwijzingen te zien voor de aanwezigheid van relevante cultuurhistorische objecten of structuren.


Conclusie
Analyse van de voor het plangebied beschikbare relevante bronnen wijst uit dat in het plangebied sprake is van een lage archeologische verwachting. Deze lage verwachting is gebaseerd op de ligging in een komgebied, het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van vondsten en vindplaatsen, en het ontbreken van cultuurhistorische objecten en structuren met een archeologische relevantie. De geluidswal leidt gelet op de reeds bestaande ingrepen, slechts tot een beperkte aantasting van deze karakteristieke cope-ontginning.

Geconcludeerd kan worden dat de kans zeer klein wordt geacht dat bij de uitvoering van het inpassingsplan archeologische waarden worden verstoord. Het opnemen van een beschermende regeling in de vorm van een dubbelbestemming is daarom niet nodig.

Losse vondsten kunnen in het plangebied niet geheel worden uitgesloten. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.2 Bodemkwaliteit

Beleid en regelgeving
De Wet Bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land - en water) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is, of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de kwaliteit van de bodem door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.


Het plangebied

Bodemopbouw en geohydrologie
Oorspronkelijk is een deklaag aanwezig tot circa 11 meter minus maaiveld, bestaande uit opgebracht materiaal en fijn zand. Het eerste watervoerend pakket wordt gevormd door fijne tot grove zanden van de formaties van Kreftenheye en Sterksel en heeft een dikte van 22 meter. Dit watervoerend pakket wordt aan de onderzijde begrensd door de eerste scheidende laag, bestaande uit klei van de formatie van Kedichem met een dikte van 17 meter. De gronden zijn als agrarische grond in gebruik.

De gemiddelde grondwaterstand in het plangebied is gedurende het jaar circa 1,25 m – NAP. Lokaal kan door bebouwing (bouwputten, riolering, slootdemping) en de geroerdheid van de bodem de grondwaterstroming afwijken.

In het plangebied zijn geen bekende saneringslocaties of verontreinigde locaties aanwezig. Door middel van milieuhygiënisch bodemonderzoek zijn de hergebruiks- of verwerkingsmogelijkheden van de vrijkomende grond en slootslib bepaald (rapport A12 aansluiting Woerden Oost, DHV Ruimte en Milieu december 2004 en Verkennend bodemonderzoek locatie van de toekomstige geluidswal in Veldhuizen, IBU-Ingenieursbureau gemeente Utrecht, 27 juli 2005 zie bijlage 5 en 6). Voor het Landelijk Gebied Woerden is door de gemeente Woerden in 2004 een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Het onderhavige plangebied maakte in de versie van 2004 deel uit van het gebied waarvoor de kaart is opgesteld. Een geactualiseerde bodemkwaliteitskaart is in voorbereiding en deze wordt in de loop van 2015 van kracht.

Volgens deze bodemkwaliteitskaart komen in de bovengrondzones in zone B2 – waar i.c. sprake van is - licht verhoogde gehalten aan zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) voor.

In de ondergrondzones komen licht verhoogde gehalten aan nikkel voor. Op basis van de vigerende bodemfunctie-klassenkaart is het gebied ingedeeld in de functieklasse “natuur en landbouw”.


Conclusie
Uit bovenstaande volgt dat in het plangebied geen verontreinigingen zullen worden aangetroffen die om maatregelen vragen. Aan grond die voor de aanleg van de wal wordt aangevoerd worden eisen gesteld, zodat voldaan wordt aan het Bouwstoffenbesluit (certificering of partijkeuringen).

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.3 Water

Beleid en regelgeving

Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m 3 /jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.


Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een “goede ecologische toestand” (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een “goed ecologisch potentieel” (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.


Provinciaal Grondwaterplan 2008 - 2013
De provincie Utrecht heeft een grondwaterplan opgesteld. Het hoofddoel van het grondwaterbeleid is: de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater is geschikt voor duurzaam gebruik door mens en natuur. Informatie daarover is zodanig inzichtelijk dat de samenleving daarmee rekening kan houden en het provinciaal bestuur daaraan sturing kan geven.

Waterbeheerplan 2010 - 2015
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 Water voorop!' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer het gehele beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffende die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.

Waterhuishouding
In oktober 2001 is de “Handreiking Watertoets 1” uitgekomen. Hierin werd de basis gelegd voor een duidelijke waterparagraaf in ruimtelijke plannen. Eind 2003 is de “Handreiking Watertoets 2; samenwerken aan water in ruimtelijke plannen” verschenen, die de eerste handreiking volledig vervangt. In deze tweede handreiking is per type plan een concrete uitwerking van de watertoets vermeld. Voor ruimtelijke plannen geldt het volgende.


Vanuit het oogpunt van toelatingsplanologie (de benadering die inmiddels in het nieuwe nationale ruimtelijke beleid is losgelaten maar nog wel als uitgangspunt voor de handreiking) bepaalt het bestemmingsplan/inpassingsplan welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn en welke niet. Het plan geeft de ruimtelijke en functionele randvoorwaarden en mogelijkheden. Om de gewenste ontwikkelingen ook daadwerkelijk te realiseren is vroegtijdig overleg tussen de initiatiefnemer en de betrokken waterbeheerder(s) noodzakelijk. Het doel hiervan is tijdig inzicht te krijgen in de mogelijke negatieve effecten van plannen en besluiten op de waterhuishouding, maatregelen op te zetten om deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten.

Het bestaande nationale, provinciale en gemeentelijke beleid met betrekking tot de waterhuishouding dient altijd als uitgangspunt. Het inpassingsplan mag geen slechtere waterhuishoudkundige situatie creëren dan in dat beleid is vastgelegd.


Het plangebied

Waterkwaliteit
Gegevens over de waterkwaliteit zijn slechts beperkt voor handen. Het dichtstbijzijnde meetpunt van de HDSR is meetpunt d03 (ten westen van het gemaal Bijleveld). De waterkwaliteit voldoet hier bijna voor alle stoffen aan de MTR (maximaal toelaatbaar risico), alleen totaal- fosfor zit net boven de MTR.

Grondwater
De grondwaterstanden in het gebied behoren tot grondwatertrap II. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt 50-80 cm onder maaiveld. De hoogste grondwaterstand ligt rond het maaiveld. In het hele plangebied is sprake van een lichte kwel (0-2 mm/dag).

Oppervlaktewater
Zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve waterbeheer behoort bij het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Door het Hoogheemraadschap worden primaire en secundaire watergangen, dit betreffen de watergangen parallel aan de A12, de Reijerscopse wetering en de Molenvliet, beheerd. De kleinere kavelslootjes monden hier op uit.


Watertoets
Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Water is sturend bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik. Alle ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten en aan een watertoets te worden onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting. Met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (beheerder oppervlaktewater) is overleg gevoerd over de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het water bij de inpassing van de geluidwerende voorzieningen.

Voor de realisering van het scherm en de wal worden watergangen (kavelsloten) gedempt. Het gaat daarbij om circa 2.200 m2 water. De watergangen ten noorden en ten zuiden van de geluidswal blijven gehandhaafd. Hetzelfde geldt voor de watergang ter hoogte van het geluidscherm.

Ten westen van de geluidwal, aan de noordzijde van het benzineverkooppunt langs de rijksweg A12, is ruimte om water te compenseren. Daar wordt circa 2.200m2 aan nieuw oppervlaktewater gerealiseerd. Dit oppervlaktewater is in het plangebied van het ontwerpinpassingsplan opgenomen met de bestemming 'Water'. Voor de aanleg zijn geen technische of financiële belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411GWVELD-VA01_0005.png" Figuur 5: Te dempen watergangen

afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411GWVELD-VA01_0006.png"

Figuur 6: Situering watercompensatie

Conclusie
HDSR adviseert positief over het plan en kan met het inpassingsplan instemmen. Het plan voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill principe'. Dit houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kort gaat het om:

  • de provincie zal de watergangen die ten behoeve van de realisatie van de geluidwal moeten worden gedempt, 1:1 compenseren door de aanleg van nieuw oppervlaktewater;
  • de bermsloten ten noorden van de A12 en ten zuiden van de N419 worden gehandhaafd, zodat een goede aan- en afvoer van water uit dit peilgebied gewaarborgd blijft;
  • er vinden geen wijzigingen in het waterpeil plaats.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Als uitgangspunt bij de uitvoering geldt een aanlegtijd van de geluidwal van circa 3 jaar (gefaseerd), een zettingstijd van 2 jaar en vervolgens de bouw van een muur (schanskorf) op de aarden wal. Door deze gefaseerde aanleg is geen sprake van negatieve effecten op het grondwater.

