Structuurvisie Baggerberging

Provincie Utrecht









Vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht op 20 april 2009.



Inhoudsopgave



1. De kaart ...................................................................................................................... 3

2. Aanleiding opstellen structuurvisie ........................................................................... 4
2.1 Alternatieve locatie voor baggerberging ........................................................................ 4
2.2 Van streekplan naar structuurvisie ................................................................................ 4
2.3 Provinciaal belang ....................................................................................................... 5

3. De alternatieve locatie: afvalstortplaats Smink ...................................................... 6
3.1 Eerdere besluitvorming ................................................................................... ........... 6
3.2 Milieueffectrapportage alternatieve locatie.................................................................... 7
3.3 Verwezenlijking .......................................................................................................... 7

4. Burgerparticipatie ...................................................................................................... 8

5. Nota van beantwoording............................................................................................. 9
5.1 Inleiding ...................................................................................................................... 9
5.2 Aard van de zienswijzen en wijze van beantwoording ................................................... 9
5.3 Beantwoording van de zienswijzen................................................................................ 9
5.4 Conclusie................................................................................................................... 13


pg. 2


1. De kaart




overzichtskaart structuurvisie Baggerberging


pg. 3


2. Aanleiding opstellen structuurvisie


2.1 Alternatieve locatie voor baggerberging
Op 1 juli 1994 hebben Provinciale Staten (PS) van Utrecht het vorige streekplan Provincie Utrecht
vastgesteld. Door het vaststellen van de Tweede partiële herziening van dit streekplan in 1999 is de
locatie Zevenhuizen (gemeente Amersfoort) aangewezen als locatie voor de berging van baggerspecie.
De locatie Zevenhuizen is gesitueerd aan de noordzijde van en aansluitend op de afvalstortplaats van
het bedrijf Smink. Het bedrijf Smink is tevens initiatiefnemer voor de exploitatie van het
baggerspeciedepot.

De Tweede partiële herziening van het streekplan is onherroepelijk geworden bij uitspraak van de
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 26 maart 2003, 200202762/1). Deze
herziening is nog steeds van kracht voor zover het de aanwijzing van de baggerstortlocatie
Zevenhuizen betreft. Bij besluit van 13 december 2004 hebben PS het huidige Streekplan 2005-2015
van de Provincie Utrecht vastgesteld. Aangezien de Tweede partiële herziening op dat moment van
zeer recente datum was, is de locatie Zevenhuizen buiten het huidige Streekplan gehouden.

Door een wijziging van artikel 1.2a, lid 1 van de Wet milieubeheer is het uitgangspunt van provinciale
zelfvoorziening vervallen. Dit maakt het mogelijk dat verontreinigd baggerspecie ook buiten de
provinciegrenzen kan worden gestort. Naar aanleiding van deze wijziging in het beleid is het
baggeraanbod voor berging in de provincie Utrecht geactualiseerd.

Mede op basis van het gewijzigde aanbod in te storten bagger, is onderzoek gedaan naar de
alternatieve mogelijkheden van verwerking van baggerspecie. Dit onderzoek heeft er uiteindelijk toe
geleid dat de firma Smink B.V. het gemeentebestuur en het provinciaal bestuur gevraagd heeft
medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van een alternatieve locatie voor de berging van
baggerspecie.
Het alternatief betreft het uitbreiden van de capaciteit van de huidige afvalstortplaats van Smink met
900.000 m3 ten behoeve van het storten van baggerspecie waarvan de normen voor de
interventiewaarden worden overschreden, als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.

Gekozen is voor een variant waarbij de vrijkomende baggerspecie door ontwatering wordt ingedikt.
Het totale te storten volume neemt hierdoor af. Door beide ontwikkelingen (droge stort vs. natte stort
en een kleiner volume) is het mogelijk de baggerspecie te storten op de afvalstortplaats van Smink,
grenzend aan de locatie Zevenhuizen. Hiervoor is een herziening van het beleidskader, zoals
vastgelegd in paragraaf 8.3 van het Streekplan 2005-2015, nodig.

