Mede op basis van het gewijzigde aanbod in te storten bagger, is onderzoek gedaan naar de
alternatieve mogelijkheden van verwerking van baggerspecie. Dit onderzoek heeft er uiteindelijk toe
geleid dat de firma Smink B.V. het gemeentebestuur en het provinciaal bestuur gevraagd heeft
medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van een alternatieve locatie voor de berging van
baggerspecie.
Het alternatief betreft het uitbreiden van de capaciteit van de huidige afvalstortplaats van Smink met
900.000 m3 ten behoeve van het storten van baggerspecie waarvan de normen voor de
interventiewaarden worden overschreden, als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
Gekozen is voor een variant waarbij de vrijkomende baggerspecie door ontwatering wordt ingedikt.
Het totale te storten volume neemt hierdoor af. Door beide ontwikkelingen (droge stort vs. natte stort
en een kleiner volume) is het mogelijk de baggerspecie te storten op de afvalstortplaats van Smink,
grenzend aan de locatie Zevenhuizen. Hiervoor is een herziening van het beleidskader, zoals
vastgelegd in paragraaf 8.3 van het Streekplan 2005-2015, nodig.
Door de in paragraaf 1.1 beschreven wijziging van de Wet milieubeheer is het mogelijk geworden de
in de provincie Utrecht vrijkomende, verontreinigde baggerspecie buiten de provinciegrenzen te
storten. Hierbij geldt echter het principe van wederkerigheid van de marktwerking: de capaciteit van
baggerberging binnen de grenzen van de provincie Utrecht dient in gelijke mate toegankelijk te zijn
voor baggerspecie afkomstig van buiten de provincie. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft
laten weten4 dat onder deze condities de baggerspecie die door het Rijk wordt gebaggerd kan worden
afgevoerd naar rijksdepots.
Door ontwikkelingen op het gebied van ontwatering van baggerspecie en gewijzigde inzichten in het
bergen is het voorgestelde alternatief mogelijk.
Op basis van de afspraken kan vooralsnog volstaan worden met het vaststellen van deze structuurvisie.
De gemeente Amersfoort is inmiddels gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van een
bestemmingsplan op basis waarvan de berging van baggerspecie op de afvalstortplaats in plano-
logische zin mogelijk wordt gemaakt. Dit wordt vormgegeven door een herziening van het
Bestemmingsplan Lindeboom.
Nadat bedoelde herziening van het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en alle andere
benodigde publiekrechtelijke toestemmingen onherroepelijk zijn, wordt de Tweede partiële herziening
van het Streekplan Utrecht ingetrokken.
pg. 7
5. Nota van beantwoording
5.1 Inleiding
De Nota gaat over de zienswijzen die zijn ingediend tegen het Ontwerp van de Structuurvisie
Baggerberging Provincie Utrecht (hierna: het Ontwerp). Het Ontwerp is op 7 oktober 2008 vastgesteld
door GS. Het advies van de PPC (brief 24 september 2008: positief advies; geen nadere opmerkingen)
is bij dit besluit betrokken.
Het Ontwerp heeft, na voorafgaande publicatie, ter inzage gelegen van 23 oktober t/m 3 december
2008 op het Provinciehuis Rijnsweerd en op de gemeentehuizen te Amersfoort, Bunschoten en
Nijkerk. Gedurende deze periode kon iedereen bij PS zienswijzen tegen het Ontwerp indienen. Op 18
november 2008 hebben PS (voorzitter van de Statencommissie Ruimte, Groen en Water) en GS
(gedeputeerde Ruimtelijke Ontwikkeling en gedeputeerde Milieu) gezamenlijk een hoorzitting
georganiseerd. Hiervan hebben twee personen gebruik gemaakt. Beiden hebben hun bezwaren tegen
het Ontwerp toegelicht.
De insprekers op de hoorzitting hebben beide een zienswijze tegen het Ontwerp ingediend. Het betreft
de heer J.J.W. van Wegen, fractievoorzitter van de Burger Partij Amersfoort en de heer H.R.
