direct naar inhoud van Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
Plan: Verbindingsweg Houten - A12
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9926.IP11A12Houten-OW01

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

10.2.2 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen

Voor het bouwen van:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in 10.1 genoemde bestemming met een bouwhoogte van meer dan 3 meter;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde, en gebouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen

dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen een bureaonderzoek te overleggen waarin de mogelijke gevolgen van het zetten en de verblauwing voor eventuele archeologische waarden na realisatie van het bouwplan naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien uit het bureauonderzoek blijkt dat begeleiding van de werkzaamheden noodzakelijk is zien Burgemeester en Wethouders er op toe, dat deze begeleiding ook plaatsvindt.
Voordat Burgemeester en Wethouders tot een oordeel komen over het rapport moet hierover advies ingewonnen worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort.

10.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in 10.2.2 genoemde rapport blijkt dat er mogelijke gevolgen zijn van het zetten en de verblauwing van eventuele archeologische waarden kunnen Burgemeester en Wethouders één van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Over het verbinden van één van de genoemde voorwaarden aan de omgevingsvergunning moeten Burgemeester en Wethouders advies inwinnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde-Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:

  • a. het verlagen, het vergraven of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van diepwortelende beplanting of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakte verharding, de aanleg van leidingen, alsmede de aanleg van drainage;
  • c. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en kleine oppervlaktewateren.

10.3.2 Uitzonderingen

Het in 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit plan;
  • d. betrekking hebben op het afgraven van de bovenste grondlaag (tot 30 cm diep) noodzakelijk voor de aanleg van de weg.

10.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 10.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de in 10.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Over het verbinden van één van de genoemde voorwaarden aan de omgevingsvergunning moeten Burgemeester en Wethouders advies inwinnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort.

  • c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een bureauonderzoek heeft overgelegd, waarin de mogelijke gevolgen van het zetten en verblauwing voor eventuele archeologische waarden na uitvoering van de werken en/of werkzaamheden naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Voordat Burgemeester en Wethouders tot een oordeel komen over het bureauonderzoek moet hierover advies ingewonnen worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort.