Provincie Utrecht

Provinciaal Waterplan

2010-2015

Richting robuust



Vastgesteld door Provinciale Staten op 23 november 2009

























Inhoudsopgave

1. Inleiding 5

VERKENNING EN STRATEGIE 8

3. Speelveld in het waterbeheer 14

4. Ons beleid 16

GEBIEDSGERICHTE INZET 19

5. Naar duurzame, robuuste watersystemen 20

6. Gebiedsgerichte inzet 23

WATERVEILIGHEID 26

7. Preventie van overstromingen 28

8. Gevolgenbeperking van overstromingen 30

9. Rampenbeheersing bij overstromingen 33

KWALITEIT EN KWANTITEIT 34

10. Voldoende oppervlaktewater 35

11. Schoon oppervlaktewater 39

12. Water voor natuur 42

13. Voldoende grondwater 44

14. Schoon grondwater 48

GEBRUIK EN BELEVING 51

15. Mooier water 52

16. Vaarwater 54

17. Zwemwater 55

FUNCTIES 56

18. Functies 58

UITVOERING 62

19.Uitvoeringsprogramma 63

20. Instrumenten 64

21. Beleidsrapportage 65

Gebruikte afkortingen 66


1. Inleiding



Voor u ligt het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht. Het omvat ons beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het vervangt het Waterhuishoudingsplan 2005-2010, dat hiermee vervalt.


Utrecht is een aantrekkelijke provincie en rijk aan verschillende watersystemen. Belangrijke factor van Utrecht is de centrale ligging die de provincie inneemt in Nederland, op de grens van hoog en laag. Doordat Utrecht landelijk gezien in het centrum ligt, is het een aantrekkelijke vestigingsplek voor burgers en bedrijven. De vraag naar huisvesting is groot in de provincie.


Doordat het economische en huisvestingsklimaat erg in trek zijn, zal onze provincie in de toekomst steeds drukker worden en intensiever gebruikt worden, met als gevolg dat er hogere eisen aan onze watersystemen worden gesteld. Dit betekent dat nieuw waterbeleid nodig is. Voorts zullen wij ook rekening moeten gaan houden met klimaatverandering. Die zal op termijn grote gevolgen hebben voor het waterbeheer en de waterveiligheid in onze provincie.

In de organisatie van het waterbeheer zijn nieuwe verhoudingen ontstaan door de nieuwe Waterwet (welke naar verwachting in werking treedt op 22 december 2009), schaalvergroting en professionalisering van de waterschappen en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.


Nieuw beleid

Zowel door Rijk, provincies als waterschappen is in 2008 en 2009 parallel gewerkt aan de ontwikkeling van nieuw waterbeleid: Nationaal Waterplan, Provinciaal Waterplan en waterbeheerplannen. Ons Waterplan is daarbij tot stand gekomen in overleg met onze medeoverheden en met de waterbeheerders en maatschappelijke organisaties in onze provincie en is kaderstellend voor de waterbeheersplannen van de waterschappen. Het nieuwe Waterplan hangt nauw samen met het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 en bouwt voort op onze bestaande structuurvisie. Ons strategisch en operationeel beleid voor grondwater hebben wij reeds uitgewerkt in het Grondwaterplan 2008-2013. Dit plan is gebaseerd op dit Waterplan en op het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011. De uitvoering van het plan is vastgelegd in een voortschrijdend Uitvoeringsprogramma Grondwaterplan 2008-2013. Hierin worden ondermeer ook de KRW-maatregelen opgenomen. Het Grondwaterplan wordt in 2010 geëvalueerd en mogelijk op onderdelen geactualiseerd.


Structuurvisie

Met de nieuwe Waterwet is het Waterplan, voor wat betreft haar ruimtelijke aspecten, structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Wij hebben ons ruimtelijk beleid vastgesteld in het kader van het Streekplan 2005-2015, nu structuurvisie zijnde. In dit Waterplan zijn teksten opgenomen die dit beleid invullen. Deze zijn lichtblauw gearceerd.


Daarnaast zijn in dit Waterplan ruimtelijke beleidsuitspraken opgenomen die van provinciaal belang zijn. Het provinciaal belang bestaat uit de beleidsuitspraken, waarvoor de provincie het Wro-instrumentarium kan inzetten.


Frame1


Dit betreft grotendeels uitspraken die ongewijzigd zijn overgenomen uit bestaand beleid in onze beleidslijn nieuwe Wro (Provinciale Staten, 23 juni 2008). De beleidslijn Wro geeft aan welke uitspraken uit het Streekplan 2005-2015 van provinciaal belang zijn. Voor nieuwe beleidsuitspraken die worden aangemerkt als provinciaal belang is in dit Waterplan opgenomen welke instrumenten uit de Wro primair worden ingezet om het provinciaal belang te waarborgen. In het Waterplan zijn twee nieuwe beleidsuitspraken opgenomen als ‘provinciaal belang’.



Deelplan KRW

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) harmoniseert het waterbeleid in Europa en stelt nieuwe doelen voor het waterbeheer. Per stroomgebied (bijvoorbeeld Rijn of Maas) moet in 2009 in zogenoemde Stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) zijn aangegeven, hoe de water- en grondwaterkwaliteit en de grondwaterkwantiteit worden verbeterd. Doelen en maatregelen worden gelijktijdig opgenomen in alle plannen van de waterbeheerders. In ons Waterplan is daartoe een deelplan opgenomen, waarin wij het strategisch en operationeel beleid voor de Europese Kaderrichtlijn Water uitwerken met de daarbij behorende verplichte elementen. Waar nodig wordt vanuit het Waterplan naar nadere informatie in dit deelplan verwezen.


Plan-MER

Voorafgaand aan het opstellen van het Waterplan is vastgesteld, dat er mogelijk sprake was van een verplichting tot het opstellen van een Plan-MER. Deze Plan-MER-plicht zou ontstaan door het in het Waterplan opnemen van kaders voor een (mogelijk) m.e.r-plichtige activiteit. Een en ander is uitgewerkt in de Notitie Reikwijdte en detailniveau Waterplan, die is verstuurd naar de betrokken bestuursorganen. Tijdens het opstellen van het Waterplan is echter gebleken, dat de uiteindelijke tekst geen aanleiding geeft om een Plan-MER op te stellen.


Middels een quickscan is voorts onderzocht of het beleid in het Waterplan en in de waterbeheerplannen van de waterschappen kan leiden tot negatieve effecten in Natura 2000-gebieden in de provincie. De beleidsuitspraken en de daarbij aangegeven voorwaarden in dit Waterplan zijn zodanig, dat significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden niet aan de orde zijn. Het opstellen van een zogenoemde passende beoordeling is daarom niet nodig.



Het Waterplan in vogelvlucht

Wij willen van Utrecht een mooie provincie maken. Een gebied waar mensen graag wonen en werken. Een topregio voor ondernemers. Een provincie waar ruimte is om te genieten van natuur en landschap. Vanuit ons beleidsveld water dragen wij daaraan bij. Om dit te bereiken, kiezen we voor een aanpak met oog voor duurzaamheid en kwaliteit. Wij voeren dit beleid uit met onze partners: De Utrechtse waterschappen, het Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven.