Kranenberg, inwoner van Bunschoten. Het Waterschap Vallei en Eem heeft schriftelijk laten weten dat
het voorliggende plan aansluit bij de visie van het Waterschap en dat zij daarom geen zienswijze heeft
ingediend. Van andere personen of instanties zijn geen reacties binnengekomen.
5.2 Aard van de zienswijzen en wijze van beantwoording
De zienswijzen die bovenstaande personen hebben ingediend, hebben betrekking op verschillende
onderwerpen t.w. de Wm-vergunning (en voorschriften), locatiekeuze, bergingsnoodzaak en algemene
verantwoordelijkheid. Voor de beantwoording hebben we de zienswijzen naar bovengenoemde
onderwerpen ingedeeld De zienswijzen zijn verwoord in negen vragen/reacties (1 van de heer van
Wegen en 8 van de heer Kranenberg) die worden beantwoord volgens het volgende stramien.
Samenvatting zienswijze: hier wordt de (deel)zienswijze inhoudelijk samengevat.
Reactie GS: hier wordt de reactie op de (deel)zienswijze verwoord. Dit is een reactie van GS aan PS
en dus nog niet de definitieve reactie van de provincie. Het definitieve standpunt wordt pas ingenomen
wanneer PS de Structuurvisie baggerberging inclusief de Nota van beantwoording vaststellen (mei
2009).
Advies GS: hier adviseren GS aan PS of de zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van het
Ontwerp. Ook hier geldt dus dat het nog niet gaat om een definitief standpunt van de provincie.
5.3 Beantwoording van de zienswijzen
Zienswijze nr. 1 is van de heer J.J.W. van Wegen
Zienswijze nr. 2 t/m 9 zijn van de heer H.R. Kranenberg.
A. WM-VERGUNNING EN -VOORSCHRIFTEN.
Zienswijze 1.
Samenvatting: In het Besluit van GS van 21 oktober 2008 inzake "Berging van baggerslib op de
afvalberg Smink te Amersfoort" (Wm-vergunning) wordt onvoldoende tegemoet gekomen aan de
eerder ingediende bezwaren.
pg. 9
- herkomst van baggerslib is niet duidelijk
- bemonstering van vrachten door eigen werknemers (mogelijk niet eens gecertificeerd) is niet
aanvaardbaar (als een slagersjongen die het vlees van zijn eigen baas (goed)keurt)
- de vergunningvoorschriften geven geen inzicht in aard en concentratie van het verontreinigd
materiaal dat gestort zal gaan worden; ook blijkt uit de beschikking niet dat er adequaat
onderzoek is verricht naar de giftigheid, verspreiding en het gevaar voor de
volksgezondheid van het droge baggerslib
- de beschikking voldoet niet aan de richtlijnen 97/11 en 2001/42 van de Europese Commissie
Reactie GS: Deze zienswijze heeft geheel betrekking op de vergunning krachtens de Wet milieubeheer
voor het storten van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, inclusief baggerspecie, en diverse
afvalgerelateerde activiteiten welke wij reeds hebben verleend op 21 oktober 2008 in een aparte
procedure. Tegen deze vergunning is beroep aangetekend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de
Raad van State waardoor dit beroep thans onder de rechter is. Omdat de zienswijze geen betrekking
heeft op de Structuurvisie en wij geen uitspraken doen over de milieuhygienische aspecten zolang
deze zaak onder de rechter liggen, gaan wij er hier niet op in.
Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.
Zienswijze 2.
Samenvatting: Smink moet zich houden aan het uitvoeren van de vergunningen en niet marchanderen
met het milieu. Smink probeert zich te ontrekken aan de droogleggingseisen. Door de voorgenomen
uitbreiding van de stort wordt de berg te hoog en de druk te groot waardoor Smink niet meer aan de
droogleggingseisen kan voldoen. Gevolg is dat extra verontreiniging in het grondwater terecht komt.
Dit druist tegen alle regels van het stortbesluit in en kan daarom niet worden getolereerd.
Verder kan droge bagger in de stort schijnwaterspiegels veroorzaken waardoor zuur percolatiewater in
het oppervlaktewater terecht komt.