2.2 Van streekplan naar structuurvisie
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. In de Wro is de planvorm
Streekplan vervangen door de structuurvisie als document om het provinciale beleid in vast te leggen.
Het vigerende Streekplan, inclusief de Tweede partiële herziening, is per die datum van rechtswege
omgezet in een structuurvisie. Deze visie is wettelijk verplicht op grond van artikel 2.2, lid 1 Wro.
Naast deze verplichte visie is in het tweede lid van artikel 2.2 Wro de bevoegdheid opgenomen een
structuurvisie vast te stellen voor aspecten van provinciaal ruimtelijk beleid. De voorliggende
structuurvisie is een facultatieve structuurvisie op het aspect baggerspecieberging.
In de Wro is bewust afgezien van het opnemen van een uitgebreide regeling ten aanzien van de inhoud
van een structuurvisie. Ook is afgezien van het opnemen van uitgebreide procedurebepalingen.
Aangezien voor de realisatie van een baggerspeciedepot een planMER-procedure doorlopen dient te
worden, gelden voor deze structuurvisie wel enkele procedurebepalingen. Hier wordt in het volgende
hoofdstuk nader op ingegaan.


pg. 4


2.3 Provinciaal belang
Regelmatig baggeren is noodzakelijk om de wateren in de provincie Utrecht op diepte te houden en
om de waterkwaliteit te garanderen. Een belangrijk deel van de baggerspecie is verontreinigd en dient
te worden verwerkt of gestort.
In diverse beleidsnota's is ingegaan op de noodzaak van het realiseren van voldoende capaciteit voor
het storten van de in de provincie Utrecht vrijkomende, verontreinigde baggerspecie. Met de
vaststelling van de Tweede partiële herziening van het Streekplan Utrecht heeft deze noodzaak ook in
planologische zin zijn beslag gekregen.
In de Beleidslijn nieuwe Wro1 is zowel de aanwijzing van de
baggerstortlocatie Zevenhuizen als ook het in exploitatie nemen daarvan voor baggerstort tot
provinciaal belang benoemd.

Het bestemmingsplan2 en de Milieuvergunning3 voor de locatie Zevenhuizen zijn inmiddels
onherroepelijk geworden.

Door de in paragraaf 1.1 beschreven wijziging van de Wet milieubeheer is het mogelijk geworden de
in de provincie Utrecht vrijkomende, verontreinigde baggerspecie buiten de provinciegrenzen te
storten. Hierbij geldt echter het principe van wederkerigheid van de marktwerking: de capaciteit van
baggerberging binnen de grenzen van de provincie Utrecht dient in gelijke mate toegankelijk te zijn
voor baggerspecie afkomstig van buiten de provincie. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft
laten weten4 dat onder deze condities de baggerspecie die door het Rijk wordt gebaggerd kan worden
afgevoerd naar rijksdepots.

Door ontwikkelingen op het gebied van ontwatering van baggerspecie en gewijzigde inzichten in het
bergen is het voorgestelde alternatief mogelijk.
Wanneer alle publiekrechtelijke toestemmingen voor
de alternatieve locatie onherroepelijk zijn geworden, wordt de Tweede partiële herziening van het
Streekplan ingetrokken.

Provinciaal belang:
De Provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het bieden van een mogelijkheid tot verwerking en
storten van baggerspecie binnen haar provinciegrenzen. Op grond van de "Milieueffectrapportage
voor plannen voor de alternatieve locatie baggerberging"5 (planMER 2008) wijzen PS de
afvalstortplaats van Smink (gemeente Amersfoort) aan ten behoeve van baggerstortactiviteiten,
naast het storten van afval. De planMER 2008 maakt integraal onderdeel uit van deze
structuurvisie.



1 De Beleidslijn nieuwe Wro, vastgesteld door PS op 23 juni 2008
2 Bestemmingsplan Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003, onherroepelijk geworden op 12 juli 2006
3 Milieuvergunning, onherroepelijk geworden op 28 december 2005
4 Brief Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 januari 2005
5 Milieueffectrapport voor plannen voor de alternatieve locatie baggerberging, Provincie Utrecht, april 2008

pg. 5


3. De alternatieve locatie: afvalstortplaats Smink


3.1 Eerdere besluitvorming
Bij het onderzoek dat is uitgevoerd voor de alternatieve locatie is aansluiting gezocht bij het eerdere
onderzoek dat is verricht en de eerdere besluitvorming die heeft plaatsgevonden. Voor een goed begrip
is een korte samenvatting van de historie van de locatie Zevenhuizen opgenomen.