Het aspect water vormt gelet op het bovenstaande geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Flora en fauna

Beleid en regelgeving

Soortenbescherming
De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt in ieder geval alle van nature in Nederland voorkomende zoogdieren (met uitzondering van aangewezen gedomesticeerde dieren en de zwarte rat, de bruine rat en de huismus), amfibieën en reptielen en vissen (met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is) en alle van nature in de Europese Unie voorkomende vogels (met uitzondering van aangewezen gedomesticeerde vogels). Van de ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de op basis van de wet aangewezen soorten beschermd. Ter bescherming van de individuele soorten kent de Flora- en faunawet een verbodsstelsel. Verder kunnen op basis van de wet nog andere te beschermen soorten worden aangwezen. Handelingen die leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen zijn niet toestaan, behoudens vrijstelling, vergunning of ontheffing. Verder geldt een algemene zorgplicht.

Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en/of zijn leefgebied (voor zover die soorten niet vallen onder een generieke vrijstelling of voor zover niet gewerkt kan worden conform een goedgekeurde gedragscode) moet een ontheffing op grond van de Ffw worden aangevraagd.

Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, hetgeen betekent dat voor de ontheffingverlening een zwaardere toets geldt. Voor werkzaamheden die uit een bestemmings- of inpassingsplan voortvloeien en waarmee de Ffw-verbodsbepalingen worden overtreden, dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd en te zijn verleend. Bij de vaststelling van een bestemmings - of inpassingsplan dient duidelijk te zijn dat een eventueel benodigde ontheffing kan worden verkregen. De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in een aantal categorieën, zoals algemene soorten, niet algemeen voorkomende soorten, strikt beschermde soorten en beschermde vogels in het kader van de Europese Vogelrichtlijn.

Het plangebied
Adviesbureau Waardenburg heeft op basis van een oriënterend veldonderzoek en beperkt bronnenonderzoek (Quickscan Flora en Fauna Waardenburg, kenmerk 14-860/15.01415/AnnKo, 11 maart 2015, zie bijlage 7 ) in nader onderzoek de effecten van het inpassingsplan beoordeeld in het kader van de Flora- en Faunawet (Bureau Waardenburg, Onderzoek beschermde soorten, rapportnummer 15-112, juni 2015, zie bijlage 7).

Uit de ecologische onderzoeken blijkt dat in het plangebied de volgende beschermde soorten voorkomen:
- Kleine modderkruiper (tabel 2 AMvB art.75 Flora en faunawet)

- Bittervoorn (tabel 3 AMvB art.75 Flora en faunawet)

- Heikikker (tabel 3 AMvB art.75 Flora en faunawet)

- Platte schijfhoorn (tabel 3 AMvB art.75 Flora en faunawet)


Effecten
De werkzaamheden (dempen van sloten) in het plangebied zullen leiden tot overtreding van verbodsbepalingen. Er is sprake van verstoren en vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen (water en – landbiotoop) van heikikker, bittervoorn, kleine modderkruiper en platte schijfhoren.

Conclusie
Voor de overtreding van de verbodsbepalingen is een ontheffing nodig van de Flora- en faunawet. Tevens dienen er mitigerende en/of compenserende maatregelen worden getroffen. Voor het aanvragen van een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet dient een ingevuld Projectplan te worden opgesteld. Het bovengenoemde onderzoek van Bureau Waardenburg vormt de invulling van een van de hoofdstukken in het Projectplan, zijnde de Ecologische soorteninventarisatie.

Mitigerende maatregelen bestaan in hoofdzaak uit:

- werken buiten de kwetsbare perioden in de levenscyclus van de betreffende soorten;

- vangen/verzamelen en verplaatsen vissen, amfibieën en platte schijfhoren bij dempen sloten.

