Hoofdstuk 3 Beleid Nationale Landschappen

3.1 Kernkwaliteiten en migratiesaldo nul

3.1.1 Kernkwaliteiten

Behouden, versterken en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is het uitgangspunt van beleid. Nationale landschappen zijn aangewezen door het rijk als gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Deze kwaliteiten vormen dan ook het vertrekpunt voor inrichting en ontwikkeling van de nationale landschappen. Dat betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen in de nationale landschappen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld. De kernkwaliteiten waar het om gaat zijn per (deel van het) nationaal landschap beschreven. Hoe omgegaan wordt met de implementatie hiervan vindt u in hoofdstuk 4.



3.1.2 Migratiesaldo nul

Voor woningbouw in de nationale landschappen Groene Hart, Arkemheen-Eemland en Rivierengebied gaan we uit van een bovengrens van migratiesaldo nul, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte. Hiermee wordt de kwantitatieve maat voor de omvang van de wooncapaciteit aangegeven.

Dit is ondersteunend aan de kwalitatieve doelstelling die voor woningbouw in de nationale landschappen centraal staat. Wij stellen migratiesaldo nul namelijk vooral in het licht van het behouden en versterken van de kernkwaliteiten. De te realiseren kwaliteiten staan voorop, waarbij het feitelijk ruimtebeslag, de stedenbouwkundige kwaliteit en de landschappelijke inpassing voor ons centraal staan. De woningbouw in deze gebieden moet dus passen bij het karakter en de kernkwaliteiten van het nationaal landschap én moet zorgen voor een vitale woon-, en leefkwaliteit.

De ontwikkelingen die passen bij migratiesaldo nul vinden primair plaats in of aangrenzend aan het bestaand bebouwd gebied (bbg) (binnen de rode contouren) zoals opgenomen in het streekplan. Hierdoor blijven ruimtelijke ontwikkelingen voor woningbouw geconcentreerd, zoals past bij de kwalitatieve insteek die de provincie Utrecht voor woningbouw overal, maar in het bijzonder in de nationale landschappen, hanteert. Deze kwalitatieve insteek betekent, dat wij vooral kijken naar het feitelijk ruimtebeslag, de stedenbouwkundige kwaliteit en de landschappelijke inpassing.

Eén van de hoofdbeleidslijnen in het streekplan betreft de grote inzet op inbreiding binnen de rode contouren. Hiermee wordt de behoefte aan nieuwe uitbreidingslocaties beperkt. In het streekplan is een zo goed mogelijke inschatting gemaakt van de mogelijke inbreiding in de streekplanperiode. De plancapaciteiten binnen de rode contouren zijn mede gebruikt voor het bepalen van de benodigde ruimte voor uitbreidingslocaties. De rode contouren zijn op basis van deze inschattingen vastgelegd. Daar waar bij het vaststellen van het streekplan de exacte begrenzing van de uitbreidingslocatie nog niet (helemaal) bekend was, is sprake van een ‘open contour’. Gemeenten zijn vrij om binnen rode contouren meer woningbouw dan het streekplanprogramma te realiseren. In het streekplan twee flexibiliteitsbepalingen (touwtjesmethode en afwijkingsbevoegdheid) opgenomen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en ontwikkelingen, mede als kwaliteitsverbetering in (kernen van) gemeenten. Buiten de rode contouren zijn in het streekplan daarnaast enkele ‘maatwerk-mogelijkheden’ opgenomen om woningen te bouwen die dienen ter versterking van de kernkwaliteiten. Het gaat om ruimte voor ruimte, nieuwe landgoederen en andere vormen van rood voor groen.



3.2 Arkemheen-Eemland

3.2.1 Kernkwaliteiten

Voor Arkemheen-Eemland zijn in de Nota Ruimte drie kernkwaliteiten aangemerkt. Hiermee worden weliswaar belangrijke landschappelijke kwaliteiten van dit nationale landschap beschreven, maar wordt niet aangegeven wat het gebied zo bijzonder maakt ten opzichte van andere open veenweidegebieden. Daarom onderscheiden wij nog drie extra kernkwaliteiten. Hieronder zijn ze toegelicht en uitgewerkt in kernwaarden, om meer concrete aanknopingspunten te hebben voor behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten. De kernwaarden zijn de elementen en structuren in het landschap, waarmee de kernkwaliteiten tot uitdrukking komen.