Wij leiden ons plan in met een deel Verkenning en strategie. Wij hebben een toekomstverkenning uitgevoerd naar de ontwikkelingen en trends waarmee wij rekening moeten houden in ons waterbeleid. Ook het speelveld van partijen die betrokken zijn bij ons beleid verkennen wij. U vindt dit terug in de hoofdstukken 2 en 3. In hoofdstuk 4 zetten wij de essentie van ons beleid uiteen. Vanuit de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking streven wij naar de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten, waarbij wij onze partners zoveel mogelijk toegevoegde waarde willen bieden.


In het deel Gebiedsgerichte aanpak staat de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen centraal. Hierbij richten wij ons op de lange termijn. Hoe wij tot een gebiedskeuze komen en daarbij onze inzet bepalen, is onderwerp van de hoofdstukken 5 en 6.


Voor het borgen van bestaande kwaliteiten en het aanpakken van urgente problemen werken wij ons beleid uit in de delen Veiligheid (hoofdstukken 7, 8 en 9), Kwaliteit en kwantiteit (hoofdstukken 10 t/m 14), en Gebruik en beleving (hoofdstukken 15, 16 en 17)


In dit Waterplan nemen wij ook een functiekaart op met bijbehorende voorschriften (hoofdstuk 18).


In het laatste deel van dit plan, genaamd Uitvoering, beschrijven we instrumenten en middelen die wij inzetten voor de realisering van het beleid. Ook geven we aan wat we verwachten met betrekking tot de rapportage over de waterbeheersplannen en hoe we de rapportage over het Waterplan aan Provinciale Staten regelen.





VERKENNING EN STRATEGIE


Wij hebben een toekomstverkenning uitgevoerd naar de ontwikkeling van onze watersystemen. Wij kijken daarin ca. vijftig jaar vooruit. Klimaatverandering en, in het westen van onze provincie, bodemdaling zetten door en maken onze provincie kwetsbaar. De toenemende bevolkingsdruk en economische groei vragen om extra aandacht voor deze problematiek. Onze toekomstverkenning is onderwerp van hoofdstuk 2.


De opgave waarvoor wij ons gesteld zien, kunnen wij niet alleen oplossen. Onze partners in het waterbeleid en –beheer en hun taken en verantwoordelijkheden zijn onderwerp van hoofdstuk 3.


Kernbegrippen in ons beleid zijn: duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. Wij signaleren een sterk toenemende dynamiek. Dynamiek in het klimaat en in onze watersystemen. Maar ook een toenemende dynamiek in onze maatschappij. Wij streven daarom naar ontwikkeling van duurzame en robuuste watersystemen. In ons beleid staat een tweesporenaanpak centraal (zie hiervoor hoofdstuk 4). Een ontwikkeling voor de lange termijn, die nu moet worden ingezet. Daarnaast is het belangrijk bestaande kwaliteiten te waarborgen en urgente problemen op te lossen: doen wat nu gedaan moet worden.

2. Toekomstverkenning watersystemen


De ligging van de provincie aan Nederrijn/Lek en Eemmeer, de daling van de bodem en de verandering van het klimaat maken Utrecht kwetsbaar. Wateroverlast, verdroging en op sommige plaatsen een slechte kwaliteit van zowel grond- als oppervlaktewater zijn problemen waar de provincie nu al mee kampt. De toenemende bevolkingsdruk en economische groei vragen om extra aandacht voor deze problematiek. Wij hebben daarom een toekomstverkenning uitgevoerd naar de ontwikkeling van onze watersystemen. Deze is in dit hoofdstuk samengevat.


Klimaatverandering

Klimaatverandering, en de gevolgen daarvan op onze watersystemen, vragen om aandacht. Effecten die worden voorzien, zijn stijging van het zeeniveau, grotere fluctuaties van de afvoerregimes van de grote rivieren en een grilliger patroon van natte en droge perioden, waarbij de optredende neerslagintensiteiten hoger zullen zijn dan tot nu toe gebruikelijk.


Klimaatverandering heeft daarmee op termijn grote gevolgen voor het waterbeheer en de waterveiligheid in onze provincie. De opgaven voor de korte en middellange termijn (tot 2015) zijn voor het waterbeheer inmiddels goed in beeld gebracht en opgenomen in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), de Kaderrichtlijn Water-uitwerkingen (KRW) en in watergebiedsplannen. De meest recente klimaatrapportages (Intergovernmental Panel on Climate Change) bevestigen de noodzaak hiervan, maar agenderen ook de noodzaak om verder te kijken en te anticiperen op ontwikkelingen die tot 2100 zouden kunnen optreden. Ook de Deltacommissie (cie. Veerman) bevestigt met haar advies de urgentie van het inspelen op de effecten van klimaatverandering.


De specifieke aard van de klimaatverandering is moeilijk voorspelbaar. Het KNMI heeft in 2006 op basis van de bevindingen van het IPCC vier scenario’s voor de klimaatontwikkeling in Nederland gepresenteerd. Deze vier scenario’s zijn gekozen aan de hand van twee variabelen: de temperatuurstijging en de verandering in luchtstromingspatronen.


Het scenario G (gemiddeld) gaat uit van een stijging van 1°C in 2050 ten opzichte van de gemiddelde temperatuur in 1990. Het scenario W (warm) gaat uit van een stijging van 2°C in 2050 ten opzichte van 1990. Beide scenario’s kennen ook een plusvariant (W+ en G+) waarin wordt uitgegaan van een verandering in het luchtstromingspatroon met hogere neerslagsommen als gevolg.


Het is nu nog niet te voorspellen welk van de vier scenario’s het dichtst bij de werkelijke ontwikkeling ligt. De vier scenario’s kennen wel een gemene deler:



Meer water

Volgens alle klimaatscenario’s zal in de winter meer regen gaan vallen. Ook zullen de buien heviger zijn, waardoor watersystemen in korte tijd veel water krijgen te verwerken. Dit is het duidelijkst te zien in de zomers volgens de scenario’s W en G. De rivier wordt meer gestuurd door neerslagpatronen met als gevolg een grilliger verloop en grotere kans op hoge afvoeren.


Als een hoge afvoer op de Eem samenvalt met een hoog peil op het Eemmeer neemt de kans op wateroverlast in Amersfoort en Leusden toe: het water van het Valleikanaal kan dan minder goed worden afgevoerd. Het Rijk kiest ervoor het winterpeil van het Markermeer niet mee te laten stijgen met het IJsselmeer. Wel wordt het zomerpeil met maximaal 0,3 meter verhoogd. Hevigere buien, in combinatie met een hoger zomerpeil op het Eemmeer, kunnen de kans op wateroverlast in en nabij Amersfoort en Leusden beïnvloeden (kaart 2.1: punt 1).


De afvoermogelijkheden van het westelijke veenweidegebied via de Amstelboezem en de Oude Rijn zijn nu al aan een plafond gebonden door de beschikbare spui- en maalcapaciteit naar zee bij IJmuiden en Katwijk en worden op termijn krapper door zeespiegelstijging (kaart 2.1: punt 2). Tot 2050 gaan de KNMI-klimaatscenario’s uit van een stijging van 15 tot 35 cm.


