direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Geluidswal Veldhuizen
Status: voorontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9926.IP1411-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

In de planvorming voor de wijk Veldhuizen heeft de voormalige gemeente Vleuten de Meern in verband met de ligging nabij de rijksweg A12 een geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidswal opgenomen. De ligging van de wal is afgestemd op de ligging van de rijksweg A12 en de ligging van de woningen in Veldhuizen.

Na overgang van gemeente Vleuten de Meern naar gemeente Utrecht in verband met de gemeentelijke herindeling, is gebleken dat de bewoners van het westelijk deel van Veldhuizen veel klachten hadden over de geluidssituatie. Uit dossieronderzoek naar de ingediende artikel 19 WRO-aanvragen is vervolgens gebleken dat het destijds uitgevoerde geluidsonderzoek (Rapport Goudappel Coffeng d.d. 18-04-1997 en de notitie Akoestisch onderzoek Veldhuizen, gemeente Vleuten de Meern waarnaar wordt verwezen, zie bijlagen) er vanuit ging dat de geluidswal verder diende door te lopen langs de rijksweg A12 op grondgebied van de gemeente Woerden.

Ter uitvoering van de oorspronkelijke planvorming en om een einde te maken aan de op dit moment bestaande ongewenste geluidsituatie voor Veldhuizen, dient de geluidswal met een hoogte van circa 12 meter, vanaf het huidige eindpunt verder naar het westen langs de A12 door te lopen over een afstand van 800 meter.

De situering van de geluidswal is afgestemd op de inmiddels gerealiseerde aanpassingen van de infrastructuur in het kader van het project (N419) "Brede Regionale Aanpak Voorkomt Oponthoud" (BRAVO).

Op 8 december 2014 hebben Provinciale Staten besloten de realisatie van de geluidswal Veldhuizen te benoemen tot project van provinciaal belang zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening en opdracht gegeven een provinciaal inpassingsplan op te stellen om de realisering van de geluidsvoorziening planologisch mogelijk te maken.

1.2 Doel van het plan

De aanvankelijke geluidswal is vormgegeven door een wal en scherm die tezamen 800 meter lang zijn. Het nu voorliggende inpassingsplan vormt de juridisch planologische basis voor de realisering van de geluidwerende voorzieningen.

De gronden voor de verlenging van de geluidswal en realisering van het scherm ten behoeve van de wijk Veldhuizen zijn gelegen in het plangebied van de 'beheersverordening Woerden 2013' (vastgesteld op 27 juni 2013). Voor het plangebied is tevens een bestemmingsplan (voorontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Harmelen') in voorbereiding. De aanleg van geluidwerende voorzieningen is in strijd met het beide regelingen.

1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied omvat de nieuwe geluidswal en – scherm dat vanaf het huidige eindpunt van de bestaande geluidswal, verder naar het westen langs de A12 en ten zuiden van de N419, wordt doorgetrokken. De bestaande geluidswal ligt tussen de huidige aansluiting de Meern op de rijksweg A12 en de gemeentegrens tussen Vleuten de Meern (Utrecht) en Harmelen (Woerden), direct ten noorden van de rijksweg A12.

afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411-0001_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het voor dit inpassingsplan relevante lokale, provinciale en Rijksbeleid beschreven. In deze paragraaf worden de conclusies aangegeven.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen.

Het Rijk heeft een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provincies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk. Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Groene Hart. Het Hollands-Utrechts veenweidegebied in het Groene Hart kent als kernkwaliteiten zeer open landschap, strokenverkaveling met waterland, en het veenweidekarakter.

Grootschalige ontwikkelingen zijn niet toegestaan, tenzij het nationaal belang betreft en er compenserende maatregelen worden getroffen. Maat, schaal en ontwerp zijn bepalend voor behoud van de kwaliteiten van de landschappen. Het begrip 'grootschalig' moet gerelateerd worden aan de aanwezige kernkwaliteiten en aan het reeds aanwezige verstedelijkingspatroon en het -volume. Zo kan in relatief onbebouwde landschappen een beperkte toename van de bebouwing reeds afbreuk doen aan de kernkwaliteiten van dat landschap, terwijl in andere landschappen eenzelfde toename van bebouwing geen gevolgen hoeft te hebben voor de aanwezige kernkwaliteiten.