Reactie GS: Ook deze zienswijze heeft geheel betrekking op de vergunning krachtens de Wet
milieubeheer en niet op de Structuurvisie. Bij de behandeling van de zienswijzen in de considerans
van de Wet milieubeheervergunning, medio 2008, is een soortgelijke zienswijze tevens ongegrond
verklaard. Zie verder onze reactie op zienswijze 1.
Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.
Zienswijze 3.
Samenvatting: In de planMER staat feitelijk weinig over geur. De kans dat Smink werkelijk aan
geurnormen voldoet, is dus erg onwaarschijnlijk. Nader onderzoek is gewenst. De structuurvisie moet
niet definitief gemaakt worden alvorens alle vragen zijn opgelost en vooral de mogelijk te verwachten
gezondheidsklachten NU te onderzoeken door b.v. de GGD.
Reactie GS: Ook deze zienswijze heeft betrekking op de vergunning krachtens de Wet milieubeheer,
waarin de geurproblematiek uitgebreid aan de orde is gekomen, en niet op de Structuurvisie. Bij de
behandeling van de zienswijzen in de considerans van de Wet milieubeheervergunning, medio 2008, is
een soortgelijke zienswijze ongegrond verklaard. Zie verder onze reactie op zienswijze 1.
Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.
B. LOCATIEKEUZE
Zienswijze 4.
Samenvatting: Er is geen objectieve keuze gemaakt voor de berging van verontreinigde specie bij
Smink. Daarom ligt er nu geen objectief gefundeerde ontwerp structuurvisie op tafel (geen neutrale
pg. 10
besluitvorming). De geschiedenis van de afgelopen 10 jaar (in de brief uitgebreid uiteen gezet) wijst
dit uit. De provincie verschuilt zich, voor het
moeten bergen van bagger bij Zevenhuizen/Smink,
achter de minister: het principe van wederkerigheid. Ten onrechte. De provincie heeft willens en
wetens deze constructie bedacht en geen echt onderzoek gedaan naar echte alternatieven. De provincie
en de gemeente hebben een duidelijke politieke keuze gemaakt: bagger komt in Vathorst. Er is nooit
openlijk onderzocht wat de mogelijkheden zijn om na de deal met minister Peijs in 2005 die had
toegezegd 4 mln m3 bagger in rijksdepots te verwerken - de resterende 1,6 mln m3 bagger op andere
wijze te verwerken dan via Smink of buiten de provincie.
Reactie GS: Het ontwerp van de structuurvisie is mede gebaseerd op een daartoe uitgevoerd planMER.
De Commissie voor de m.e.r. heeft op 19 december 2007 advies uitgebracht over de reikwijdte en het
detailniveau van het op te stellen planMER. Op 6 augustus 2008 heeft de Commissie voor de m.e.r.
het opgestelde planMER getoetst aan haar eigen advies. De Commissie heeft het planMER getoetst
aan de wettelijke vereisten en de definitieve notitie Reikwijdte en Detailniveau (jan. 2008) en is van
oordeel dat de essentiele informatie in het MER aanwezig
is. De Commissie voor de m.e.r. is een
onafhankelijke bij wet ingestelde commissie en staat geheel los van de provincie Utrecht.
In het MER uit 1996 zijn voor tien potentiële locaties put- en/of landdepots met elkaar vergeleken.
Zeven van de potentieel geschikt geachte locaties zijn opgenomen in het Baggerbergingsplan 1997-
2001. De locatie Zevenhuizen is daarbij het meest gunstig beoordeeld voor natuur en leefomgeving en
is formeel aangewezen als locatie voor baggerberging. Hiervoor is ook het Streekplan herzien. In 2001
is het MER aangevuld. Het beoordelingskader uit de aanvulling MER Baggerberging Utrecht (2001) is
gebruikt in het planMER 2008. Het beoordelingskader is geactualiseerd aan de hand van het
gewijzigde aanbod en relevant nieuw beleid en wet- en regelgeving sinds 2001.