In stedelijk gebied treedt op sommige plaatsen grondwateroverlast en op andere plaatsen onderlast op. Problemen spelen met name op lokale schaal en hebben op de meeste plaatsen geen direct verband met de klimaatontwikkelingen. Door het toenemende gemiddelde neerslagoverschot in de winter kan, afhankelijk van locatie en klimaatscenario, langs de randen van de Heuvelrug de grondwaterstand hoger worden met mogelijke gevolgen voor bestaande en nieuwe woonwijken (kaart 2.1: punt 3). Indien meer kwel optreedt, biedt dit kansen voor de nu vaak verdroogde natuur langs de flanken van de Heuvelrug.


Uit de studie Verkenning robuuste watersystemen van de Unie van Waterschappen blijkt, dat sommige gebieden met veel verhard oppervlak in het W+scenario een (veel) grotere wateropgave krijgen. Als het aantal dagen met extreme neerslag toeneemt, heeft dit ook gevolgen voor de riolering. De frequentie waarmee overstort optreedt, zal toenemen. Hierdoor wordt de waterkwaliteit negatief beïnvloed. Als er geen maatregelen worden genomen, kan het ook vaker voorkomen dat water op straat komt te staan doordat de riolering het water niet kan verwerken.


Warmer en droger

De klimaatscenario’s gaan uit van een temperatuurstijging van 1 tot 2°C in 2050. De hoeveelheid neerslag in de zomer blijft in scenario W en G ongeveer gelijk. In de plus-scenario’s neemt de hoeveelheid neerslag in de zomer af. In alle scenario’s zal de verdamping in de zomerperiode toenemen waardoor meer droogte optreedt, het meest in de plus-scenario’s.


Het effect van klimaatverandering op het grondwatersysteem is zeer complex, met regionaal grote verschillen en grote onderlinge verschillen tussen de scenario’s. Afhankelijk van het klimaatscenario stijgen de grondwaterstanden of dalen deze juist (de plus-scenario’s). Vooral in het W+scenario kan de kwel langs de Heuvelrug verminderen.


In droge situaties vereist de watervraag voor het stroomgebied Amstelland soms nu al een bovenregionale afweging. Technisch kan er weliswaar voldoende water via de Lek en de Waal het Amsterdam-Rijnkanaal worden ingelaten, maar dit gaat ten koste van de gebruiksmogelijkheden van de rivieren voor scheepvaart. In een dergelijke situatie wordt het water verdeeld volgens de landelijke verdringingsreeks.

Utrecht is een belangrijk verdeelpunt van water, ook richting het westen van het land. Voor de verdere verdeling in geval van watertekorten binnen Amstelland is een regionale verdringingsreeks opgesteld. Tekorten zullen vaker gaan voorkomen, vooral bij het W+scenario (kaart 2.2: punt 1).


Een warmer klimaat leidt tot hogere watertemperaturen. Deze kunnen directe negatieve effecten hebben op de waterkwaliteit. Bijvoorbeeld door lagere zuurstofgehalten en een versterking van de gevolgen van eutrofiëring. Hogere watertemperaturen worden ook veroorzaakt doordat bij lage afvoeren er vaak juist een grote vraag naar koelwater is. De koelwaterlozingen verhogen de watertemperatuur en hebben op veel plaatsen meer invloed dan opwarming door klimaatverandering.




Doordat het water warmer wordt, zal de groei van schadelijke bacteriën en blauwalg versnellen. Op de kaart (kaart 2.2: punt 2) zijn enkele zwemwaterlocaties weergegeven die in het verleden al eens zijn gesloten wegens de blauwalgproblematiek.


Bij een toename van het aantal warme dagen neemt de behoefte van de bevolking aan zwem- en vaarwater toe. Een toename van zwemmers betekent, dat de kwaliteit van het zwemwater meer aandacht vraagt.


Door stijging van de temperatuur verandert de soortensamenstelling in natuurgebieden. Van belang is dat deze voor nieuwe soorten bereikbaar blijven (kaart 2.2: punt 3). Ze moeten robuust genoeg zijn om de gevolgen van klimaatverandering op te kunnen vangen en om een afname van de biodiversiteit te voorkomen. Ook in de huidige situatie zijn nog niet alle ecologische verbindingszones gerealiseerd.


Europa ziet er middels de KRW op toe dat de (zoete) grondwatervoorraden niet aangetast worden. Als blijkt dat door klimaatverandering de grondwatervoorraad minder wordt aangevuld, leidt dit mogelijk tot beperkingen van de toelaatbare hoeveelheid te onttrekken grondwater.


Een aantal Utrechtse natuurgebieden lijdt nu al schade door verdroging (zie kaart 2.2). Als de perioden van droogte in de zomer vaker voorkomen en langer aanhouden, zal dit invloed hebben op de aanwezige natuur.


De landbouw vraagt, zeker ook in droge tijden, om genoeg water van voldoende kwaliteit. Dit is een randvoorwaarde voor de professionele precisielandbouw. In droge zomers, wanneer de verdamping hoog is, kan de wateraanvoer naar deze gebieden onder druk komen te staan. Datzelfde geldt bij droogte voor de beregeningsmogelijkheden op zandgronden. Vooral in de plus-scenario’s van klimaatverandering is er kans op meer droogteschade in het zomerhalfjaar.


Veendijken kunnen door extreme droogte uitdrogen en minder stabiel worden. Vooral in het westelijk deel van Utrecht vraagt dit aandacht. Welke dijken om extra aandacht vragen, wordt in hoge mate bepaald door lokale omstandigheden (kaart 2.2: punt 4).

Bodemdaling en zoute kwel

Behalve de klimaatverandering zet ook de bodemdaling door. West-Nederland ligt in een geologisch dalingsgebied. Veel harder daalt de bodem echter door toedoen van de mens. In het veenweidegebied (kaart 2.3: punt 1) daalt de bodem doordat het veen zet, inklinkt en oxideert als gevolg van ontwatering. Ook in kleigebieden en klei-op-veengebieden (kaart 2.3: punt 2) daalt de bodem als gevolg van zetting door ontwatering, maar minder dan in het veenweidegebied.


Het veen daalt niet overal even snel. Behalve met de ontwateringstoestand hangt dit ook samen met de soort veen. Deze ongelijke bodemdaling kan voor problemen zorgen. In natte natuurgebieden gaat de bodemdaling minder snel dan in de drogere landbouw- en natuurgebieden, waardoor het hoogteverschil toeneemt. Water uit natte natuurgebieden gaat steeds sneller verloren. Om de kwaliteit van de natuurgebieden in stand te houden, kan de grens in zicht komen van de, aan de bodemdaling gekoppelde, peilverlagingen (kaart 2.3: punt 3).


Hogere temperaturen leiden tot versnelde afbraak van veen. In droge zomers kan daarnaast onvoldoende water beschikbaar zijn om de veengebieden van voldoende water te voorzien. Vooral in het klimaatscenario G+ kunnen deze twee factoren samen de bodemdaling bijna doen verdubbelen.


In polder Groot Mijdrecht (kaart 2.4: punt 4) komt een zeer grote hoeveelheid brakke kwel boven, die met name problemen veroorzaakt in omliggende polders waar dit water in de zomer wordt ingelaten.


In West-Nederland is verzilting van het oppervlaktewater een waterkwaliteitsprobleem dat in de toekomst groter wordt. Met de zeespiegelstijging verplaatst het probleem zich stroomopwaarts. De effecten van deze ‘zouttong’ zullen in toenemende mate merkbaar zijn in de (drinkwater)innamepunten in Zuid-Holland. Voor Utrecht zelf zijn vooralsnog geen wezenlijke problemen te verwachten.