Het rijksbeleid geeft ten aanzien van de realisering van een geluidswal ruimte voor een afweging op provinciaal niveau. Het onderhavige inpassingsplan is niet in strijd met de SVIR.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen en inpassingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende ruimtelijke plannen niet voldoen aan het Barro, dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Het plan voor het realiseren van geluidswerende voorzieningen is niet in strijd met het Barro.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Aangegeven wordt wat de provinciale belangen er zijn, welk beleid hierbij hoort en hoe de provincie uitvoering geeft aan dit beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels gegeven via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

De PRS beoogt een aantrekkelijke provincie te creëren om in te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 vormt daarvoor het uitgangspunt. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die resulteert in drie pijlers:

a. een duurzame leefomgeving;

b. vitale dorpen en steden;

c. landelijk gebied met kwaliteit.

Het verstedelijkingsbeleid van de provincie is primair gericht op ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied, zodat steden en dorpen aantrekkelijk blijven om te wonen, te werken en te recreeren. Het provinciaal beleid is gericht op de vitaliteit en leefbaarheid van deze binnenstedelijke gebieden.

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet landelijk gebied aanvaardbaar. Deze voorwaarden hebben met name betrekking op de kwaliteit van het landelijk gebied en de vitaliteit van aanwezige functies.

Aangezien de geluidswal niet een specifiek aan het landelijk of stedelijk gebied gekoppelde functie betreft en bijdraagt aan de leefbaarheid en vitaliteit van de wijk Veldhuizen, is het voorliggende plan niet strijdig met de PRS.

Op 8 december 2014 heeft Provinciale Staten besloten de realisatie van de geluidswal Veldhuizen te benoemen tot project van provinciaal belang.

2.2.2 Provinciaal Ruimtelijke Verordening

Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale ruimtelijke belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen. Dat betekent dat de gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio op deze manier worden veiliggesteld. De PRV is tweemaal partieel herzien.

Gelet op de provinciale ruimtelijke belangen valt op te merken dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van de ecologische (hoofd)structuur. Het plangebied is echter wel gelegen in Nationaal Landschap Groene Hart.

Voor het Groene Hart gelden de volgende kernkwaliteiten:

  • 1. openheid;
  • 2. (veen)weidekarakter (inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • 3. landschappelijke diversiteit;
  • 4. rust en stilte.

In de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen worden de ruimtelijke kwaliteiten van de landschappen in de provincie Utrecht aan de hand van de kernkwaliteiten omschreven. De kwaliteitsgids bestaat uit een analyse van de 'verhalen' van het landschap en van het 'feitelijke' landschap en een weergave van de gebiedsopgaven. Er zijn zes gebiedskaternen opgesteld en één Koepelkatern. Eén van de zes gebiedskaternen is het Groene Hart. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Groene Hart en heeft in de Gids de aanduiding Oude Stroomrug.

De openheid van de polder ten noorden van de A12 wordt met de aanleg van de geluidswal niet aangetast. De belevingswaarde voor de A12-weggebruiker zal echter wel afnemen, aangezien het doorzicht vanaf de rijksweg over een lengte van zo'n 800 meter verdwijnt. Voorts zal de geluidswal op de hoofdeinden van de percelen worden gerealiseerd, alwaar momenteel nog de strokenverkaveling van het agrarisch cultuurlandschap waarneembaar zijn. Het betreft hier echter geen extra doorsnijding, aangezien de ontwikkeling aan de hoofdeinden van de kavels plaatsvindt, is gesitueerd tussen en parallel loopt aan de rijksweg A12 en provinciale weg N419. Voorts zal de geluidswal bijdragen aan de kernkwaliteit rust en stilte voor wat betreft de gronden ten noorden van de rijksweg A12. Gelet op deze versterking en het belang van de geluidswal voor de leefbaarheid van Veldhuizen, maar ook de mogelijke inpasbaarheid (ruimtereservering), het gegeven dat geluidsreductie bij de bron het meest effectief is en de toezegging van gemeente Utrecht in het verleden aan haar bewoners, is er geen sprake van een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten.

2.2.3 Natuurbeheerplan provincie Utrecht 2013

Op 25 september 2012 is het Natuurbeheerplan provincie Utrecht 2013 vastgesteld. Dit natuurbeheerplan vervangt het Natuurbeheerplan provincie Utrecht 2011.

Het Beheerplan provincie Utrecht 2013 vormt een belangrijke bouwsteen van het provinciale natuurbeleid. Het is een beleidsplan waarvan getracht wordt de doelen te realiseren door middel van subsidies voor natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer volgens de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer. In dit natuurbeheerplan zijn alle bestaande en nieuwe natuur begrensd en is het plangebied aangeduid als agrarisch natuurbeheer.