Het planMER biedt voldoende informatie om onderbouwd een keuze te maken voor een locatie die
afwijkt van de bestaande locatiekeuze uit de Tweede partiële herziening van het Streekplan (1999), te
weten Zevenhuizen.
Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.
Zienswijze 5.
Samenvatting: Een Masterplan moet ontworpen worden voor dit gebied waarin alle belangen
zorgvuldig worden afgewogen. De provincie moet hiervan de voortrekker zijn. Op 1,5 km2 oppervlak
strijden de volgende belangen om voorrang: Vinex locatie Vathorst, Baggerbergingsplan 1997-2001
(nu: ontwerp-structuurvisie baggerberging), Nota Ruimte 2006 en verkeersproblematiek A28-A1.
Reactie GS: Een Masterplan is niet aan de orde. Er heeft een Ontwerp van de Structuurvisie
Baggerberging ter inzage gelegen. De keuze voor het bergen van bagger op de afvalstortplaats is
gebaseerd op de uitgevoerde milieueffectrapportage voor plannen (planMER 2008). De planMER
2008 is opgesteld als een aanvulling op de reeds eerder uitgevoerde mer-studies in 1996 en 2001 voor
het zoeken naar de meest geschikte locatie voor baggerberging.
De aan het Ontwerp van de Structuurvisie ten grondslag liggende MER-studies voldoen aan de
daaraan te stellen eisen zodat zij voldoende basis bieden om als onderleggers van deze beslissing,
aanwijzing van een alternatieve baggerberging, te kunnen dienen.
Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.
Zienswijze 6.
Samenvatting: Wij vinden dat de voorziene baggerberging niet planologisch inpasbaar is vanwege de
schadelijke effecten op de omgeving. De uitgangspunten van de Nota Ruimte zijn ondergeschikt
gemaakt aan de economische belangen.
Reactie GS: De uitgangspunten van de Nota Ruimte zijn, voor zover relevant, verwerkt in het
Streekplan en de Streekplanuitwerkingen. Bij nieuw beleid is het economisch belang één van de te
betrekken relevante belangen bij het doorhakken van knopen. Zoals hiervoor onder de zienswijze 5 is
weergegeven is de planologische inpasbaarheid mede gebaseerd op de uitgevoerde MER-studies.
pg. 11
De alternatieve locatie voor baggerberging op de bestaande afvalstortplaats is verdedigbaar vanuit de
afwegingen en keuzes die zijn gemaakt tijdens het selectieproces in het MER uit 1996 en de aan-
vulling hierop uit 2001. De alternatieve locatie voldoet aan de meeste van de destijds gebruikte
selectiecriteria. De bestaande afvalberging voldoet uiteraard niet aan het gehanteerde capaciteits-
criterium van minimaal 2 miljoen m3 te bergen baggerspecie. Op basis van het bijgestelde actuele
aanbod en uitgaande van een revisie van de milieuvergunning is de afvalberging nu wel een reële
oplossing geworden.
Uit het MER dat is opgesteld ten behoeve van de milieuvergunningaanvragen blijkt dat de verstoring
van de omgeving per saldo niet toeneemt als gevolg van het bergen van bagger op de afvalberging.
Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.
C. BERGINGSNOODZAAK
Zienswijze 7.
Samenvatting: Er is geen noodzaak de bagger in locatie Lindeboomseweg te verwerken (behalve
wellicht ter vermijding van mogelijk te betalen (tweede?) schadevergoeding aan Smink. De gemaakte
afspraken tussen de provincie, de gemeente Amersfoort en Smink en mogelijke gevolgen van de
gemaakte afspraken moeten worden onderzocht en openbaar gemaakt alvorens de structuurvisie
definitief wordt.
Reactie GS: Zoals in het Ontwerp van de Structuurvisie is aangegeven is de Wet milieubeheer
gewijzigd. Hierdoor is het mogelijk geworden de in de provincie Utrecht vrijkomende, verontreinigde
baggerspecie buiten de provinciegrenzen te storten. Hierbij geldt echter het principe van
wederkerigheid van de marktwerking: de capaciteit van baggerberging binnen de grenzen van de
provincie Utrecht dient in gelijke mate toegankelijk te zijn voor baggerspecie afkomstig van buiten de
provincie. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft laten weten12 dat onder deze condities de
baggerspecie die door het Rijk wordt gebaggerd kan worden afgevoerd naar rijksdepots.