Voortgaande ruimtelijke ontwikkeling

De regio Utrecht vervult een essentiële rol in de economie van Nederland. Door de centrale ligging heeft de regio een schakelfunctie tussen de Randstad en andere regio’s in Nederland. De regio is in trek als vestigingsplaats voor bedrijven en er bestaat een grote druk op de woningmarkt. De verstedelijkingsbehoefte, de economie en de mobiliteit blijven groeien. Binnen het Noordvleugel Utrecht-gebied bestaat in de periode 2015-2030 een behoefte aan 65.000 extra woningen. Naast herontwikkeling van bestaande woon- en werkgebieden zal daarbij ook worden ingezet op nieuwe uitleglocaties. Daarnaast is behoefte aan werkgelegenheidslocaties en zal de bereikbaarheid van de provincie moeten worden versterkt. Ook over water: de vaarwegen in de provincie worden in toenemende mate gebruikt voor de beroeps- en recreatievaart. Ook ondergronds neemt het ruimtegebruik toe, bijvoorbeeld door de nog steeds toenemende vraag naar mogelijkheden voor koude-warmteopslag in de ondergrond voor woningen, kantoren en landbouw.


Onze provincie zal dus drukker en intensiever worden gebruikt, met als gevolg hogere eisen aan onze watersystemen. Gekoppeld aan deze opgave zal intensief worden ingezet op het behoud van de diversiteit aan landschappen die Utrecht zo gevarieerd en aantrekkelijk maakt.



Risico neemt toe

Het risico van overstromingen is de resultante van de kans op het optreden van overstromingen en de gevolgen van die overstromingen (schade en slachtoffers). De gevolgen worden in hoge mate bepaald door de inundatiediepte en –snelheid in combinatie met de aanwezigheid van economische waarden en bevolking. Deze gevolgen zullen in de toekomst verder toenemen door een aanhoudende groei van investeringen, bevolking en bodemdaling.


Door klimaatverandering zal in winter en voorjaar de piekafvoer van rivieren hoger zijn. Extreme hoogwaters zullen frequenter voorkomen. Hoeveel water Nederland kan bereiken (bijvoorbeeld via de Rijn) hangt onder meer af van de maatregelen in Duitsland. Naar verwachting zal de maatgevende afvoer bij Lobith in de toekomst stijgen. Voor de provincie Utrecht zijn de beleidskeuzen en -maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier van groot belang. Voor de Nederrijn en Lek zijn in dit kader afspraken gemaakt ten aanzien van de afvoerverdeling. In de toekomst zal de maximale afvoer over de Nederrijn en Lek niet verder toenemen. De extra afvoer wordt over de IJssel en de Waal afgevoerd.



Opgave

Samengevat zien wij ons in ons waterbeleid geconfronteerd met een sterk toenemende dynamiek. Dynamiek in het klimaat en in onze watersystemen. Maar ook een toenemende dynamiek in onze maatschappij. Wij zien in dit verband de volgende belangrijke opgaven voor de lange èn de korte termijn.


  • Een maatschappelijk acceptabel overstromingsrisico. Het risico wordt bepaald door waterstanden op de buitenwateren, bodemdaling, occupatie en geïnvesteerd kapitaal. Hoogwaters zullen vaker voorkomen en de rivierafvoer wordt op termijn bemoeilijkt door een stijgende zeespiegel. Bodemdaling is een voortgaand proces in het westelijk deel van onze provincie en in het Eemland. Bevolkingsomvang en investeringsniveau in onze provincie nemen echter nog steeds toe.


  • Omgaan met wateroverlast èn waterschaarste. Meer neerslag zal vallen in hevigere buien. Afvoer- en bergingsmogelijkheden in het stedelijke en landelijk gebied worden zwaarder belast. Tegelijkertijd vergroten warmere en drogere perioden de vraag naar drink-, irrigatie- en koelwater, terwijl juist dan het aanbod onder druk staat. Onze natuurgebieden mogen niet verdrogen en moeten soortmigratie als gevolg van klimaatverandering kunnen faciliteren.


  • Een sterkere bijdrage van water aan ons leefklimaat. De behoefte aan vaar- en recreatiewater neemt toe. Laat zien dat water de drager is van veel van de Utrechtse landschappen. Maak water zichtbaar!

3. Speelveld in het waterbeheer



Werken aan onze opgave betekent samenwerken met onze partners in het waterbeheer. De taak- en rolverdeling in het regionale waterbeheer zijn de laatste jaren veranderd. Aanpassingen in de wet, schaalvergroting van waterschappen en het delegeren van taken vanuit provincies naar waterschappen zijn hiervan de oorzaak. Naast provincie en waterschappen nemen ook gemeenten en Rijk een deel van het waterbeheer in de regio voor hun rekening. Daarnaast spelen Europese richtlijnen een toenemende rol van betekenis.



Waterschappen

De waterschappen zijn als functionele democratieën uitgegroeid tot grote organisaties met bijbehorende rollen en verantwoordelijkheden. Hun kernactiviteiten richten zich op de uitvoering en het beheer ten aanzien van waterkeringen, waterkwaliteit, waterkwantiteit en inzameling en zuivering van afvalwater. Met de invoering van de Waterwet is het grondwaterkwantiteitsbeheer deels overgegaan naar de waterschappen. Omdat de waterschapsgrenzen zijn georiënteerd op stroomgebieden en daardoor niet samenvallen met onze provinciegrens, hebben verschillende waterschappen in Utrecht hun werkgebied: Waterschap Vallei en Eem, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, en Waterschap Rivierenland.


Gemeenten

Gemeenten zijn nu verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, hebben een zorgplicht voor afvloeiend hemelwater en hebben nu ook de zorgplicht voor het treffen van maatregelen in openbaar gemeentelijk gebied voor grondwateroverlast en -onderlast. Als beheerders van de openbare ruimte zijn de gemeenten belangrijke spelers in met name het stedelijk waterbeheer. Hun beleid leggen zij vast in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan. Ook stellen veel gemeenten in samenwerking met het waterschap een gemeentelijk waterplan op. Via bestemmingsplannen hebben gemeenten een centrale rol in de ruimtelijke ordening. De watertoets dient ervoor om waterbelangen vroegtijdig en evenwichtig in de ruimtelijke gembesluitvorming te betrekken. Ook hebben gemeenten taken met betrekking tot hulpverlening, risicobeheersing en crisisbeheersing. Gemeenten hebben veiligheidsregio’s ingesteld. Een veiligheidsregio is een openbaar lichaam waarin gemeenten en hulpverleningsdiensten samenwerken met betrekking tot de hulpverlening en de risico- en crisisbeheersing. Voor de borging van het waterveiligheidsbeleid steunt de provincie op gemeenten en de Veiligheidsregio Utrecht.


Provincie

De provincie stelt in haar waterbeleid doelen, kaders en normen en houdt toezicht op de uitvoering door de waterschappen. Deze leggen hun waterbeheerplannen ter goedkeuring voor aan de provincie. Ook toetst de provincie de (verbrede) rioleringsplannen van de gemeenten en geeft zij in het kader van de Waterwet vergunningen af voor grote industriële onttrekkingen, drinkwaterwinningen en KWO-systemen. Daarnaast voert de provincie beleid uit betreffende provinciale vaarwegen en grondwaterbescherming. Voor de ruimtelijke aspecten van het waterbeleid is het provinciale Waterplan een Structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), binnen de watertoets let de provincie op haar belang.