Het natuurbeleidsplan heeft geen planologische consequenties of consequenties voor het inpassingsplan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Gemeentelijke Structuurvisie

Op 2 juli 2009 (aangepast in 2013) heeft de raad van de gemeente Woerden een structuurvisie voor de gehele gemeente vastgesteld. Het doel van de structuurvisie is het bieden van een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2025, met een nadere concretisering voor de periode tot 2015 als ruimtelijke uitwerking van de (toekomstig) strategische Visie 2025.

De gemeentelijke structuurvisie heeft een aantal kernambities, te weten:

  • a. kwaliteiten Woerden verder ontwikkelingen;
  • b. ruimtelijke en cultuurhistorische identiteit als uitgangspunt;
  • c. alle kernen ook in de toekomst leefbaar en aantrekkelijk;
  • d. Woerden goed bereikbaar;
  • e. regionale functie verder uitbouwen;
  • f. respect voor historie, ruimte voor groei.

Een deel van het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als 'voortuin'. Dit zijn open gebieden langs de Rijksweg A12 en zijn daardoor bepalend voor het imago van de gemeente Woerden als poort naar het Groene Hart en gemeente met veel recreatieve mogelijkheden. De realisering van een geluidswerende voorziening verhoudt zich niet goed tot dit beleid.

2.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota Woerden dateert uit 2009 en is opgesteld om omgevingsvergunningen voor bouwen op welstandsaspecten te kunnen beoordelen. In de welstandsnota zijn gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria opgenomen. In bijzondere situaties, wanneer deze criteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene welstandscriteria.

Objectgericht is een aantal soorten kenmerkende bebouwing en bouwwerken, zoals boerderijen, beschreven. Voor objectgerichte criteria geldt dat de beoordelingskaders altijd in samenhang moeten worden gezien met de gebiedsgerichte beoordelingskaders waarin het bouwwerk wordt geplaatst.

Bij de gebiedsgerichte criteria is per gebied een samenhangend beoordelingskader opgesteld met daarin een korte beschrijving van het gebied. Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de welstandscriteria ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur. Voor dit plangebied is de A12 zone relevant.

Alleen in gebieden waar de welstandsplicht geldt, hoeft een aanvraag omgevingsvergunning aan de welstandscommissie te worden voorgelegd.

Voor onder andere de cultuurhistorische linten in het buitengebied, de historische binnenstad van Woerden, het beschermd dorpsgezicht Kamerik en het gebied rondom de A12, waar het nu voorliggende plangebied onderdeel van uitmaakt, blijft de welstandsplicht behouden.

Hoofdstuk 3 Planvorming

3.1 Huidige situatie

Het plangebied van circa 60 hectare bestaat voornamelijk uit grasland, sloten en een wetering. De gronden hebben momenteel een agrarische functie om de gronden te onderhouden en beheren. De gronden zijn eigendom van de provincie Utrecht.

3.2 Ligging geluidswal

De geluidwerende voorzieningen worden gerealiseerd parallel aan de rijksweg A12. In het kader van de locatiekeuze van de geluidswal is onderzoek verricht (zie bijlage 8). Bekeken is wat het effect is van de geluidswal langs de westzijde van de Veldhuizerweg (in noord-zuidrichting) met een hoogte variërend van 8 tot 16 meter en een lengte van ca 700 meter.

Uit de berekeningen blijkt deze variant niet gelijkwaardig te zijn aan de beoogde variant met doorgetrokken wal en tussenscherm mede vanwege het "gat" met de bestaande wal veroorzaakt door de provinciale weg. Daarnaast is een wal of scherm van 16 meter hoog vanuit leefbaarheid (uitzicht) en ruimtelijke inpasbaarheid niet gewenst en is deze qua kosten duurder. Daarmee valt deze variant af.

Op basis van het uitgevoerde geluidsonderzoek blijkt het geluidsniveau aan de gevel van de woningen in Veldhuizen bij de aanleg van de beoogde geluidswal en - scherm parallel aan de rijksweg A12, met gemiddeld 5 dB af te nemen. Het aantal (ernstig) gehinderden in Veldhuizen neemt hierbij af met 15 – 20%. De onderzochte alternatieven blijken, integraal beoordeeld, niet gelijkwaardig te zijn aan de beoogde geluidswal.

3.3 Ontwerp geluidswal en - scherm

De locatie van de geluidswal en- scherm komt voort uit de verplichting om voor de wijk Veldhuizen een acceptabel geluidniveau te verkrijgen (zie ook hoofdstuk 1). De geluidswal is ongeveer 600 m lang, circa 42 m breed en ongeveer 12 m hoog. Aan de oostzijde van de geluidswal wordt een geluidsscherm geplaatst met een lagere hoogte tot maximaal 3 meter. Een scherm is nodig om te voorkomen dat er een 'geluidlek' ontstaat tussen de bestaande en de nieuwe geluidswal. Aan de noordkant van de geluidswal ligt een bermsloot die eindigt in een vijver aan de noordoostkant. Beide worden gebruikt voor de opvang en retentie van regenwater en deels voor waterberging.