  • extreme openheid: Het open gebied kent op dit moment vrijwel geen bebouwing en evenmin opgaande begroeiing. De beplantingsstructuren zijn grotendeels geconcentreerd rond de bebouwing in het gebied. Door de lage ligging van het gebied is er ooit veen ontstaan. Door het veen, de lage ligging en kwel van de Utrechtse Heuvelrug en Veluwe is de grondwaterstand hoog. De waterstand is van oudsher bepalend voor het grondgebruik. Daarnaast heeft de invloed van de Zuiderzee de lager gelegen delen van de polder eeuwenlang vrijgehouden van bebouwing. Te beschermen en te ontwikkelen kernwaarden zijn: rust, ruimte, openheid, vergezichten, lucht, donkerte, weilanden, en handhaven beperkte aanwezigheid van bebouwing en begroeiing.
  • slagenverkaveling: Het Eemlandse deel heeft een klassieke slagenverkaveling. Deze is ontstaan tijdens de ontginning van het gebied. Het karakter van het gebied kenmerkt zich behalve door het verkavelingspatroon door bebouwingslinten, nu nog goed herkenbaar aan bijvoorbeeld de Wakkerendijk en de Zevenhuizerstraat. Vanaf de dertiende eeuw werd het stroomgebied van de Eem stapsgewijs ontgonnen. Dit ontginningspatroon is nog goed in het landschap terug te zien. Mede gezien de relatie met de occupatie van het gebied zijn de kernen, zoals Eemnes en Bunschoten, van belang. Te beschermen en te ontwikkelen kernwaarden in de Eempolder zijn: langgerekte percelen, vaste afstanden, slotenpatroon, ontginningsassen, lintbebouwing en de herkenbare ontginningen.
  • veenweidekarakter: Het veenweidekarakter wordt ingegeven door het grondgebruik, dat door het water wordt bepaald. In het bijbehorende beeld horen weidegrond met koeien, nattere ruige delen, weidevogels en hoger gelegen watergangen. Te beschermen en te ontwikkelen kernwaarden (naast openheid en slagenverkaveling) zijn: water (sloten, Eem, dijken, hoog waterpeil, gemalen), inversie-landschap (hoger gelegen oude kreken en riviertjes met daar tussen lager gelegen delen wat door gebruik en ontwatering is ingeklonken), weinig verstoorde veenbodem, herkenbare ontginning (deels grillige, deels regelmatige verkaveling met herkenbare veenontginningsrichtingen), hoeven op terpen, en grasland (hoog waterpeil, veenbodem, grondgebonden veehouderij, weidevogels en de kleine zwaan).
  • historie van de Zuiderzee: Het gebied Arkemheen-Eemland is van oorsprong een kustgebied. Tot 75 jaar geleden stond het gebied onder invloed van de Zuiderzee en is daarmee één van de oorzaken voor de extreme openheid. De invloed van de zee is onder andere te herkennen aan de dijken, terpen, oude kreken en ook aan de jonge, buitendijkse aanwas. De geschiedenis van de oude bebouwingskernen, zoals Spakenburg, is rechtstreeks met de Zuiderzee verbonden. Deze relatie wordt verder benadrukt door het feit, dat het gedeelte van de polder Eemland - ten westen van de Eem - buitendijks gebied betreft. Te beschermen en te ontwikkelen kernwaarden zijn: openheid, dijken, wielen, kreken, terpen, gemalen en havens.
  • Grebbelinie: Als historische verdedigingslinie met een complex van onder meer forten, kades, bunkers en inundatievelden was de Grebbelinie gericht op het beschermen van Utrecht en Holland. De dijken langs de Eem werden in de 19e eeuw onderdeel van de Grebbelinie. Met het water uit de Eem konden aanliggende binnendijkse gebieden onder water worden gezet. De linie doorkruist met een lengte van zo’n 60 km het gebied van de Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.
    Te beschermen en te ontwikkelen kernwaarden zijn: samenhangend stelsel van dijken, aarden en betonnen verdedigingswerken en waterlopen met stuwen en sluizen; herkenbaar houden en herstellen van de samenhang van de Grebbelinie als totaal; openheid van de inundatiezone ten oosten van de Eemdijk, enige restanten van de Grebbelinie bij Spakenburg en de liniewal, inclusief aardwerken en keerkaden boven Amersfoort.
  • Overgangsgebieden: Het open gebied vormt een sterk contrast met de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse Vallei. De openheid wordt benadrukt door de meer besloten overgangsgebieden. De Utrechtse Heuvelrug, dorpen, steden en de halfopen landschappen liggen er als een krans omheen. Het is de toegang naar het open landschap. Bij de bebouwde gebieden is het contrast het sterkst. Hier grenst een open gebied direct aan een besloten gebied. In de landelijke gebieden gaat het open gebied via de overgangsgebieden meer geleidelijk over naar een besloten gebied. Door deze vermenging hebben ze invloed op het open gebied van Arkemheen en Eemland. De zichtlijnen in het open gebied zijn op verschillende plaatsen langer doordat zij doorlopen in het overgangsgebied. De overgangsgebieden vormen de grens tussen het lager gelegen open gebied en de hoger gelegen gebieden, waar de strijd met de zee minder was. De randmeren zijn een bijzonder overgangsgebied. Mogelijke ontwikkelingen in de randmeren hebben invloed op de openheid van het nationaal landschap. Te beschermen en te ontwikkelen kernwaarden zijn: contrast met open gebied; afwisseling in landschap (open en besloten); landschappelijke kenmerken van het aanliggende open gebied èn de meer halfopen en gesloten landschappen; doorlopende zichtlijnen van het open gebied in het overgangsgebied.