Rijk

Het Rijk heeft een belangrijke kaderstellende rol en beheert de rijkswateren. De Waterwet integreert en moderniseert een achttal wetten op het vlak van waterbeheer en waterveiligheid en richt zich op alle aspecten van het watersysteem. Waterbeheertaken worden zoveel mogelijk gedecentraliseerd.

In het Nationaal Waterplan (NWP) is het waterbeleid van het Rijk verwoord voor de periode 2009-2015, met een doorkijk naar 2040. Voor de ruimtelijke aspecten van het waterbeleid is het NWP een Structuurvisie op grond van de Wro. Het NWP bevat de volgende rode draden:



In het NWP is ook het advies van de Deltacommissie verwerkt. Voor veiligheid staat de risicobenadering centraal. Naast het voorkomen van overstromingen vraagt ook het beperken van gevolgen van overstromingen aandacht. Voor de veiligheid in relatie tot de rivieren zijn naast het Nationaal Waterplan de Beleidslijn grote rivieren en de PKB Ruimte voor de Rivier van belang.


De rijkswateren worden beheerd door Rijkswaterstaat. Belangrijke rijkswateren in onze provincie zijn het Eemmeer, het Amsterdam-Rijnkanaal, het Lekkanaal, de Nederrijn/Lek, de gekanaliseerde Hollandse IJssel en het Merwedekanaal. Het beheer is vastgelegd in het Beheerplan Rijkswateren.


Binnen de watertoets treedt het Rijk op als adviseur van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen met betrekking tot de rijkswateren en de nationale belangen in de zin van de Wro.


Europa

Europese richtlijnen worden in nationale wetgeving overgenomen en zijn van steeds groter belang voor ons waterbeheer. Van belang zijn mede de Richtlijn Overstromingsrisico’s, de Europese Kaderrichtlijn Water, de Richtlijn prioritaire stoffen, de Grondwaterrichtlijn, de Zwemwaterrichtlijn, de Richtlijn stedelijk afvalwater en de Vogel- en Habitatrichtlijn.


Maatschappelijke organisaties

Tot slot is een breed veld van maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en particulieren partner in de uitvoering van ons waterbeleid. In het landelijk gebied is actieve betrokkenheid van beheerders en grondeigenaren noodzakelijk voor het realiseren van de doelstellingen voor waterkwantiteit, waterkwaliteit en (natte) natuur. In ons grondwaterbeleid zijn drinkwaterbedrijven belangrijke partijen.




4. Ons beleid



Vanuit onze inzet op duurzaamheid willen wij een antwoord geven op de toenemende dynamiek in klimaat, watersystemen en maatschappij. Vooruitzien, anticiperen op en meebewegen met die dynamiek is daarin belangrijk. Daarom zetten wij in op de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen. Daarnaast blijft op korte termijn aandacht geboden voor actuele problemen. Bestaande kwaliteiten moeten worden geborgd. Een goede verdeling van taken en verantwoordelijkheden staat daarbij voorop.





Naar duurzame, robuuste watersystemen

Wij zien de ontwikkeling naar duurzame, robuuste systemen als een belangrijke maatschappelijke investering. Systemen die goed in staat zijn om zelfstandig extremen op te vangen, zonder dat afwenteling plaatsvindt in tijd, ruimte of milieucompartiment. Extremen als droogteperiodes, periodes met veel neerslag en wisselende belastingen met verontreinigende stoffen.


Een geïntegreerde benadering van onze watersystemen is daarvoor essentieel. Oppervlaktewater, grondwater, bodemeigenschappen en grondgebruik worden in samenhang beschouwd. Wij streven daarbij naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functieconflicten rondom water en een hoge belevingswaarde.

Dit geldt ook voor waterveiligheid. Wij benaderen dit aspect als een integraal ruimtelijk vraagstuk op basis van keringen, overstromingsdiepte en –snelheid, evacuatiemogelijkheden en occupatiepatroon.


Wij zien duurzame, robuuste systemen ook als een waarborg dat grondgebruikfuncties in onze provincie ook op de langere termijn kunnen voortbestaan. Voor wonen, werken, landbouw en recreëren wordt, tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, voldoende water van de gewenste kwaliteit en een aanvaardbaar veiligheidsniveau geboden. Naast ingrijpen in het watersysteem zelf kan dit echter ook betekenen dat functies, de locatie daarvan en de wijze waarop die worden ingevuld ter discussie komen te staan.


In de hoofdstukken 5 en 6 is ons beleid om te komen tot duurzame, robuuste systemen verder uiteengezet.


Duurzame ontwikkeling

Wij vatten duurzame ontwikkeling op als een proces gericht op een evenwichtige ontwikkeling van drie essentiële delen (kapitalen) van het maatschappelijke systeem: het sociaal-culturele kapitaal (people), het ecologisch kapitaal (planet) en het economisch kapitaal (profit). In het beleid ten aanzien van onze watersystemen gaan wij daarom uit van de volgende vertrekpunten:

  • People. Water is een belangrijke basisbehoefte van de mens. Water om te drinken en om te wassen. En water draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Water is de drager van vele van de Utrechtse landschappen. Water en recreatie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Tot slot is ook waterveiligheid een belangrijke behoefte.

  • Planet. Water is een belangrijke drager van het leefmilieu van planten en dieren. Biodiversiteit is afhankelijk van water en van de diversiteit in watersystemen. Juist in Utrecht is die diversiteit groot.

  • Profit. Beschikbaarheid en kwaliteit van water en bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, tegen maatschappelijk acceptabele kosten, zijn van groot belang voor een ongestoord functioneren van grondgebruikfuncties en van de economie in al zijn facetten.


In het document Staat van Utrecht hebben wij voor alle aspecten van ons leven de ambities voor duurzaamheid beschreven. Dit document zal ons als instrument zicht geven op de stand van zaken en de trends op het terrein van de leefbaarheid en duurzaamheid in Utrecht. Dit zal behulpzaam zijn bij het nader preciseren en intensiveren van onze beleidsdoelen en de te behalen resultaten.



Borgen bestaande kwaliteiten

Op de kortere termijn is actie geboden voor het veiligstellen van kwaliteiten en voor het bieden van zekerheid aan de burger. Voor verscheidene thema’s in het waterbeheer liggen doelen vast in wetgeving en is de provincie partij in bestuurlijke akkoorden en convenanten, waarin afspraken zijn gemaakt over doelen en maatregelen. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit en –kwaliteit, het veiligstellen van watergebonden natuurwaarden en om gebruik en beleving van water. Een groot deel van deze doelen zal in de voorliggende beleidsperiode worden gerealiseerd. Ons beleid om deze doelen te realiseren is opgenomen in de hoofdstukken 7 tot en met 17.


Deze thema’s zijn ook op termijn nog belangrijke aandachtspunten. Door de inzet op de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen streven wij er tevens naar, dat op termijn specifiek normgericht beleid minder nodig zal zijn.