Het geluidsscherm is op een afstand van 2,8 meter vanaf de bestaande kant asfalt gesitueerd. Het scherm is hierbij om uitvoeringstechnische redenen als rechte lijn geprojecteerd terwijl de rijksweg een flauw verloop heeft. De afstand tussen het scherm en de kant asfalt varieert daardoor tussen de 2,80 en 2,90 meter.

Om constructieve en esthetische redenen is ervoor gekozen om het scherm aan de uiteinden trapsgewijs af te bouwen. Het scherm heeft een totale lengte van circa 200 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411-0001_0002.jpg"

principe zij aanzicht geluidscherm

Fundering

Nabij het te bouwen geluidsscherm is een ondergronds gas-afsluiterstation aanwezig. Op een drietal plaatsen kruisen gasleidingen het te bouwen scherm. Voor het ontwerp van de fundering van het scherm is het hierbij van belang dat er geen schadelijke trillingen optreden. Om deze reden is bij de uitvoering gekozen voor een trillingsarm paalsysteem. Hierover zal nadere afstemming met Stedin plaatsvinden.

Omdat geen funderingspalen mogen worden aangebracht binnen een afstand van 4 meter vanuit de gasleidingen zal het nodig zijn om ter plaatse van de kruisingen van het scherm met de gasleidingen overkluizingen te maken. Hiervoor wordt een poer vervangen door een betonnen balk.

In de uitvoeringsfase zal ter controle een aantal sonderingen van de ondergrond worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411-0001_0003.png"

Bovenaanzicht geluidswal (indicatief)


afbeelding "i_NL.IMRO.9926.IP1411-0001_0004.png"

Doorsnede geluidswal (indicatief)

Hoofdstuk 4 Planologische- en milieuaspecten

4.1 Archeologie

Beleid en regelgeving
Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992 -een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed- hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988.

De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet bij de lagere overheid gelegd. Overheden zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in ruimtelijke plannen.

In september 2007 heeft de gemeente Woerden het beleidsplan archeologische monumentenzorg 'Bodemschatten van Woerden' vastgesteld. Het beleidsplan heeft drie doelstellingen, namelijk het behoud en de bescherming van de Woerdense bodemschatten, vermeerdering van kennis over de bewoningsgeschiedenis van Woerden en het omliggende landelijke gebied en optimaal gebruik maken van de kansen die voorlichting en educatie op het gebied van archeologie bieden. De gemeente Woerden heeft in 2010 een archeologische beleidskaart vastgesteld voor haar grondgebied.

Het plangebied
In het plangebied betreft het komgrond, ontstaan door klei-afzetting door de rivieren die door dit gebied stroomden. Deze komgronden werden door mensen in het verleden (en nu nog) voornamelijk gebruikt als weidegrond, hooiland, grienden en eendenkooien. Het gebied is extensief gebruikt en zal daardoor weinig, dan wel enkel verspreid liggende archeologische sporen en vondsten bevatten In het plangebied liggen geen terreinen met een vastgestelde archeologische waarde volgens de Archeologische monumenten Kaart (AMK) van de provincie Utrecht. Ook in de directe omgeving liggen geen AMK-terreinen.

Uit het gebied zijn ook geen vondstmeldingen bekend volgens Archis, het landelijke vindplaatsregistratiesysteem. Voor zover bekend, is in dit gebied niet eerder archeologisch onderzoek verricht.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gebruikt de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) om de kans aan te geven op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën: een hoge, matige, lage en zeer lage trefkans. De IKAW is daarmee het complement van de AMK die de vastgestelde archeologische waarden weergeeft. De IKAW geldt voor heel Nederland inclusief de bodems van grote wateren en het Nederlandse deel van de Noordzee. Het gebied ligt in een zone met een lage verwachtingswaarde. Dit betekent dat de kans klein is dat in deze zone archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Woerden is het plangebied aangeduid als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Bij deze categorie geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10.000 m² en ingrepen dieper dan 1 meter.

Conclusie
Ten behoeve van de realisatie van de geluidswal zal in principe uitsluitend grond worden opgebracht in het plangebied. Dit betekent dat er geen gronden worden afgegraven, met uitzondering van lokaal afgraven ter plaatse van de fundering van het geluidsscherm. Er vindt dus geen - wezenlijke - verstoring van de bodem plaats en dus ook niet van mogelijke aanwezige archeologische waarden. In redelijkheid kan worden aangenomen dat het aspect archeologie geen belemmering oplevert voor de realisatie van de geluidswal. Voor zover er gronden worden afgegraven is hiervoor een dubbelbestemming opgenomen in de regels.

4.2 Cultuurhistorie en cultuurhistorische waarden

Beleid en regelgeving
In de nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen zijn op 1 januari 2012 de Monumentenwet 1988 en het Besluit ruimtelijke ordening zodanig gewijzigd dat cultuurhistorie een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan is geworden. Het doel is dat cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het ruimtelijke ordeningsproces meegenomen worden.

Het toekomstperspectief voor de cultuurhistorische waarden wordt bepaald door de mate van bescherming die aan deze waarden worden geboden.

Het plangebied
Het nog grotendeels gave verkavelingspatroon dateert uit de 12 de eeuw en bestaat uit een voor Utrecht zeer kenmerkende cope-ontginning, een strookvormige verkaveling vanaf de Leidsche Rijn. De leidsche Rijn is juist ten oosten van Harmelen aangelegd in een oude Rijnloop, zoals is te zien aan het gebogen verloop. De lintbebouwing van Reijerscop vormt de achtergrens van dit ontginningsblok en ligt op een voor cope-ontginningen karakteristieke afstand van circa 1250 m vanaf de ontginningsbasis.

Met name in het oostelijk deel van het gebied is een patroon te zien van min of meer in elkaars verlengde dwarsslootjes met een onderlinge afstand van circa 200 m. Deze maat komt overeen met een voorling (oorspronkelijk de diepte van een voor ploeggang) en vormt een aanwijzing dat deze ontginning voorlingsgewijs werd aangepakt. Verondersteld wordt, dat na elke voorling tijdelijke veendijkjes werden opgeworpen ter bescherming van het pas ontgonnen land. Verder zijn in het gebied enkele watergangen aanwezig, die in de loop van de vijftiende/ zestiende eeuw zijn aangelegd ten behoeve van de verbetering van de waterhuishouding.

De Middelwetering en de Hellevliet maken hier deel van uit, zij liggen ten noorden van het plangebied. Langs de Middelwetering ligt een oude molenplaats (“De Adriaan”). Dit is het enige zichtbare restant van de diverse molens die langs de watergangen hebben gestaan. Naast de cope-ontginning zelf gaat het hier ook om een waardevol en typisch laat-middeleeuws Hollands-Utrechts waterbeheersingssysteem.

Conclusie

De Rijksweg A12 is in 1939 in gebruik genomen en in 1985 is de rijksweg verbreed en heringericht. De aanleg van deze weg heeft voor een doorsnijding van de verkavelingsstructuur gezorgd. Inmiddels is ter plaatse de verbindingsweg N419 aangelegd. De geluidswal leidt gelet op de reeds bestaande ingrepen, slechts tot een beperkte aantasting van deze karakteristieke cope-ontginning.

4.3 Bodemkwaliteit

Beleid en regelgeving
De Wet Bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land - en water) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is, of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de kwaliteit van de bodem door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Het doel van het Besluit Bodemkwaliteit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit de overheid meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het bouwstoffenbesluit is opgenomen in het Besluit Bodemkwaliteit.


Het plangebied
Bodemopbouw en geohydrologie

Oorspronkelijk is een deklaag aanwezig tot circa 11 meter minus maaiveld, bestaande uit opgebracht materiaal en fijn zand. Het eerste watervoerend pakket wordt gevormd door fijne tot grove zanden van de formaties van Kreftenheye en Sterksel en heeft een dikte van 22 meter. Dit watervoerend pakket wordt aan de onderzijde begrensd door de eerste scheidende laag, bestaande uit klei van de formatie van Kedichem met een dikte van 17 meter. De gronden zijn als agrarische grond in gebruik.

De gemiddelde grondwaterstand in het plangebied is gedurende het jaar circa 1,25 m – NAP. Lokaal kan door bebouwing (bouwputten, riolering, slootdemping) en de geroerdheid van de bodem de grondwaterstroming afwijken.