3.2.2 Migratiesaldo nul

Binnen het deelgebied Eemland (het deel in de provincie Utrecht) zijn de bebouwingskernen Bunschoten/Spakenburg, Eemdijk en Eembrugge gelegen. Voor dit gebied geldt een migratiesaldo nul van circa 2.030 woningen voor de periode 2004-2020. In het streekplanprogramma is voor dit gebied voor de periode 2005-2015 een aantal van circa 2.040 woningen opgenomen. Een belangrijk deel hiervan (1.600) zal worden gerealiseerd in Bunschoten/Rengersewetering. De verwachting daarbij is dat een substantieel deel van deze uitbreiding na 2015 gerealiseerd zal worden, waardoor in de periode 2015-2020 waarschijnlijk geen aanvullend woningbouwprogramma nodig zal zijn. Gesteld kan worden dat de voorgenomen woningbouwontwikkelingen binnen het Utrechtse deel van dit nationale landschap passen binnen migratiesaldo nul.



3.3 Groene Hart

3.3.1 Kernkwaliteiten

Het Groene Hart is de centrale open ruimte in de Randstad. Het bestaat uit uitgestrekte (veen)weide-gebieden, doorsneden door de Vecht, Oude Rijn en Hollandsche IJssel met kenmerkende stadjes en dorpen. Het Groene Hart vormt de groene en blauwe tegenhanger van het omringende stedelijk netwerk van de Randstad, maar heeft ook zijn eigen dynamiek. Deze heeft zich eeuwenlang vooral geconcentreerd langs de Vecht en de Oude Rijn, de oudste ontginnings- en transportassen in dit streekplandeelgebied. Het Groene Hart ligt in de provincies Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland.

De drie Groene Hartprovincies onderscheiden vier kernkwaliteiten voor het Groene Hart: landschappelijke diversiteit, (veen-)weidekarakter, openheid en rust & stilte. Behoud, versterking en ontwikkeling van deze kernkwaliteiten is uitgangspunt van beleid en dus van ruimtelijke ontwikkelingen in het Groene Hart. De vier kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn een bundeling van alle kwaliteiten die het Groene Hart kent. Hieronder worden ze kort toegelicht.