Bij de keuze voor de locatie Zevenhuizen is niet over één nacht ijs gegaan. Al in het provinciale
Baggerbeleidsplan uit 1996 heeft de provincie Utrecht geconstateerd dat er een grote hoeveelheid
verontreinigd baggerspecie zal moeten worden gestort. Vanwege het ontbreken van een grootschalige
bergingslocatie heeft de provincie Utrecht in samenwerking met Rijkswaterstaat, directie Utrecht en de
Stichtse Waterschapsbond het initiatief genomen om voor de keuze van één of meer locaties voor de
stort van baggerspecie de procedure voor de milieueffectrapportage te doorlopen.

Het Milieueffectrapport (MER) is in 1996 gepubliceerd6. In dit MER zijn tien potentiële locaties
geselecteerd en beoordeeld op hun geschiktheid vanuit het oogpunt van milieu. Aansluitend zijn zeven
van deze potentieel geschikt geachte locaties opgenomen in het Baggerbergingsplan 1997-20017. De
locatie Zevenhuizen is daarbij het meest gunstig beoordeeld voor natuur en leefomgeving en is
formeel aangewezen als locatie voor baggerberging.

In 1999 is de locatie Zevenhuizen in de Tweede partiële herziening van het Streekplan aangewezen als
locatie voor de berging van baggerspecie.

Parallel aan de beleidsvorming bij de provincie Utrecht, heeft Smink Afvalverwerking B.V. plannen
ontwikkeld voor een baggerberging op de locatie Zevenhuizen en hiervoor in 1999 een milieu-
vergunningaanvraag ingediend. Dit plan ging uit van een zgn. `omkaderd putdepot'. Vanwege de
onduidelijkheid of deze inrichtingsvariant volledig werd gedekt door het locatie-MER uit 1996, is in
2001 een aanvulling op het MER opgesteld, waarin naast de nieuwe inrichtingsvariant rekening is
gehouden met het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r., de inspraakreacties, nieuw of herzien
beleid en recente ruimtelijke ontwikkelingen. In het aanvullende MER 2001 komt de locatie
Zevenhuizen opnieuw als gunstig naar voren (8).

In december 2001 is de aanwijzing van de locatie Zevenhuizen voor de realisatie van een omkaderd
putdepot in een partiële herziening van het Baggerbergingsplan 1997-2001 vastgelegd.

De bezwaren tegen de Tweede partiële herziening van het Streekplan9 zijn destijds, in overleg met
reclamanten, aangehouden totdat het MER aangevuld was. De Tweede partiële herziening van het
Streekplan is bij uitspraak van de Raad van State op 26 maart 2003 onherroepelijk geworden.

In augustus 2002 heeft de provincie de gemeente Amersfoort een aanwijzing10 gegeven om het
bestemmingsplan voor de locatie Zevenhuizen te herzien. Dit bestemmingsplan11 heeft de gemeente-
raad van Amersfoort in augustus 2003 vastgesteld.

6 Provincie Utrecht, Milieueffectrapport Baggerberging Utrecht, Utrecht, 1996
7 Provincie Utrecht, Baggerbergingsplan 1997-2001, Utrecht, 2001
(8) Provincie Utrecht, Aanvulling Milieueffectrapportage Baggerberging Utrecht, 2001
9 Provincie Utrecht, Tweede partiële herziening Streekplan, Utrecht, 1999
10 Op 27 augustus 2002 ex artikel 37, vierde en vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
11 Zie 1

pg. 6


3.2 Milieueffectrapportage alternatieve locatie
Sinds september 2006 zijn de Wet milieubeheer en het hieraan gekoppelde Besluit m.e.r. 1994
gewijzigd. Daarmee is het verplicht om voorafgaand aan besluiten door een overheid over bepaalde
plannen een milieueffectrapportage (planMER) op te stellen. Het gaat daarbij om plannen die
(uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijk nadelige
gevolgen voor het milieu.

Met de komst van het Besluit bodemkwaliteit per 1 juli 2008 voor het toepassen van grond en
baggerspecie buiten oppervlaktewater is er geen sprake meer van klasse 3en 4 baggerspecie. Het
uitgangspunt blijft dat alleen baggerspecie die niet toepasbaar is, gestort mag worden. Door de nieuwe
normstelling in het Besluit bodemkwaliteit is het nog onduidelijk of de hoeveelheid te storten
baggerspecie af zal nemen ten opzichte van voor de komst van het Besluit bodemkwaliteit.