In het plangebied zijn geen bekende saneringslocaties of verontreinigde locaties aanwezig. Door middel van milieuhygiënisch bodemonderzoek zijn de hergebruiks- of verwerkingsmogelijkheden van de vrijkomende grond en slootslib bepaald (rapport A12 aansluiting Woerden Oost, DHV Ruimte en Milieu december 2004 en Verkennend bodemonderzoek locatie van de toekomstige geluidswal in Veldhuizen, IBU-Ingenieursbureau gemeente Utrecht, 27 juli 2005 zie bijlagen). Voor het Landelijk Gebied Woerden is door de gemeente Woerden in 2004 een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Het onderhavige plangebied maakte in de versie van 2004 deel uit van het gebied waarvoor de kaart is opgesteld. Een geactualiseerde bodemkwaliteitskaart is in voorbereiding en deze wordt in de loop van 2015 van kracht.

Volgens deze bodemkwaliteitskaart komen in de bovengrondzones in zone B2 – waar i.c. sprake van is - licht verhoogde gehalten aan zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) voor.

In de ondergrondzones komen licht verhoogde gehalten aan nikkel voor. Op basis van de vigerende bodemfunctie-klassenkaart is het gebied ingedeeld in de functieklasse “natuur en landbouw”.


Conclusie
Voor het verwachten van sterke verontreinigingen is geen aanleiding. Aan alle toe te passen grond/zand die van extern wordt aangevoerd worden eisen gesteld zodat voldaan wordt aan het Bouwstoffenbesluit (certificering of partijkeuringen). Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmerimng voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.4 Water

Beleid en regelgeving

Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m 3 /jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.


Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort

Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een “goede ecologische toestand” (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een “goed ecologisch potentieel” (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.


Provinciaal Grondwaterplan 2008 - 2013
De provincie Utrecht heeft een grondwaterplan opgesteld. Het hoofddoel van het grondwaterbeleid is: de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater is geschikt voor duurzaam gebruik door mens en natuur. Informatie daarover is zodanig inzichtelijk dat de samenleving daarmee rekening kan houden en het provinciaal bestuur daaraan sturing kan geven. De provincie Utrecht beschikt over grote voorraden zoet grondwater van goede kwaliteit. Met preventief beleid wordt voorkomen dat verontreinigingen in het grondwater terechtkomen. Om het grondwater dat wordt onttrokken voor de openbare drinkwatervoorziening optimaal te beschermen tegen nieuwe verontreinigingen zijn rondom drinkwateronttrekkingen grondwaterbeschermingszones ingesteld, waar regels gelden bovenop het generieke beleid. Daarnaast dient meer rekening te worden gehouden met het grondwater in het stedelijk gebied.

Waterbeheerplan 2010 - 2015
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 Water voorop!' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer het gehele beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffende die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan ontheffing worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.

Waterhuishouding
In oktober 2001 is de “Handreiking Watertoets 1” uitgekomen. Hierin werd de basis gelegd voor een duidelijke waterparagraaf in ruimtelijke plannen. Eind 2003 is de “Handreiking Watertoets 2; samenwerken aan water in ruimtelijke plannen” verschenen, die de eerste handreiking volledig vervangt. In deze tweede handreiking is per type plan een concrete uitwerking van de watertoets vermeld. Voor ruiumtelijke plannen geldt het volgende.

Vanuit het oogpunt van toelatingsplanologie (de benadering die inmiddels in het nieuwe nationale ruimtelijke beleid is losgelaten maar nog wel als uitgangspunt voor de handreiking) bepaalt het bestemmingsplan/inpassingsplan welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn en welke niet. Het plan geeft de ruimtelijke en functionele randvoorwaarden en mogelijkheden. Om de gewenste ontwikkelingen ook daadwerkelijk te realiseren is vroegtijdig overleg tussen de initiatiefnemer en de betrokken waterbeheerder(s) noodzakelijk. Het doel hiervan is tijdig inzicht te krijgen in de mogelijke negatieve effecten van plannen en besluiten op de waterhuishouding, maatregelen op te zetten om deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten.

Het bestaande nationale, provinciale en gemeentelijke beleid met betrekking tot de waterhuishouding dient altijd als uitgangspunt. Het inpassingsplan mag geen slechtere waterhuishoudkundige situatie creëren dan in dat beleid is vastgelegd.


Het plangebied

Waterkwaliteit
Gegevens over de waterkwaliteit zijn slechts beperkt voor handen. Het dichtsbijzijnde meetpunt van de HDSR is meetpunt d03 (ten westen van het gemaal Bijleveld). De waterkwaliteit voldoet hier bijna voor alle stoffen aan de MTR (maximaal toelaatbaar risico), alleen totaal- fosfor zit net boven de MTR.

Grondwater
De grondwaterstanden in het gebied behoren tot grondwatertrap II. De gemiddeld laagst grondwaterstand ligt 50-80 cm onder maaiveld. De hoogste grondwaterstand ligt rond het maaiveld. In het hele plangebied is sprake van een lichte kwel (0-2 mm/dag).