  • Landschappelijke diversiteit: Dit is een belangrijke belevingswaarde. De verschillende landschappen, met zichtbare contrasten, spreken tot de verbeelding. Diversiteit biedt de inwoner en bezoeker de keuze om te recreëren in een rustige of juist een dynamische omgeving. De landschappelijke diversiteit wordt bepaald door bodemsoort, occupatiegeschiedenis, cultuurhistorie en huidige verschijning en gebruik. Ook wordt de diversiteit bepaald door contrasten tussen open-dicht, rust-drukte, groot-klein, droog-nat, bebouwd-onbebouwd, hoog-laag. Diversiteit speelt op verschillende schaalniveaus en kent vele vormen.
  • (Veen)weidekarakter: De (veen)weiden zijn het meest kenmerkend voor dit nationaal landschap. Zij zijn ontstaan op basis van menselijke ingrepen in fysieke ondergrond en waterhuishouding. Karakteristiek voor de (veen)weidegebieden zijn de verschillende verkavelingspatronen met smalle kavels en veel sloten en de aanwezigheid van kades, dijkjes, lintdorpen, oude dorpskernen, kronkelende veenriviertjes, openheid, vee, weidegrond met koeien, (weide)vogels, rietlanden en moerassige delen. Cultuurhistorie is een integraal onderdeel van het veenweidekarakter. Landbouw is de belangrijkste drager en beheerder van het (veen)weidelandschap.
  • Openheid: Openheid betekent vooral ‘zicht’. De mate van openheid in een gebied wordt bepaald door maat en schaal van het betreffende gebied, door elementen in en door de randen van het gebied. Openheid is een kwetsbare kernkwaliteit. De openheid van grote delen van het Groene Hart is een ‘schaars goed’ in de volle Randstad. Het handhaven van de openheid in het Groene Hart betekent tevens het respecteren van de cultuurhistorische waarde van die gebieden.
  • Rust & stilte: Deze kernkwaliteit is een belangrijke gevoelswaarde van het Groene Hart. Het vormt een belangrijk contrast met de drukte van de Randstad. Rust & stilte heeft een nauwe relatie met de lage dynamiek en het oer-Hollandse landschap in grote delen van het Groene Hart. Deze kernkwaliteit kent een grote waardering en is van belang voor een goed en gezond woon-, werk- en leefklimaat. Net als openheid is rust & stilte een kwetsbare kernkwaliteit.

Bij de beschrijving van de deelgebieden De Waarden en de Venen, de Droogmakerijen en de Metropolitane Landschappen in het Groene Hart, die overeenkomen met de deelgebieden in de Voorloper Groene Hart, zie de onderstaande kaart, wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten die voor die deelgebieden centraal staan.

Twee deelgebieden op de kaart komen niet terug in deze structuurvisie, te weten De Groene Ruggengraat en de transformatiezones. De Groene Ruggengraat is als Natte As reeds opgenomen in het streekplan. Wat betreft de transformatiezones betekent het beleid uit de Voorloper Groene Hart een grote aanpassing van het beleid uit het streekplan. Voor deze gebieden geldt het beleid zoals in de rest van het Groene Hart. Deze gebieden worden meegenomen in de integrale structuurvisie.



3.3.2 Migratiesaldo nul

In de berekening van migratiesaldo nul door het Rijk is voor het gehele Groene Hart een behoefte opgenomen van circa 35.700 woningen voor de periode 2004-2020. De Groene Hartprovincies hebben in de Voorloper vastgelegd dat ze dit aantal gezamenlijk hanteren. Om dit toe te kunnen passen per provincie is dit wel via een bestuurlijk besproken provinciale verdeling omgeslagen naar een aantal voor het Utrechtse deel van het Groene Hart van 8.600 woningen. Het streekplan-programma van circa 6.500 woningen voor de periode 2005-2015 voor dit deel van het Groene Hart past hierbinnen en geeft ruimte voor de vrijheid van de gemeenten om binnen de rode contouren meer woningen dan het streekplanprogramma te realiseren en voor woningbouw in de periode 2015-2020.