In artikel 18.3 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 is vastgelegd dat de activiteit
"wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het beheer van afvalstoffen" m.e.r.-
beoordelingsplichtig is. Als drempel is in genoemde bijlage opgenomen het storten of opslaan van
250.000 m3 of meer, klasse B baggerspecie als bedoeld in het Besluit Bodemkwaliteit. Aangezien het
bij het voorgenomen initiatief gaat om maximaal 1,6 miljoen m3 klasse 3 en 4 baggerspecie die na
ontwatering kan worden ingedikt tot maximaal 900.000 m3, wordt hier ruim aan voldaan.
Als kaderstellende wettelijk en bestuurrechtelijk verplicht plan wordt genoemd de structuurvisie
(voorheen het Streekplan).

Dit betekent dat voor het voorliggende alternatief een planMER opgesteld dient te worden. Dit
planMER is middels opgesteld. Dit planMER maakt als onderbouwing integraal onderdeel uit van
deze structuurvisie.
In dit planMER is de alternatieve locatie getoetst aan het destijds doorlopen selectieproces. De kern
van het planMER is de beoordeling van de te verwachten effecten van de alternatieve locatie ten
opzichte van de al vergunde locatie Zevenhuizen.
Geconcludeerd wordt dat de berging van specie op de bestaande afvalstortplaats vanuit het milieu over
het geheel genomen gunstiger wordt beoordeeld dan berging op de locatie Zevenhuizen. Berging op
de bestaande afvalstortplaats geeft geen of nauwelijks effecten op natuur, landschap en cultuurhistorie,
dit in tegenstelling tot de realisering van een inrichting op de `nieuwe' locatie Zevenhuizen.
Rond de bestaande afvalstortplaats staan meer woningen binnen een zone van 500 meter dan bij de
locatie Zevenhuizen. Deze woningen liggen echter ook op korte afstand van de A1 (deels zelfs aan de
andere kant) en de bestaande afvalstortplaats zorgt ook in de huidige situatie al voor verstoring.
Hierdoor zal de bijdrage van het bergen van bagger aan de al aanwezige verstoring beperkt zijn.

3.3 Verwezenlijking
Ingevolge artikel 2.2, lid 2 Wro geven PS in de structuurvisie aan op welke wijze de daarin
voorgenomen ontwikkelingen worden verwezenlijkt waarbij in ieder geval wordt aangegeven welke
ter beschikking staande ruimtelijke instrumenten worden ingezet.

Tussen het gemeentebestuur van Amersfoort en Gedeputeerde Staten zijn inmiddels bestuurlijke
afspraken gemaakt over de realisatie van de baggerberging op de huidige afvalstortplaats van Smink.
Op basis van de afspraken kan vooralsnog volstaan worden met het vaststellen van deze structuurvisie.
De gemeente Amersfoort is inmiddels gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van een
bestemmingsplan op basis waarvan de berging van baggerspecie op de afvalstortplaats in plano-
logische zin mogelijk wordt gemaakt. Dit wordt vormgegeven door een herziening van het
Bestemmingsplan Lindeboom.
Nadat bedoelde herziening van het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en alle andere
benodigde publiekrechtelijke toestemmingen onherroepelijk zijn, wordt de Tweede partiële herziening
van het Streekplan Utrecht ingetrokken.

pg. 7


4. Burgerparticipatie



Op grond van artikel 2.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is in de structuurvisie aangegeven op
welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding daarvan betrokken zijn.

De procedure is hieronder schematisch weergegeven:

7 oktober 2008 GS stellen ontwerp structuurvisie vast.

23 okt ­ 3 dec 2008 ontwerp structuurvisie inclusief planMER worden ter inzage gelegd gedurende 6 weken. Iedereen kan gedurende deze termijn zienswijzen indienen tegen het ontwerp.

18 nov. 2008 Hoorzitting PS en GS over ontwerp structuurvisie gedurende de periode van ter inzagelegging

dec, jan en feb 2009 Verwerking van ingekomen zienswijzen op ontwerp structuurvisie in concept Nota van beantwoording

24 feb. 2009 GS stellen concept Nota van beantwoording vast.

6 april 2009 behandeling concept Nota van Beantwoording in commissie RGW (met uitnodiging van comissie MME).

20 april 2009 PS stellen structuurvisie incl. Nota van beantwoording vast en maken deze bekend (ter inzage legging 4 mei t/m 12 juni 2009).