Compenserende maatregelen bestaan in hoofdzaak uit:

- vervangend leefgebied (watergangen met voor de onderhavige soorten geschikt biotoop) aanleggen en beheren zodat de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige populatie gewaarborgd blijft;

- voor heikikker is naast voortplantingsbiotoop ook overwinteringsbiotoop van belang. De geluidswal zou een geschikte overwinteringslocatie kunnen worden.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met verbodsbepalingen van de Flora en faunawet. Voor wat betreft de kleine modderkruiper kan zonder ontheffing worden gewerkt indien een door de Minister goedgekeurde Gedragscode wordt gevolgd.

Naar verwachting zal - mede gelet op de nieuw te realiseren watergangen - de benodigde ontheffing kunnen worden verkregen. Een aanvraag is inmiddels in voorbereiding. Vanuit het aspect flora en fauna zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.5 Externe veiligheid

De geluidswal is geen risicovolle activiteit in de zin van het Besluit Externe Veiligheid. Het project heeft derhalve geen gevolgen voor de externe veiligheid.


4.6 Wegverkeerslawaai

Beleid en regelgeving
Bij de vaststelling van een inpassingsplan zijn in een aantal gevallen de regels van de Wet geluidhinder en Wet Milieubeheer aan de orde. Deze gevallen zijn:

  • 1. Het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (wonen, zorg, onderwijs);
  • 2. Het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen;
  • 3. De reconstructies van wegen; er is sprake van een reconstructie als de wijziging van een weg, niet zijnde een rijksweg, zorgt voor een toename van de geluidsbelasting met 2 dB of meer ten gevolge van deze weg;
  • 4. Grote aanpassing aan een rijksweg waarbij geluidseffecten te verwachten zijn die mogelijk tot GPP overschrijding zouden kunnen leiden.

Geen van de onderdelen is van toepassing op dit inpassingsplan. Derhalve is de Wet geluidhinder en de Wet Milieubeheer niet van toepassing. Wel dient het aspect wegverkeerslawaai in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld te worden.

Het plangebied
Om inzicht te krijgen in het effect van de geluidwerende voorziening is een rapportage opgesteld (Geluidwal Veldhuizen, akoestisch planologisch onderzoek over de uitbreidingswijze van de wal ten behoeve van een provinciaal inpassingsplan, gemeente Utrecht/Movares, juni 2015, bijlage 8). Doel van de rapportage is om op basis van de meest recente akoestische inzichten (zoals het Reken - en meetvoorschrift 2012 en het Geluidregister) een ruimtelijke afweging te kunnen maken ten aanzien van de ligging en hoogte van de geluidwerende voorziening. In het onderzoek is ook aandacht geschonken aan de cumulatie met lokale wegen. Als kader voor het onderzoek geldt:

  • de nieuwe geluidwerende voorziening dient akoestisch vergelijkbaar te zijn met de oorspronkelijk beoogde voorziening zoals opgenomen in het akoestisch rapport van Goudappel Coffeng (1997, bijlage 1);
  • door de nieuwe geluidafschermende voorziening moet de geluidbelasting bij volledig gevuld Geluid Productie Plafond in principe passen binnen het gestelde van de Wet geluidhinder voor nieuwe situaties, en
  • de nieuwe geluidwerende voorziening dient op de 1ste lijnbebouwing van Veldhuizen een positieve bijdrage te leveren aan de verlaging van het gecumuleerde geluidsniveau ten opzichte van de situatie met de huidige wal.


Conclusie
De realisering van een geluidswerende voorziening langs de A12 bestaande uit een wal met een lengte van circa 660 meter en een hoogte van 12 meter in combinatie met een tussenscherm ter hoogte van de Veldhuizerweg met een lengte van circa 200 meter en een hoogte van 3 meter gecombineerd met een ophoging van de westelijke kop van de bestaande wal met 1 meter heeft positieve effecten voor het woon- en leefklimaat in de wijk Veldhuizen. Met deze variant is op veel plaatsen sprake van een groter afschermend effect ten opzichte van hetgeen beoogd is in het akoestisch onderzoek uit 1997 van Goudappel Coffeng (zie bijlage 1).