Oppervlaktewater
Zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve waterbeheer behoort bij het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Door het Hoogheemraadschap worden primaire en secundaire watergangen, dit betreffen de watergangen parallel aan de A12, de Reijerscopse wetering en de Molenvliet, beheerd. De kleinere kavelslootjes monden hier op uit.


Watertoets
Belangrijk onderdeel in het nieuwe waterbeleid is de watertoets. Water zal, meer dan nu, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. Alle ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten en aan een watertoets te worden onderworpen.

De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting. Hierdoor is de verwachting dat de afstemming tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer beter zal verlopen. Met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (beheerder oppervlaktewater) is in het kader van het project BRAVO overleg gevoerd over de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het water bij het ontwerp van de verbindingsweg (zie bijlage).

Met betrekking tot het oppervlaktewater zijn in het verleden in het kader van de watertoets, zoals hierboven beschreven, de volgende afspraken gemaakt:

• De huidige primaire watergang ten noorden parallel aan de A12 wordt omgelegd naar de noordzijde van de verbindingsweg;

• Compensatie voor de aanleg van de verbindingsweg vindt plaats tussen de weg en de geprojecteerde geluidswal of de noordelijke afrit van de aansluiting;

• Er vindt geen specifieke opvang van afstromend water vanaf de weg plaats, al het wegwater wordt via de berm afgevoerd naar de bermsloten;

• De provincie Utrecht, rijkswaterstaat en de gemeente Utrecht hebben overleg gevoerd met de HDSR over de aanpassing van het totale waterhuishoudkundig systeem in verband met zowel de aansluiting Woerden-oost als de verbindingsweg.In het kader van dit overleg is onderzocht welke sloten gedempt moeten worden en op welke wijze de waterbergende capaciteit van het gebied in stand kan worden gehouden.

Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

- Alle gedempte watergangen worden gecompenseerd;

- 10% van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd door vergroting van het wateroppervlak;

Voor het totaal van Bravo project 7 (de aansluiting op de A12), Bravo project 9 (de provinciale weg) en de geluidswal is door Rijkswaterstaat een onderzoek gedaan naar de compensatie van de te dempen sloten. Daaruit blijkt voor het totaal een ruim overschot aan berging in de nieuwe situatie.

De A-watergang ten zuiden van de geluidswal blijft maar verliest zijn functie als hoofdwatergang. Er wordt ca 2.800 m2 oppervlaktewater gedempt. In de sloot tussen de wal en de provinciale weg inclusief de waterpartij aan de oostzijde wordt ca 3500 m2 oppervlaktewater teruggebracht. Voor het aanpassen van de waterhuishouding wordt indien nodig een Keurvergunning aangevraagd bij de waterbeheerder.

Verder wordt uitgegaan van een methode van zandophoging op de veenbodem, waarbij de veenbodem inklinkt. Bij de aanleg van het werk volgens deze methode vindt geen grootschalige onttrekking van grondwater plaats.

Het aspect water vormt gelet op het bovenstaande geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Flora en fauna

Beleid en regelgeving

Soortenbescherming
De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen Huismuis, Bruine en Zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd.

De Ffw gaat uit van het “nee, tenzij”-principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten.

Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en/of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Ffw worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan/beheersverordening voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in een aantal categorieën, zoals algemene soorten, niet algemeen voorkomende soorten, strikt beschermde soorten en beschermde vogels in het kader van de Europese Vogelrichtlijn.

Het plangebied
In het voorjaar van 2003 is een natuurinventarisatie (Inventarisatie beschermde flora en fauna aansluiting A12 traject Woerden, Bureau Waardenburg 2003) uitgevoerd naar beschermde flora en fauna in het plangebied van de destijds geplande verbindingsweg (project BRAVO), waarvan de geluidswal deel uitmaakt. De veldinventarisatie was gericht op het inventariseren van beschermde flora en fauna. In het gebied zijn een aantal planten en dieren aangetroffen die op basis van de Flora- en faunawet een beschermde status hebben. Tevens is nader onderzoek is uitgevoerd naar het voorkomen naar bijzondere fauna in het gebied (Het voorkomen van amfibien, vleermuizen en broedvogels ten behoeve van een tracé studie rond Woerden, Mertens 2005). Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied geen sprake is van beschermde soorten of fourageerroutes.