De provincie is verantwoordelijk voor het bieden van een mogelijkheid tot verwerking en storten van
baggerspecie (maximaal 1,6 miljoen m3 regionale baggerspecie) binnen haar provinciegrenzen. Deze
noodzaak staat derhalve geheel los van de in de zienswijzen genoemde schadevergoeding aan Smink.
De provincie heeft overigens geen schadevergoeding betaald aan Smink.
Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.
D. EIGEN VERANTWOORDELIJKHEID.
Zienswijze 8.
Samenvatting: Smink kan zijn eigen verantwoordelijkheid nemen en kiezen voor niet-uitbreiden.
Vathorst is een woonwijk geworden. Er wonen binnenkort 20.000 tot 40.000 mensen in de
onmiddellijke nabijheid. Verwijzen naar het argument dat de stad naar haar is toegegroeid is te
makkelijk en buiten de werkelijkheid.
Reactie GS: Met de structuurvisie wordt gewerkt aan het planologisch mogelijk maken van een
verhoogde afvalberging welke nodig is om 900.000 m3 bagger, die tot nu toe bestemd was voor
Zevenhuizen, te kunnen bergen. De capaciteit van de stortplaats wordt uitgebreid door de stortplaats 5
meter te verhogen (niet in horizontale zin uitbreiden). In aansluiting hierop is de gemeente bezig het
bestemmingsplan aan te passen. De provincie heeft op 21 oktober 2008 een nieuwe Wm-vergunning
12 Brief Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 januari 2005
pg. 12
afgegeven. Zowel voor de structuurvisie als voor de Wm-vergunning is een MER opgesteld. In de
planMER 2008 is geconludeerd dat de milieueffecten van de alternatieve berging, op de stortplaats,
gunstiger zijn dan die van Zevenhuizen. Met de nieuwe locatie is derhalve in milieuhygienisch opzicht
een verbetering bewerkstelligd.
Zie verder eerdere reacties van GS.
Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.
Zienswijze 9.
Samenvatting: De provincie Utrecht moet haar verantwoordelijkheid nemen en de belangen van de
bewoners vertegenwoordigen. Minimaal moet de provincie Utrecht haar onderzoeken volledig laten
zijn. Ambtenaar en politicus moeten weloverwogen nadenken als de gezondheid van 20.000 tot 40.000
bewoners op het spel staat en de oplossing eigenlijk voorhanden ligt: De structuurvisie wordt niet
definitief en Amersfoort zet geen bestemmingswijziging in.
Reactie GS: De provincie neemt haar verantwoordelijkheid in deze. Bij de locatiekeuze moeten niet
alleen de belangen van de bewoners van Vathorst worden betrokken (welke ook zijn afgewogen en
verwerkt in de Wm-vergunning), maar ook alle andere relevante belangen, zoals bijvoorbeeld de
noodzaak tot het bergen van bagger. Zoals bij zienswijze 7 is vermeld, is de provincie er
verantwoordelijk voor te zorgen dat vrijkomende bagger binnen haar grenzen kan worden geborgen.
Zij heeft hier invulling aan gegeven, aanvankelijk door de aanwijzing van Zevenhuizen en momenteel
door het scheppen van de voorwaarden voor de alternatieve locatie stortplaats Smink waarvoor
afspraken zijn gemaakt met Amersfoort, Smink en de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.
5.4 Conclusie.
De negen zienswijzen, zoals hierboven verwoord en weerlegd, geven geen aanleiding tot het
aanpassen van de Ontwerp-structuurvisie die GS op 7 oktober 2008 hebben vastgesteld. De eerste drie
zienswijzen hebben bovendien betrekking op de Wet milieubeheervergunning en niet op de Ontwerp-
structuurvisie en kunnen op basis hiervan ongegrond worden verklaard.
pg. 13