In de rapportage wordt tevens aangegeven dat uit nader onderzoek blijkt dat het ophogen van de bestaande en buiten het plangebied gelegen geluidswal met 1 meter kan worden voorkomen door de maximale hoogte van het aan te leggen geluidscherm te verhogen van 3 naar 10 meter. In verband hiermede is in de regels de maximale bouwhoogte van het geluidscherm gewijzigd van 3 in 10 meter. Hiermee kunnen alle aan te leggen geluidwerende voorzieningen binnen het plangebied worden gerealiseerd.

De geluidsbelasting in de wijk Veldhuizen ten gevolge van de rijksweg A12 wordt op een dusdanig niveau gebracht dat deze op grond van de Wet geluidhinder, indien deze van toepassing zou zijn, op nagenoeg alle woningen binnen grenswaarden blijft. Ook is er sprake van een verbetering van het cumulatieve geluidsniveau op de eerstelijnsbebouwing. Het effect op de achterliggende bebouwing zal groter zijn door het lagere geluidsniveau van met name de Veldhuizerweg. Het onderzoek geeft de ruimte om bij de uitvoering van de voorziening een lagere wal te realiseren over de laatste 200 meter.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en regelgeving
Het doel van het Besluit luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de luchtverontreiniging door zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat er in Nederland nauwelijks overschrijding van de normen wordt verwacht en zijn voor de meeste gemeenten derhalve niet relevant. De Wet milieubeheer (hoofdstuk 5) vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen.


Het plangebied
In de notitie Luchtkwaliteit Provinciaal Inpassingsplan Geluidwal Veldhuizen (gemeente Utrecht, februari, aangevuld juni 2015, zie bijlage 9) is het aspect luchtkwaliteit beschouwd. Op basis van de Monitoringstool 2014 kan worden geconstateerd dat de luchtkwaliteit langs de A12, de Veldhuizerweg en de N419 in de jaren 2013, 2015 en 2020 voldoet aan de grenswaarden uit Wet milieubeheer. In het jaar 2015 zijn de jaargemiddelde gehalten stikstofdioxide lager dan 38,5 ug/m3.

Aanleg van een aarden wal parallel aan de rijksweg A12 met een hoogte van maximaal 10 meter met daarop een scherm van 2 meter hoogte zal de luchtkwaliteit direct achter de geluidwal doen verbeteren. Ter hoogte van de woningen in Veldhuizen zal een dergelijke geluidwal een verwaarloosbaar (positief) effect hebben op de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit langs de Veldhuizerweg en in de wijk Veldhuizen wordt voornamelijk bepaald door het verkeer op de Veldhuizerweg.


Conclusie
Op basis van de beoordeling van de effecten van het inpassingsplan op de luchtkwaliteit kan worden geconcludeerd dat nu en in de toekomst wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Daardoor wordt in de plansituatie primair voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid1 onder a van de Wet milieubeheer. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit per saldo gelijk blijft of verbeterd door de aanleg van de geluidwerende voorziening, zodat secundair voldaan wordt aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid, onder b1 van de Wet milieubeheer.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.8 Technische infrastructuur en geotechniek

In het plangebied zijn gasleidingen aanwezig. Deze is op de verbeelding aangeduid en ligt naast de te realiseren wal. Voor het overige is geen technische hoofdinfrastructuur aanwezig; deze vormt derhalve geen belemmering voor de aanleg van de geluidswal en realisering van het inpassingsplan.

Ten aanzien van de geotechnische aspecten van de aanleg van de aarden wal is een notie opgesteld (Geotechnisch advies grondwal A12 Woerden, Grontmij, maart 2015, bijlage 10). In de notitie zijn de zettingen en stabiliteit bepaald van een geluidswal met een hoogte van circa 10 m (plus 2 m schanskorf) en een totale breedte van meer dan 50 m beschouwd.

Uit de berekeningsresultaten volgt dat zonder maatregelen niet wordt voldaan aan de restzettingseis van 0,15 m in 30 jaar en dat het talud onvoldoende stabiel is. Wanneer onder de geluidwal een grondverbetering tot 1,0 m beneden maaiveld wordt uitgevoerd kan worden voldaan aan de restzettingseis. Aanvullend op deze grondverbetering is ten behoeve van de stabiliteit locaal een volledige grondverbetering, waarbij alle samendrukbare grondlagen worden vervangen door zand, nodig in combinatie met steunbermen. Deze volledige grondverbetering is gelokaliseerd aan de tenen van de geluidswal.