3.3.3 Droogmakerijen

Voor het deelgebied “de droogmakerijen” geldt het algemene beleid zoals verwoord voor het gehele Groene Hart. Voor de kernkwaliteiten is hierna een nadere uitwerking weergegeven. Dit deelgebied betreft in de provincie Utrecht de polder Groot Mijdrecht-Noord (complex van droogmakerijen in Ronde Venen) en de Bethunepolder. In het Groene Hart liggen nog zes andere droogmakerijen.

Nadere uitwerking kernkwaliteiten
De centrale kernkwaliteiten in de droogmakerijen zijn diversiteit en openheid. De droogmakerijen zijn vaak open gebieden die de typische kenmerken van het omringende veenweidelandschap missen. Ze liggen als diepe putten in het landschap. Hier is het veen ontgonnen en de overblijvende plassen zijn drooggemalen. De niet ontgonnen veengebieden en plassen er om heen liggen enkele meters hoger. In de droogmakerijen staat de urgente wateropgave centraal. In het streekplan zijn de polders aangegeven als locatie waar de wateropgave nog nader ingevuld moet worden. Hiervoor wordt een gebiedsproces gevoerd.



3.3.4 Metropolitane Landschappen

Voor het deelgebied “metropolitane landschappen” geldt het algemene beleid zoals verwoord voor het gehele Groene Hart. Voor de kernkwaliteiten is hierna een nadere uitwerking weergegeven. Dit deelgebied betreft de landelijke gebiedseenheden die liggen in de invloedssfeer van de steden. De begrenzing van deze gebieden is overgenomen uit de Voorloper Groene Hart. Het gaat om het Noorderpark, het gebied rondom en tussen Abcoude en Loenen, Haarzuilens en de gebieden ten noorden en zuiden van IJsselstein.

Nadere uitwerking kernkwaliteiten
De kernkwaliteit diversiteit staat in de metropolitane landschappen centraal, zowel in het landschap, als in gebruik en beheer. Belangrijk hierbinnen zijn behoud en ontwikkeling van het groenblauwe karakter en behoud en versteviging van de stad-land relatie. De landschapsstructuur in deze gebieden is kleinschaliger en diverser dan in de Waarden en de Venen. Ook de landbouw is diverser, er zijn omvangrijke natuurgebieden en de relatie met de steden is sterker. De nadruk in het beleid ligt er op om deze gebieden met al hun dynamiek voor de toekomst te behouden. Het vormt hiermee een buffer tegen geleidelijk uitbreidende verstedelijking.

De opgave in deze gebieden is om direct aangrenzend aan de stad de aantrekkelijkheid als recreatief uitloopgebied te behouden en vergroten met behoud van het landschap en de kernkwaliteiten daarvan. Landbouw is en blijft de belangrijkste drager van deze landschappen. Recreatie geeft deze landbouw wel extra kansen voor verbreding van de bedrijfsvoering, zowel met recreatie, als met natuurontwikkeling, duurzaam waterbeheer of streekproducten. Naast landbouw is natuur een belangrijke drager van delen van de metropolitane landschappen. De beschermingsstatus hiervan blijft vanzelfsprekend onverkort van kracht. In dit deelgebied valt ook de bufferzone Hilversum-Utrecht en een aantal gebieden van het programma Recreatie om de stad (RodS).



3.3.5 Waarden en Venen

Voor het deelgebied “de Waarden en de Venen” geldt het algemene beleid zoals verwoord voor het gehele Groene Hart. Voor de kernkwaliteiten is er een nadere uitwerking.

Nadere uitwerking kernkwaliteiten
Behoud, herstel en ontwikkeling van het karakteristieke veenweidelandschap staat centraal. Openheid is ook een belangrijke waarde in deze gebieden waar de cultuurhistorie nog goed zichtbaar is. In grote delen heerst rust en stilte. Landbouw is de belangrijkste drager en beheerder van deze gebieden (m.n. melkveehouderij). Voor het behoud van de kernkwaliteiten is florerende landbouw dan ook een voorwaarde. Belangrijke delen van de Waarden en de Venen zijn kwetsbaar voor bodemdaling. Voor landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking wordt de mogelijkheid van ruwvoerteelten die gepaard gaan met bodembewerking, zoals maïsteelt, uitgesloten via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan.