De data zijn tijdig bekend gemaakt door middel van het plaatsen van een advertentie in huis aan huis
bladen en door aankondiging op de provinciale website en de gemeentelijke website van Amersfoort.


pg. 8


5. Nota van beantwoording



5.1 Inleiding

De Nota gaat over de zienswijzen die zijn ingediend tegen het Ontwerp van de Structuurvisie
Baggerberging Provincie Utrecht (hierna: het Ontwerp). Het Ontwerp is op 7 oktober 2008 vastgesteld
door GS. Het advies van de PPC (brief 24 september 2008: positief advies; geen nadere opmerkingen)
is bij dit besluit betrokken.
Het Ontwerp heeft, na voorafgaande publicatie, ter inzage gelegen van 23 oktober t/m 3 december
2008 op het Provinciehuis Rijnsweerd en op de gemeentehuizen te Amersfoort, Bunschoten en
Nijkerk. Gedurende deze periode kon iedereen bij PS zienswijzen tegen het Ontwerp indienen. Op 18
november 2008 hebben PS (voorzitter van de Statencommissie Ruimte, Groen en Water) en GS
(gedeputeerde Ruimtelijke Ontwikkeling en gedeputeerde Milieu) gezamenlijk een hoorzitting
georganiseerd. Hiervan hebben twee personen gebruik gemaakt. Beiden hebben hun bezwaren tegen
het Ontwerp toegelicht.

De insprekers op de hoorzitting hebben beide een zienswijze tegen het Ontwerp ingediend. Het betreft
de heer J.J.W. van Wegen, fractievoorzitter van de Burger Partij Amersfoort en de heer H.R.
Kranenberg, inwoner van Bunschoten. Het Waterschap Vallei en Eem heeft schriftelijk laten weten dat
het voorliggende plan aansluit bij de visie van het Waterschap en dat zij daarom geen zienswijze heeft
ingediend. Van andere personen of instanties zijn geen reacties binnengekomen.

5.2 Aard van de zienswijzen en wijze van beantwoording

De zienswijzen die bovenstaande personen hebben ingediend, hebben betrekking op verschillende
onderwerpen t.w. de Wm-vergunning (en voorschriften), locatiekeuze, bergingsnoodzaak en algemene
verantwoordelijkheid. Voor de beantwoording hebben we de zienswijzen naar bovengenoemde
onderwerpen ingedeeld De zienswijzen zijn verwoord in negen vragen/reacties (1 van de heer van
Wegen en 8 van de heer Kranenberg) die worden beantwoord volgens het volgende stramien.

Samenvatting zienswijze: hier wordt de (deel)zienswijze inhoudelijk samengevat.
Reactie GS: hier wordt de reactie op de (deel)zienswijze verwoord. Dit is een reactie van GS aan PS
en dus nog niet de definitieve reactie van de provincie. Het definitieve standpunt wordt pas ingenomen
wanneer PS de Structuurvisie baggerberging inclusief de Nota van beantwoording vaststellen (mei
2009).
Advies GS: hier adviseren GS aan PS of de zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van het
Ontwerp. Ook hier geldt dus dat het nog niet gaat om een definitief standpunt van de provincie.

5.3 Beantwoording van de zienswijzen

Zienswijze nr. 1 is van de heer J.J.W. van Wegen
Zienswijze nr. 2 t/m 9 zijn van de heer H.R. Kranenberg.

A. WM-VERGUNNING EN -VOORSCHRIFTEN.

Zienswijze 1.
Samenvatting: In het Besluit van GS van 21 oktober 2008 inzake "Berging van baggerslib op de
afvalberg Smink te Amersfoort" (Wm-vergunning) wordt onvoldoende tegemoet gekomen aan de
eerder ingediende bezwaren.

pg. 9


- herkomst van baggerslib is niet duidelijk
- bemonstering van vrachten door eigen werknemers (mogelijk niet eens gecertificeerd) is niet
aanvaardbaar (als een slagersjongen die het vlees van zijn eigen baas (goed)keurt)
- de vergunningvoorschriften geven geen inzicht in aard en concentratie van het verontreinigd
materiaal dat gestort zal gaan worden; ook blijkt uit de beschikking niet dat er adequaat
onderzoek is verricht naar de giftigheid, verspreiding en het gevaar voor de
volksgezondheid van het droge baggerslib
- de beschikking voldoet niet aan de richtlijnen 97/11 en 2001/42 van de Europese Commissie

Reactie GS: Deze zienswijze heeft geheel betrekking op de vergunning krachtens de Wet milieubeheer
voor het storten van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, inclusief baggerspecie, en diverse
afvalgerelateerde activiteiten welke wij reeds hebben verleend op 21 oktober 2008 in een aparte
procedure. Tegen deze vergunning is beroep aangetekend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de
Raad van State waardoor dit beroep thans onder de rechter is. Omdat de zienswijze geen betrekking
heeft op de Structuurvisie en wij geen uitspraken doen over de milieuhygienische aspecten zolang
deze zaak onder de rechter liggen, gaan wij er hier niet op in.

Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.

Zienswijze 2.
Samenvatting: Smink moet zich houden aan het uitvoeren van de vergunningen en niet marchanderen
met het milieu. Smink probeert zich te ontrekken aan de droogleggingseisen. Door de voorgenomen
uitbreiding van de stort wordt de berg te hoog en de druk te groot waardoor Smink niet meer aan de
droogleggingseisen kan voldoen. Gevolg is dat extra verontreiniging in het grondwater terecht komt.
Dit druist tegen alle regels van het stortbesluit in en kan daarom niet worden getolereerd.
Verder kan droge bagger in de stort schijnwaterspiegels veroorzaken waardoor zuur percolatiewater in
het oppervlaktewater terecht komt.

Reactie GS: Ook deze zienswijze heeft geheel betrekking op de vergunning krachtens de Wet
milieubeheer en niet op de Structuurvisie. Bij de behandeling van de zienswijzen in de considerans
van de Wet milieubeheervergunning, medio 2008, is een soortgelijke zienswijze tevens ongegrond
verklaard. Zie verder onze reactie op zienswijze 1.

Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.

Zienswijze 3.
Samenvatting: In de planMER staat feitelijk weinig over geur. De kans dat Smink werkelijk aan
geurnormen voldoet, is dus erg onwaarschijnlijk. Nader onderzoek is gewenst. De structuurvisie moet
niet definitief gemaakt worden alvorens alle vragen zijn opgelost en vooral de mogelijk te verwachten
gezondheidsklachten NU te onderzoeken door b.v. de GGD.

Reactie GS: Ook deze zienswijze heeft betrekking op de vergunning krachtens de Wet milieubeheer,
waarin de geurproblematiek uitgebreid aan de orde is gekomen, en niet op de Structuurvisie. Bij de
behandeling van de zienswijzen in de considerans van de Wet milieubeheervergunning, medio 2008, is
een soortgelijke zienswijze ongegrond verklaard. Zie verder onze reactie op zienswijze 1.

Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.


B. LOCATIEKEUZE

Zienswijze 4.
Samenvatting: Er is geen objectieve keuze gemaakt voor de berging van verontreinigde specie bij
Smink. Daarom ligt er nu geen objectief gefundeerde ontwerp structuurvisie op tafel (geen neutrale

pg. 10


besluitvorming). De geschiedenis van de afgelopen 10 jaar (in de brief uitgebreid uiteen gezet) wijst
dit uit. De provincie verschuilt zich, voor het moeten bergen van bagger bij Zevenhuizen/Smink,
achter de minister: het principe van wederkerigheid. Ten onrechte. De provincie heeft willens en
wetens deze constructie bedacht en geen echt onderzoek gedaan naar echte alternatieven. De provincie
en de gemeente hebben een duidelijke politieke keuze gemaakt: bagger komt in Vathorst. Er is nooit
openlijk onderzocht wat de mogelijkheden zijn om ­ na de deal met minister Peijs in 2005 die had
toegezegd 4 mln m3 bagger in rijksdepots te verwerken - de resterende 1,6 mln m3 bagger op andere
wijze te verwerken dan via Smink of buiten de provincie.

Reactie GS: Het ontwerp van de structuurvisie is mede gebaseerd op een daartoe uitgevoerd planMER.
De Commissie voor de m.e.r. heeft op 19 december 2007 advies uitgebracht over de reikwijdte en het
detailniveau van het op te stellen planMER. Op 6 augustus 2008 heeft de Commissie voor de m.e.r.
het opgestelde planMER getoetst aan haar eigen advies. De Commissie heeft het planMER getoetst
aan de wettelijke vereisten en de definitieve notitie Reikwijdte en Detailniveau (jan. 2008) en is van
oordeel dat de essentiele informatie in het MER aanwezig is. De Commissie voor de m.e.r. is een
onafhankelijke bij wet ingestelde commissie en staat geheel los van de provincie Utrecht.
In het MER uit 1996 zijn voor tien potentiële locaties put- en/of landdepots met elkaar vergeleken.
Zeven van de potentieel geschikt geachte locaties zijn opgenomen in het Baggerbergingsplan 1997-
2001. De locatie Zevenhuizen is daarbij het meest gunstig beoordeeld voor natuur en leefomgeving en
is formeel aangewezen als locatie voor baggerberging. Hiervoor is ook het Streekplan herzien. In 2001
is het MER aangevuld. Het beoordelingskader uit de aanvulling MER Baggerberging Utrecht (2001) is
gebruikt in het planMER 2008. Het beoordelingskader is geactualiseerd aan de hand van het
gewijzigde aanbod en relevant nieuw beleid en wet- en regelgeving sinds 2001.
Het planMER biedt voldoende informatie om onderbouwd een keuze te maken voor een locatie die
afwijkt van de bestaande locatiekeuze uit de Tweede partiële herziening van het Streekplan (1999), te
weten Zevenhuizen.

Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.

Zienswijze 5.
Samenvatting: Een Masterplan moet ontworpen worden voor dit gebied waarin alle belangen
zorgvuldig worden afgewogen. De provincie moet hiervan de voortrekker zijn. Op 1,5 km2 oppervlak
strijden de volgende belangen om voorrang: Vinex locatie Vathorst, Baggerbergingsplan 1997-2001
(nu: ontwerp-structuurvisie baggerberging), Nota Ruimte 2006 en verkeersproblematiek A28-A1.

Reactie GS: Een Masterplan is niet aan de orde. Er heeft een Ontwerp van de Structuurvisie
Baggerberging ter inzage gelegen. De keuze voor het bergen van bagger op de afvalstortplaats is
gebaseerd op de uitgevoerde milieueffectrapportage voor plannen (planMER 2008). De planMER
2008 is opgesteld als een aanvulling op de reeds eerder uitgevoerde mer-studies in 1996 en 2001 voor
het zoeken naar de meest geschikte locatie voor baggerberging.
De aan het Ontwerp van de Structuurvisie ten grondslag liggende MER-studies voldoen aan de
daaraan te stellen eisen zodat zij voldoende basis bieden om als onderleggers van deze beslissing,
aanwijzing van een alternatieve baggerberging, te kunnen dienen.

Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.

Zienswijze 6.
Samenvatting: Wij vinden dat de voorziene baggerberging niet planologisch inpasbaar is vanwege de
schadelijke effecten op de omgeving. De uitgangspunten van de Nota Ruimte zijn ondergeschikt
gemaakt aan de economische belangen.

Reactie GS: De uitgangspunten van de Nota Ruimte zijn, voor zover relevant, verwerkt in het
Streekplan en de Streekplanuitwerkingen. Bij nieuw beleid is het economisch belang één van de te
betrekken relevante belangen bij het doorhakken van knopen. Zoals hiervoor onder de zienswijze 5 is
weergegeven is de planologische inpasbaarheid mede gebaseerd op de uitgevoerde MER-studies.

pg. 11


De alternatieve locatie voor baggerberging op de bestaande afvalstortplaats is verdedigbaar vanuit de
afwegingen en keuzes die zijn gemaakt tijdens het selectieproces in het MER uit 1996 en de aan-
vulling hierop uit 2001. De alternatieve locatie voldoet aan de meeste van de destijds gebruikte
selectiecriteria. De bestaande afvalberging voldoet uiteraard niet aan het gehanteerde capaciteits-
criterium van minimaal 2 miljoen m3 te bergen baggerspecie. Op basis van het bijgestelde actuele
aanbod en uitgaande van een revisie van de milieuvergunning is de afvalberging nu wel een reële
oplossing geworden.
Uit het MER dat is opgesteld ten behoeve van de milieuvergunningaanvragen blijkt dat de verstoring
van de omgeving per saldo niet toeneemt als gevolg van het bergen van bagger op de afvalberging.

Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.


C. BERGINGSNOODZAAK


Zienswijze 7.
Samenvatting: Er is geen noodzaak de bagger in locatie Lindeboomseweg te verwerken (behalve
wellicht ter vermijding van mogelijk te betalen (tweede?) schadevergoeding aan Smink. De gemaakte
afspraken tussen de provincie, de gemeente Amersfoort en Smink en mogelijke gevolgen van de
gemaakte afspraken moeten worden onderzocht en openbaar gemaakt alvorens de structuurvisie
definitief wordt.