Aan de noordzijde heeft de grondverbetering een breedte van ten minste 10 m en een talud 1:1 in combinatie met een 1,5 m hoge steunberm over een breedte van 7 m. Aan de zuidzijde heeft de grondverbetering een breedte van ten minste 12,5 meter en een talud 1:1 in combinatie met een 2 meter hoge steunberm binnen de beschikbare breedte van minimaal 4 m. Bij toepassen van deze maatregelen kan de horizontale grondverplaatsingen geminimaliseerd worden.

Aan de oostzijde van de geluidswal bevinden zich - zoals hierboven aangegeven - enkele gasleidingen en een gasverdeelstation. Geadviseerd wordt vooralsnog uit te gaan van het toepassen van een beschermingsconstructie, bijvoorbeeld in de vorm van een stalen damwand, tussen de leidingen c.q. het verdeelstation en de geluidswal.

Tenslotte wordt geadviseerd om een drainagevoorziening toe te passen om water dat afstroomt van het
zuidelijke talud terug te voeren naar de watergang aan de noordzijde van de geluidwal.

Vanuit de aspecten ondergrondse infrastructuur en geotechniek zijn er - mits maatregelen worden toegepast - geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411GWVELD-VA01_0007.png"

Figuur 7: Grondverbetering ten behoeve van de macrostabiliteit

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

Het plangebied heeft de bestemming Groen. Binnen deze bestemming zijn geluidswerende voorzieningen mogelijk. De bestemming is dusdanig ruim gelegd dat de gronden aan de noord- en zuidzijde van de geluidswal gebruikt worden voor waterberging en de verwerking van regenwater. De ligging van de wal en het geluidscherm zijn door middel van een functie aanduiding op de verbeelding en in de regels aangeduid.

In de regels is vastgelegd dat de hoogte van de geluidswal (inclusief schanskorf) maximaal 12,5 meter bedraagt. Dit geldt ook voor het geluidscherm voorzover dit wordt gerealiseerd binnen de aanduiding 'geluidwal'; het geluidscherm staat hier tegen de schuine kant van de aarden wal en sluit aan op de schanskorf op de aarden wal. Buiten de aanduiding 'geluidwal' bedraagt de maximale hoogte van geluidschermen ten hoogste 10 meter.

Het te realiseren water is bestemd als 'Water' ten behoeve van de waterhuishouding en natuur. De gasleiding is beschermd met een dubbelbestemming.

In de algemene bepalingen is uitvoering gegeven aan artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit artikel bepaald dat het inpassingsplan regels bevat omtrent de relatie met het bestemmingsplan. In de regels is expliciet tot uitdrukking gebracht dat het inpassingsplan gebiedsdekkend is en dat dit plan het onderliggende planologisch regime beoogt buiten werking te stellen.

Tenslotte is in de algemene bepalingen een flexibiliteitsbepaling opgenomen, alsmede de overgangsbepalingen..

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpinpassingsplan aan de volgende instanties voorgelegd:

  • 1. Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
  • 2. Rijkswaterstaat, Midden Nederland
  • 3. Stedin Netwerkbeheer BV
  • 4. Vitens Utrecht
  • 5. Gemeente Utrecht
  • 6. Gemeente Woerden

6.2 Nota van vooroverleg

Van het Hoogheemraadschap, Rijkswaterstaat, Stedin en de gemeente Woerden is een reactie ontvangen. Verwezen wordt naar de Nota van vooroverleg (bijlage 11).

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De gronden die voor de realisering van de geluidswerende voorzieningen nodig zijn, zijn in eigendom van de gemeente Utrecht. De gronden voor de watercompensatie zijn in eigendom van de provincie Utrecht. De gemeente Utrecht betaalt uiteindelijk de kosten van de aanleg van de geluidswerende voorzieningen en watercompensatie. Hiermee is rekening gehouden in de Gemeentelijke programmabegroting. Er is geen sprake van een situatie waarbij op grond van artikel 6.12 Wro jo. artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening een verplichting geldt voor het opstellen van een exploitatieplan.