Samenwerking

In ons waterbeleid gaan wij uit van het vertrekpunt, dat de provincie en haar waterpartners op waterbeheergebied complementair zijn aan elkaar. Deze complementariteit betekent voor de provincie dat zij zich concentreert op:

  1. Kaders stellen. De provincie stelt in haar strategisch waterbeleid doelen, kaders en normen en houdt toezicht op de uitvoering door de waterschappen. Voor de beoordeling van gemeentelijke rioleringsplannen hanteert de provincie een toetsingskader.

  2. Afstemming met andere beleidsvelden. Op provinciaal niveau vindt de afstemming en integratie van verschillende beleidskaders plaats. Ook stimulering van de wateropgaven vanuit andere beleidsvelden (RO, natuur, landelijk gebied, milieu) is erg belangrijk om tot een voortvarende en effectieve uitvoering van watermaatregelen te komen. Als algemene overheid heeft de provincie andere instrumenten tot haar beschikking dan het waterschap, onder meer op het vlak van de ruimtelijke ordening. In de samenwerking met de waterbeheerder betekent dit, dat een breder palet aan oplossingsmogelijkheden beschikbaar is voor problemen rondom het waterbeheer.

  3. Stimuleren en faciliteren. Wij stimuleren en faciliteren inspanningen van onze waterpartners om de kwaliteitsverbetering van waterbeheer, waterveiligheid en watergebruik te versnellen. Wij letten daarbij op kostenbesparing en betere dienstverlening aan onze inwoners.

  4. Onderzoek. De provincie richt zich meer dan andere partijen op de langetermijnstrategie (voorkomen van problemen) en op het (boven)regionale schaalniveau.

  5. Uitvoering. De provincie voert zelf het beleid uit voor grondwaterbescherming rondom drinkwaterwinningen en voor (provinciale) vaarwegen. Ook verleent de provincie vergunningen voor grondwateronttrekkingen (voor drinkwater, grote industriële onttrekkingen en koude-warmteopslag).


GEBIEDSGERICHTE INZET



In de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen staat een gebiedsaanpak centraal. Hoe wij tot een gebiedskeuze komen en daarbij onze inzet bepalen, is onderwerp van hoofdstuk 5 en 6.


5. Naar duurzame, robuuste watersystemen



Utrecht kent veel verschillende watersystemen, een uiteenlopend grondgebruik en daarmee uiteenlopende belangen bij water. Ontwikkeling van duurzame, robuuste systemen is daarom gebiedsgericht maatwerk met oog voor de lange termijn.



Inzet provincie

De provincie kan voor de uitvoering van haar waterbeleid in haar gebiedsaanpak kiezen voor een initiërende, coproducerende of volgende rol, afhankelijk van de aard en omvang van de aanwezige problematiek. Wij concentreren ons daarbij op het maken van strategische keuzen voor de lange termijn en waar nodig op het realiseren van concrete eigen beleidsdoelen. Wij kiezen onze rol met oog voor een effectieve en efficiënte taakverdeling met onze gebiedspartners. Wij sluiten in onze gebiedsaanpak zoveel mogelijk aan bij bestaande gebiedsstructuren en bestaande gebiedsprocessen zoals voor uitvoering van de Agenda Vitaal Platteland (AVP), GGOR en watergebiedsplannen.


Gebiedsprocessen in het kader van GGOR (het per gebied vaststellen van het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime) bieden hiervoor belangrijke informatie. Daarnaast kan de toepassing van klimaateffectkaarten nadere informatie bieden.

De betreffende gebiedsprojecten zijn onderwerp van hoofdstuk 6. Regelmatig toetsen wij aan de criteria of onze rol in verhouding is en zo nodig besluiten wij tot een andere inzet.


Initiëren

Wij treden proactief op, nemen het initiatief voor het starten van een gebiedsproces en voeren de regie. Wij dragen personeel, financieel en instrumenteel bij aan proces en oplossingen.

Wij nemen deze initiërende rol op ons wanneer sprake is van een regionaal vraagstuk rondom water, waarvan de oplossing van groot maatschappelijk belang is. Dit doet zich voor in geval van:

Coproduceren

Wij dragen personeel, financieel en waar nodig instrumenteel bij aan gebiedsprocessen en oplossingen onder regie van derden.

Dit doet zich veelal voor wanneer op regionaal schaalniveau oplossingen moeten worden gezocht voor conflicten tussen grondgebruikfuncties rondom water.


Volgen

In de overige gebieden adviseren wij over nieuwe ontwikkelingen. Waar nodig stimuleren wij die ook.



Toetsingscriteria

Wij toetsen ontwikkelingen van onze oppervlaktewatersystemen - inclusief het ondiepe grondwater - aan de volgende criteria om te bepalen of gebiedsprocessen tot oplossingen leiden die bijdragen aan onze beleidsdoelen. Daarmee waarborgen wij een consistente inzet van de provincie.


Wij toetsen ontwikkelingen van onze grondwatersystemen daarnaast ook aan de volgende criteria:


Verbrede inzet van GGOR-methodiek

Wij hebben in 2006 in een gelijknamig document de kaders voor het GGOR in de provincie Utrecht vastgesteld ten behoeve van een transparante werkwijze in het waterbeheer. GGOR heeft als doel het waterbeheer op duurzame wijze af te stemmen op de aanwezige functies in een gebied en daar waar nodig functies binnen dat gebied beter af te stemmen op de hydrologische omstandigheden.


Wij verbreden de inzet van de GGOR-methodiek tot een instrument dat bijdraagt aan ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen. GGOR dient daartoe op watersysteemniveau als gebiedsgericht proces te worden ingezet. In de gebieden waar GGOR-processen nog lopen, zullen wij deze benadering inbrengen. Voor de gebieden waar de GGOR-processen zijn afgerond, vindt door het waterschap monitoring en evaluatie plaats, geheel conform Kaders voor het GGOR in de provincie Utrecht, om na te gaan of de GGOR-doelen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Wij maken nadere afspraken met de waterschappen over de wijze waarop onze toetsingscriteria daarin worden meegenomen. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie maken wij met de waterschappen afspraken over het opnieuw doorlopen van het GGOR-proces.


De waterschappen trekken de GGOR-processen in onze provincie. Conform Kaders voor het GGOR in de provincie Utrecht moeten toekomstverkenningen worden uitgevoerd. Deze toekomstverkenningen geven, in lijn met de verbrede inzet, inzicht in de volledige bandbreedte aan mogelijkheden om peilen en functies op elkaar af te stemmen. De provincie participeert in de GGOR-processen en draagt, vanuit haar beleidsdoel en de hiervoor beschreven criteria, bij aan de gewenste brede- en langetermijnopzet van de toekomstverkenningen.


De resultaten van dit GGOR-proces kunnen aanleiding zijn voor de waterschappen om ons te informeren en te adviseren ten aanzien van eventueel gewenste functieveranderingen of

aanpassingen. In dat geval nemen wij de verantwoordelijkheid om samen met overheidspartners en belanghebbenden in het gebied hiervoor oplossingen te ontwikkelen en te realiseren. Afhankelijk van aard en omvang van de problematiek kunnen wij functiewijziging, herbegrenzing van EHS/landbouwgebied of nadere voorschriften aan grondgebruik overwegen. Zo nodig nemen wij ruimtelijke oplossingen op in onze structuurvisie.


In het GGOR-proces zien wij toe op een toepassing van GGOR conform de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kaders en in lijn met de hiervoor beschreven visie.