3.4 Nieuwe Hollandse Waterlinie

De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) is een militaire verdedigingslinie ter bescherming van de grote steden in het westen. Aan de linie is gebouwd vanaf het begin van de 19e eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog. De linie is 85 kilometer lang en loopt van noord naar zuid van Pampus/Muiden tot in de Brabantse Biesbosch. In de provincie Utrecht loopt de NHW van Loenen via de noord- en oostgrens van de stad Utrecht tot en met de Diefdijk bij Everdingen. Het noordelijk deel van de linie valt samen met de Stelling van Amsterdam. De NHW is recent aangewezen als Rijksmonument.



3.4.1 Kernkwaliteiten

In de Nota Ruimte zijn als kernkwaliteiten opgenomen:

  • samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • groen en overwegend rustig karakter;
  • openheid.

Dit hebben wij uitgewerkt naar de volgende vijf aandachtsvelden bij ‘behoud door ontwikkeling’:

  • Behoud, veiligstelling en herstel van aanwezige waarden;
  • Vergroten beleefbaarheid;
  • Vergroten toegankelijkheid;
  • Behouden en realiseren van ecologische verbindingszones;
  • Vergroten maatschappelijke, ecologische en economische toekomstwaarde.

Bij de uitwerking van plannen zal invulling worden gegeven aan de drie ambities van het Linieperspectief Panorama Krayenhoff:

  1. Als deel van het nationale geheugen moet de linie weer bijdragen aan het historisch besef en de regionale identiteit;
  2. De ecologische functie van de linie moet, in samenhang met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden, worden versterkt; en
  3. De NHW moet bijdragen aan de regionale wateropgave.


3.4.2 Migratiesaldo nul

Migratiesaldo nul is niet van toepassing op de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit betekent dat bij eventuele bebouwing enkel getoetst wordt aan de kernkwaliteiten en niet aan een vooraf vastgelegd aantal te bouwen woningen.



3.5 Rivierengebied

3.5.1 Kernkwaliteiten

Voor het Rivierengebied zijn in de Nota Ruimte drie kernkwaliteiten aangemerkt. Hiermee worden weliswaar belangrijke landschappelijke kwaliteiten van dit nationaal landschap beschreven, maar wordt voorbij gegaan aan de bijzondere historische ligging van het gebied. Daarom onderscheiden wij een extra kernkwaliteit. Hieronder zijn ze toegelicht.

  • Schaalcontrast van zeer open naar besloten: Het gebied kent een opeenvolging van verschillende, lineaire landschappen: Utrechtse Heuvelrug, overgangsgebied, Langbroekerwetering, stroomruggen van de Kromme Rijn, kommen van Langbroekerwetering en Wijk bij Duurstede, uiterwaarden, Rijn/Lek. Deze verschillen onderling sterk qua mate van openheid. De kommen en de uiterwaarden zijn (relatief) open. De flanken van de Utrechtse Heuvelrug, de Langbroekerwetering en het Kromme Rijngebied vormen halfopen landschappen. De beboste Utrechtse Heuvelrug is het meest besloten landschapstype. Het is vooral van belang om deze verschillende vormen te behouden en te versterken.
  • Samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom: De dynamische geschiedenis van de Rijn is af te lezen door de huidige loop van Nederrijn, Lek en Kromme Rijn, door de oeverwallen ter plaatse van oude rivierlopen en door de kommen, die zijn ontstaan in oude overstromingsvlakten. De zichtbaarheid wordt verder versterkt door de onderling variërende hoogteligging en het bijbehorende grondgebruik. Akkerbouw, fruitteelt, dorpen en lintbebouwing op de hoger gelegen randen van de Utrechtse Heuvelrug, op de oeverwallen en op de stroomruggen. Veeteelt ter plaatse van de lager gelegen kommen.
  • Samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier: De gebiedsopbouw is ontstaan in de ijstijd en nadien door de inwerking van de Rijn. Bij Rhenen is hierdoor een scherp contrast ontstaan tussen de stuwwal en de laaggelegen, open rivierloop. Meer naar het westen bestaat de overgang uit een steilrand en een kampengebied op de flank van de Utrechtse Heuvelrug. Tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Kromme Rijn is een kwelrijk kommengebied ontstaan, waarin bij de gebiedsontginning de Langbroekerwetering is gegraven.
  • De Kromme Rijn als vesting en vestiging: De Kromme Rijn is al eeuwen een gebied van verdedigen en vestigen. In de Romeinse tijd als onderdeel van de Limes en in de middeleeuwen als transportroute tussen Utrecht en Dorestad, waarlangs de dorpen zijn ontstaan. Het gebied kenmerkt zich door zeer hoge archeologische waarden in de stroomruggen, met name in de voormalige Limes en in Dorestad. Belangrijk is hierbij de samenhang tussen de verschillende cultuurhistorische elementen en structuren langs de Limes: castellum, nederzettingen, grenslijn, lineair karakter en later het jaagpad voor de beurtvaart Utrecht - Wijk bij Duurstede. De rivier had ook een plaats in het defensiemechanisme van de nabij gelegen Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hierbij werden de laaggelegen gebieden voor inundatie benut en op de hogere gedeelten de extra versterkingen(forten) werden gebouwd.