Reactie GS: Zoals in het Ontwerp van de Structuurvisie is aangegeven is de Wet milieubeheer
gewijzigd. Hierdoor is het mogelijk geworden de in de provincie Utrecht vrijkomende, verontreinigde
baggerspecie buiten de provinciegrenzen te storten. Hierbij geldt echter het principe van
wederkerigheid van de marktwerking: de capaciteit van baggerberging binnen de grenzen van de
provincie Utrecht dient in gelijke mate toegankelijk te zijn voor baggerspecie afkomstig van buiten de
provincie. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft laten weten12 dat onder deze condities de
baggerspecie die door het Rijk wordt gebaggerd kan worden afgevoerd naar rijksdepots.
De provincie is verantwoordelijk voor het bieden van een mogelijkheid tot verwerking en storten van
baggerspecie (maximaal 1,6 miljoen m3 regionale baggerspecie) binnen haar provinciegrenzen. Deze
noodzaak staat derhalve geheel los van de in de zienswijzen genoemde schadevergoeding aan Smink.
De provincie heeft overigens geen schadevergoeding betaald aan Smink.

Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.


D. EIGEN VERANTWOORDELIJKHEID.


Zienswijze 8.
Samenvatting: Smink kan zijn eigen verantwoordelijkheid nemen en kiezen voor niet-uitbreiden.
Vathorst is een woonwijk geworden. Er wonen binnenkort 20.000 tot 40.000 mensen in de
onmiddellijke nabijheid. Verwijzen naar het argument dat de stad naar haar is toegegroeid is te
makkelijk en buiten de werkelijkheid.

Reactie GS: Met de structuurvisie wordt gewerkt aan het planologisch mogelijk maken van een
verhoogde afvalberging welke nodig is om 900.000 m3 bagger, die tot nu toe bestemd was voor
Zevenhuizen, te kunnen bergen. De capaciteit van de stortplaats wordt uitgebreid door de stortplaats 5
meter te verhogen (niet in horizontale zin uitbreiden). In aansluiting hierop is de gemeente bezig het
bestemmingsplan aan te passen. De provincie heeft op 21 oktober 2008 een nieuwe Wm-vergunning

12 Brief Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 januari 2005

pg. 12


afgegeven. Zowel voor de structuurvisie als voor de Wm-vergunning is een MER opgesteld. In de
planMER 2008 is geconludeerd dat de milieueffecten van de alternatieve berging, op de stortplaats,
gunstiger zijn dan die van Zevenhuizen. Met de nieuwe locatie is derhalve in milieuhygienisch opzicht
een verbetering bewerkstelligd.
Zie verder eerdere reacties van GS.

Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.

Zienswijze 9.
Samenvatting: De provincie Utrecht moet haar verantwoordelijkheid nemen en de belangen van de
bewoners vertegenwoordigen. Minimaal moet de provincie Utrecht haar onderzoeken volledig laten
zijn. Ambtenaar en politicus moeten weloverwogen nadenken als de gezondheid van 20.000 tot 40.000
bewoners op het spel staat en de oplossing eigenlijk voorhanden ligt: De structuurvisie wordt niet
definitief en Amersfoort zet geen bestemmingswijziging in.

Reactie GS: De provincie neemt haar verantwoordelijkheid in deze. Bij de locatiekeuze moeten niet
alleen de belangen van de bewoners van Vathorst worden betrokken (welke ook zijn afgewogen en
verwerkt in de Wm-vergunning), maar ook alle andere relevante belangen, zoals bijvoorbeeld de
noodzaak tot het bergen van bagger. Zoals bij zienswijze 7 is vermeld, is de provincie er
verantwoordelijk voor te zorgen dat vrijkomende bagger binnen haar grenzen kan worden geborgen.
Zij heeft hier invulling aan gegeven, aanvankelijk door de aanwijzing van Zevenhuizen en momenteel
door het scheppen van de voorwaarden voor de alternatieve locatie stortplaats Smink waarvoor
afspraken zijn gemaakt met Amersfoort, Smink en de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Advies GS: geen aanleiding tot aanpassing.


5.4 Conclusie.

De negen zienswijzen, zoals hierboven verwoord en weerlegd, geven geen aanleiding tot het
aanpassen van de Ontwerp-structuurvisie die GS op 7 oktober 2008 hebben vastgesteld. De eerste drie
zienswijzen hebben bovendien betrekking op de Wet milieubeheervergunning en niet op de Ontwerp-
structuurvisie en kunnen op basis hiervan ongegrond worden verklaard.


pg. 13