Klimaateffectkaarten

Komende jaren wordt zowel in IPO-verband (nationale geo-database) als door de provincie Utrecht zelf gewerkt aan het realiseren van een klimaateffectatlas. Hiermee worden de effecten van klimaatverandering op regionale schaal in beeld gebracht, zodanig dat ook de ruimtelijke gevolgen van klimaatverandering kunnen worden bepaald. Deze informatie zal in gebiedsprocessen worden ingebracht en vormt de onderlegger bij het maken van klimaatbestendige structuurvisies en klimaatbestendige plannen.


6. Gebiedsgerichte inzet



Uitgaande van de in hoofdstuk 5 genoemde criteria zet de provincie zich vanuit haar waterbeleid in in de onderstaande gebieden.



Initiëren


Dijkringen 14, 15, 44

Bevolkingsomvang en economische waarde in Utrecht zijn de laatste decennia sterk gegroeid en groeien nog steeds. Een overstroming vanuit Nederrijn/Lek kan zeer grote gevolgen hebben in termen van slachtoffers en economische schade. Uit recent onderzoek blijkt ook, dat overstromingen in dijkringen 15 (Lopiker- en Krimperwaard) en 44 niet beperkt blijven tot de dijkringen zelf, maar kunnen leiden tot grootschalige overstromingen in een groot deel van de Randstad (dijkring 14). De oorzaak ligt in onvoldoende hoogte en stabiliteit van de indirect primaire keringen.


De provincie Utrecht staat voor een zorgvuldige afweging van de oplossingsrichtingen voor de waterveiligheid in dit gebied. Het versterken van de indirect primaire keringen heeft grote maatschappelijke impact en leidt niet zonder meer tot verbetering van de waterveiligheidssituatie in de Randstad. In het kader van het Urgentieprogramma Randstad worden de oplossingsrichtingen in een breder verband bekeken. De resultaten hiervan benutten we om tot een afgewogen oordeel te komen. Wij benaderen waterveiligheid daarbij als een integraal ruimtelijk vraagstuk op basis van keringen, overstromingsdiepte en –snelheid, evacuatiemogelijkheden en occupatiepatroon. Wij doen dit samen met de Randstadprovincies, het Rijk en de betrokken waterschappen.


Ruimte voor de Lek

Op 22 januari 2007 hebben de provincie Utrecht en het ministerie van Verkeer en Waterstaat de bestuursovereenkomst getekend waarmee de provincie initiatiefnemer is geworden voor Ruimte voor de Lek. De provincie heeft vervolgens met haar gebiedspartners invulling gegeven aan de veiligheidsopgave, aan de opgave in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en aan een aanvullend pakket van maatregelen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.


Op 31 maart 2009 heeft de Stuurgroep haar voorkeur uitgesproken voor een variant. Deze variant geeft op integrale wijze invulling aan de doelstellingen. Op 8 juni 2009 hebben Provinciale Staten besloten tot het opstellen van een provinciaal inpassingsplan voor dit project. De gekozen variant vormt uitgangspunt voor de verdere planstudie. In samenspraak met betrokken partijen en belanghebbenden zal de variant verder worden uitgewerkt. Eind 2010 is voorzien in een provinciaal inpassingsplan. De realisatie van de rivierkundige maatregelen zal op zijn vroegst in 2011 starten.


Grebbedijk-Deltadijk

De provincie heeft het initiatief genomen om voor de Gelderse Vallei een verkennend onderzoek te doen naar mogelijkheden voor compartimentering en alternatieve maatregelen aan de primaire waterkering. De uitkomsten van dat onderzoek hebben geleid tot de wens om de Grebbedijk te gebruiken als pilotproject voor het concept ‘Deltadijk’. Dit concept wordt met betrokken partijen verder uitgewerkt.


Veenweidegebied

In het veenweidegebied stellen landbouw, bebouwing en natuur tegenstrijdige eisen aan het waterbeheer. Het waterbeheer is daardoor versnipperd, ingewikkeld en duur. Het voortgaande proces van bodemdaling leidt tot toenemende hoogteverschillen in het gebied en tot schade aan gebouwen en infrastructuur. Kwetsbaarheid voor wateroverlast en droogte neemt toe. Waterafvoer wordt geleidelijk moeilijker door zeespiegelstijging, waardoor de beschikbare capaciteit van het boezemstelsel een steeds groter probleem wordt. Daarnaast zullen droge zomers steeds vaker voorkomen, waardoor meer water moet worden ingelaten. Dit heeft vergaande consequenties voor de waterkwaliteit en ecologie.


Wij vinden de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen van belang om uit deze voor het waterbeheer neergaande spiraal te komen. Dit kan worden bereikt via het creëren van grotere peilvakken, zuinig omgaan met zoet water en het lokaal oplossen van wateroverlast via het principe ‘vasthouden – bergen – afvoeren’. Met de Voorloper Groene Hart werken wij aan het creëren van de juiste ruimtelijke voorwaarden.


In veenweidegebieden geldt het volgende vertrekpunt voor beleid met betrekking tot bodemdaling: ‘Substantieel afremmen van de bodemdaling binnen een robuust en klimaatbestendig watersysteem, zodanig dat het op lange termijn goed betaalbaar en beheersbaar is en dat rekening wordt gehouden met behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kernkwaliteiten’. In ‘prioritaire gebieden’ realiseren de provincies de doelen en ambities op gebied van bodemdaling via integrale gebiedsprocessen en met betrokkenheid en draagvlak van de streek. Door de thematiek te analyseren vanuit een groter gebied, zullen robuustere oplossingen voor het gehele gebied gevonden kunnen worden. Prioritaire gebieden zijn onder andere de Groene Ruggengraat en de gebieden waarvoor in 2008 Nota Ruimte-gelden zijn aangevraagd. Opgaven in niet-prioritaire gebieden worden opgepakt binnen onder meer de reguliere lijnen van ruimtelijke ordening en peilbesluiten.


In onze Provinciale ruimtelijke verordening stellen wij daarnaast regels met betrekking tot bodembewerking in voor bodemdaling kwetsbare delen van het veenweidegebied.


Groot Mijdrecht Noord

In het vorige Water(huishoudings)plan was het gebied van de Ronde Venen aangewezen als gebied waar nader onderzoek moest plaatsvinden naar het oplossen van de wateropgave. In het traject dat hierop is gevolgd, is bepaald dat de oplossing gezocht moet worden in Groot Mijdrecht Noord.

Na een brede verkenning is ervoor gekozen om in deze polder het Plan De Venen (1998) en het Herijkt Plan De Venen 2007 uit te voeren, aangevuld met maatregelen die de nadelige effecten van het brakke water in de omgeving van Groot Mijdrecht enigszins zullen verzachten. De wateropgave rond Groot Mijdrecht wordt ook ingebracht in de ontwikkeling van de lange termijn-rijksvisie op de zoetwatervoorziening van Nederland. Voor het opstellen van het inrichtingsplan voor Groot Mijdrecht Noord zal in samenwerking met Waterschap Amstel, Gooi en Vecht uitwerking worden gegeven aan de scheiding van zoete en zoute kwel. Op basis van het onderzoek dat hiervoor plaatsvindt zal worden bezien of de KRW-doelen die gelden voor de wateren in en rondom Groot Mijdrecht in een volgend waterplan (planperiode 2021-2027) moeten worden aangepast.