3.5.2 Migratiesaldo nul

In het Rivierengebied liggen de bebouwingskernen van Wijk bij Duurstede, Cothen, Langbroek en Werkhoven. Bij Wijk bij Duurstede is het gebied met de huidige woonwijk De Geer en de toekomstige uitbreidingslocatie buiten de begrenzing gelaten. Omdat de begrenzing enigszins afwijkt van de begrenzing uit de Nota Ruimte zijn de berekeningen die hierbij voor migratiesaldo nul zijn gedaan globaal aangepast. Op basis hiervan komt volgens de rijkscijfers de natuurlijke behoefte voor dit gebied in de periode 2004-2020 globaal uit op 1110 woningen. In het streekplan is voor het begrensde gebied voor de periode 2005-2015 een programma opgenomen van circa 290 woningen. Met inachtneming van het verschil in tijdvak kan worden gesteld dat dit past binnen migratiesaldo nul.



3.6 Stelling van Amsterdam

De Stelling van Amsterdam (SvA) is een uit de periode 1880-1920 daterende verdedigingsgordel rondom de stad Amsterdam, bestaande uit 42 forten, vele dijken, inlaatsluizen, inundatievelden e.d.. De SvA is in totaal 135 kilometer lang. De SvA is sinds 1996 Unesco Werelderfgoed vanwege de unieke wijze waarop, met gebruikmaking van de karakteristieken van het omringende landschap en door middel van inundatie de verdediging werd vormgegeven. In de provincie Utrecht ligt de SvA langs de noordrand van het grondgebied van de gemeenten Abcoude en De Ronde Venen.



3.6.1 Kernkwaliteiten

In de Nota Ruimte worden als kernkwaliteiten genoemd:

  • samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • groen en relatief ‘stille’ ring rond Amsterdam;
  • relatief grote openheid.

Dit hebben wij uitgewerkt naar de volgende waarden, die behouden en versterkt zullen worden:

  • de hoofdverdedigingslijn van dijken, kades en liniewallen (incl. accessen en bruggen) als de hoofdstructuurdrager;
  • de fortterreinen met bijbehorende grachten en bebouwingen (genieloodsen, fortwachterswoningen,etc);
  • kazematten, vóórstellingen, (neven)batterijen, kruitmagazijnen, groepsschuilplaatsen, kringwetboerderijen,grenspalen etc.;
  • inundatiewerken (inlaatkanalen en - werken), (dam)sluizen, duikers, hevels, kokers, peilschalen;
  • delen van de karakteristieke, nog open (inundatie)gebieden.

De objecten van de Stelling van Amsterdam zijn veelal beschermd als rijks- of provinciaal monument.



3.6.2 Migratiesaldo nul

Migratiesaldo nul is niet van toepassing op de Stelling van Amsterdam. Dit betekent dat bij eventuele bebouwing enkel getoetst wordt aan de kernkwaliteiten en niet aan een vooraf vastgelegd aantal te bouwen woningen.