In het kader van de bovengenoemde natuurtoets is ontheffing aangevraagd bij het ministerie van LNV, Dienst Regeling. Op 1 maart 2006 is ontheffing verleend, waarbij een aantal voorzorgsmaatregelen zijn voorgeschreven. Voor de aanleg van de geluidswal worden een aantal sloten gedempt. Voorzorgsmaatregelen die in dit kader moeten worden genomen dienen met name ter bescherming van de bittervoorn en de kleine modderkruiper. De voorzorgsmaatregelen welke in het ontheffingsbesluit staan genoemd worden in acht genomen voorafgaand aan de start van de werkzaamheden.

Conclusie

In en rondom het plangebied liggen geen gebieden die zijn beschermd in het kader van de vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. Vanuit het aspect flora en fauna zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan. Ten behoeve van het thema Flora en fauna zal een quickscan worden uitgevoerd, zodat in het kader van het ontwerpinpassingsplan voldaan zal worden aan de actuele onderzoeksplicht.

4.6 Externe veiligheid

De geluidswal is geen risicovolle activiteit in de zin van het Besluit Externe Veiligheid. Het project heeft derhalve geen gevolgen voor de externe veiligheid.


4.7 Wegverkeerslawaai

Beleid en regelgeving
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of inpassingsplan komen in een aantal gevallen de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) aan de orde. Deze gevallen zijn:

a. het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten zoals woningen en scholen,

b. het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen,

c. de reconstructies van wegen; er is sprake van reconstructie van een weg als er een of meer wijzigingen aan de weg plaatsvinden, ten gevolge van de geluidbelasting vanwege de weg met de 2dB(A) of meer wordt verhoogd.

Het geluid vanwege het wegverkeer valt onder de Wet geluidhinder (Wgh), voor zover woningen en andere geluidsgevoelige objecten zich binnen de geluidzones van de wegen bevinden.

Geen van de onder a, b, en c genoemde criteria is van toepassing op dit inpassingsplan. Derhalve is de Weg geluidhinder hier niet van toepassing.

Met de realisering van de geluidswerende voorzieningen wordt een acceptabel geluidniveau verkregen op de wijk Veldhuizen zoals bij de realisering van deze wijk voorzien.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleid en regelgeving
Het doel van het Besluit luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de luchtverontreiniging door zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat er in Nederland nauwelijks overschrijding van de normen wordt verwacht12 en zijn voor de meeste gemeenten derhalve niet relevant. Stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) zijn wel relevant en kunnen een knelpunt zijn. Een knelpunt is, volgens het Besluit Luchtkwaliteit, een verkeerssituatie waar de grenswaarde voor luchtkwaliteit wordt overschreden.


Het plangebied
De realisatie van de geluidswal en - scherm zal niet leiden tot een extra verkeersbelasting in de omgeving en draagt, daarom niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In redelijkheid kan worden aangenomen dat vanuit het aspect luchtkwaliteit zich geen belemmeringen voordoen voor de aanleg van de geluidswal en- scherm.

4.9 Technische infrastructuur

In het plangebied is een gasleiding aanwezig. Deze is op de verbeelding aangeduid en ligt naast de te realiseren wal. Voor het overige is geen technische hoofdinfrastructuur aanwezig; deze vormt derhalve geen belemmering voor de aanleg van de geluidswal en realisering van het inpassingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

Het plangebied heeft de bestemming Groen. Binnen deze bestemming zijn geluidswerende voorzieningen mogelijk. De bestemming is dusdanig ruim gelegd dat de gronden aan de noordzijde van de geluidswal gebruikt worden voor waterberging en de opvang en retentie van regenwater. De ligging van de wal en het geluidscherm zijn door middel van een functie aanduiding op de verbeelding en in de regels aangeduid.

De gasleiding en archeologische verwachtingen zijn beschermd door specifieke dubbelbestemmingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpinpassingsplan aan de volgende instanties voorgelegd:

  • 1. Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
  • 2. Rijkswaterstaat, Midden Nederland
  • 3. Stedin Netwerkbeheer BV
  • 4. Vitens Utrecht
  • 5. Gemeente Utrecht
  • 6. Gemeente Woerden

6.2 Nota van vooroverleg

pm

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De gronden die voor de realisering van de geluidswerende voorzieningen nodig zijn, zijn in eigendom van de provincie Utrecht, en worden door de gemeente Utrecht aangekocht. De gemeente Utrecht betaalt uiteindelijk de kosten van de aanleg van de geluidswerende voorzieningen. Hiermee is rekening gehouden in de Gemeentelijke programmabegroting. Er is geen sprake van een situatie waarbij op grond van artikel 6.12 Wro jo. artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening een verplichting geldt voor het opstellen van een exploitatieplan.