Bij de uitvoering van maatregelen is aandacht voor het naastgelegen Natura 2000-gebied Botshol. Afstemming met het beheerplan van het Natura 2000-gebied vindt plaats zodanig dat significant negatieve effecten op Natura 2000-doelstellingen evident zijn uit te sluiten.


Klimaatproject ‘Water op Orde’

Klimaatverandering kan op termijn grote gevolgen hebben voor het waterbeheer en de waterveiligheid in onze provincie. Als het gaat om klimaatadaptatie richt het programma ‘Klimaat op Orde’ van de provincie zich op het genereren van kennis over de gevolgen van klimaatverandering voor het regionale bodem- en watersysteem (klimaateffectkaarten) en op het stimuleren van initiatieven met betrekking tot adaptatie. Het Rijk draagt hieraan bij door kennisontwikkeling te subsidiëren met onder andere het Nationaal Programma Kennis voor Klimaat. Hiermee faciliteren en ondersteunen wij gemeenten bij het klimaatbestendig maken van de leefomgeving.


Het project ‘Water op Orde’ omvat drie pilotonderzoeken om zichtbaar te maken wat er moet gebeuren om ons bodem- en watersysteem klimaatbestendig te maken. De gehele bandbreedte van de KNMI-klimaatscenario’s is daarbij in beeld om ook de extremen goed zichtbaar te maken. De pilots worden uitgevoerd in samenwerking met de waterbeheerders, gemeenten en maatschappelijke organisaties. Het betreft Polder Rijnenburg (nieuw stedelijk gebied) en omgeving Amersfoort (bestaand stedelijk gebied) en een droogtestudie in het stroomgebied Amstelland. De pilots moeten leiden tot het ontwikkelen van ‘best practices’ die elders weer succesvol kunnen worden ingezet.





Binnen het project ‘Landbouw op Orde’ zullen projecten met betrekking tot adaptatie aan klimaatverandering worden opgepakt. Als het gaat om water richt dit programma zich met name op watertekorten.



Coproduceren


Gelderse Vallei/Binnenveld

Waterschap Vallei en Eem heeft een eerste quickscan uitgevoerd in het kader van GGOR. Hieruit komt naar voren, dat voor de agrarische functie van het gebied de huidige situatie in het algemeen overeenkomt met de gewenste situatie, maar dat voor de natuurgebieden een groot ‘doelgat’ bestaat. In een aantal natuurgebieden treedt onherstelbare schade aan de natuur op. Het waterschap constateert, dat er in de Vallei een grens is aan de technische mogelijkheden om voor de natuurgebieden de gewenste situatie te bereiken. Wij willen daarom gezamenlijk met het waterschap het GGOR-proces voortzetten op de verbrede wijze zoals hiervoor omschreven.


Langbroekerweteringgebied

In dit gebied zien we een verweving van landbouw en natuur. Het waterbeheer is op beide afgestemd. Beide kunnen zij zich niet optimaal ontwikkelen.


Kromme Rijn

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden doet een haalbaarheidsstudie naar een project voor verbetering van de inlaat en voor versterking van het ecologisch en landschappelijk functioneren van de Kromme Rijn. Dit krijgt gestalte door verlegging van de inlaat naar bovenstrooms van de stuw in de Nederrijn, aanleg van nevengeulen en natuurvriendelijke oevers langs de Kromme Rijn en aanleggen van ecologische stapstenen door of om Utrecht heen naar de Vecht. Dit laatste biedt kansen voor de kwaliteit van de ecologische verbinding Kromme Rijn-Vecht en voor versterking van de landschappelijke kwaliteit aan de oostrand van Utrecht met water als dragend element. Er kan bijvoorbeeld een koppeling plaatsvinden aan elementen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De provincie zal dit onderdeel trekken.





Volgen


Veiligheid Eemmeer/regio Amersfoort

Het Rijk heeft besloten het Markermeer en dus het Eemmeer niet mee te laten stijgen met het

IJsselmeer. Het Rijk onderzoekt welke wijziging van het peilregime op het IJsselmeer noodzakelijk is en neemt hierover in 2015 een besluit. In het Markermeer wordt het zomerpeil met maximaal 0,3 meter verhoogd. Mogelijk is hiervoor een nieuw peilbesluit nodig voor IJsselmeer en Markermeer-IJmeer. Gezien het belang van veiligheid in de regio Amersfoort volgen wij deze ontwikkeling.


Overige gebieden

In de overige gebieden zet de provincie zich vanuit haar waterbeleid niet actief gebiedsgericht in. Eventuele betrokkenheid is gekoppeld aan projecten onder regie van derden, waarbij een van de thema’s veiligheid, kwaliteit en kwantiteit, en gebruik en beleving betrokken is.

WATERVEILIGHEID



Overstromingen vormen een aanzienlijk risico voor ons land. Het is een risico dat zelfs groter is dan dat van bijvoorbeeld een chemische ramp en een nucleair ongeval samen. Gezien de functie van Utrecht als knooppunt van Nederland kunnen deze gevolgen in het hele land voor grote ontwrichting zorgen. Voor de provincie Utrecht vormt hoogwater op de buitenwateren Nederrijn, Lek, Eemmeer en Eem een bedreiging voor de veiligheid. Ook hoge waterstanden in het regionale watersysteem en verdroging van veendijken kunnen de veiligheid bedreigen.


De toename van bevolking en economische waarden in Utrecht maakt, dat de gevolgen van overstromingen steeds groter worden. Ook in de toekomst zal Utrecht snel groeien. Wij willen de Utrechtse bevolking een aanvaardbaar overstromingsrisico kunnen bieden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.


Zowel voor bestaande als toekomstige ontwikkelingen is het van belang de risico’s (opnieuw) te bezien. Daarbij kijken we niet alleen naar het voorkomen van overstromingen, maar ook naar het beperken van de gevolgen van overstromingen en de organisatie van de calamiteitenbestrijding.


Het waterveiligheidsbeleid van de provincie steunt op drie pijlers:

  • Preventie van overstromingen (hoofdstuk 7);

  • Gevolgenbeperking van overstromingen (hoofdstuk 8);

  • Rampenbeheersing bij calamiteiten (hoofdstuk 9).

7. Preventie van overstromingen


De eerste pijler van ons veiligheidsbeleid is preventie. Omdat Utrecht een provincie is met een hoge bevolkingsdichtheid en het grondgebruik een aanzienlijke economische waarde vertegenwoordigt, is het van het allergrootste belang dat de waterkeringen in topconditie verkeren.



Primaire waterkeringen


Veiligheidsnormen

De provincie Utrecht wordt beschermd tegen overstromingen vanuit het buitenwater door een systeem van dijkringen (zie kaart 7). De primaire waterkeringen beschermen de provincie Utrecht tegen overstromingen vanuit de Nederrijn, Lek en het Eemmeer. De veiligheidsnormen hiervoor zijn in de Waterwet vastgelegd.


In 2011 wil het Rijk via de Waterwet met een voorstel komen voor nieuwe normen voor primaire waterkeringen. De risicobenadering vormt de basis voor deze herziening. De provincie Utrecht onderschrijft het belang van deze benadering en de noodzaak van nieuwe normen. Voor geheel Utrecht geldt, dat de huidige normen niet meer toereikend zijn vanwege de aanzienlijk toegenomen bevolking en economische waarden in overstromingsgevoelige gebieden. Dit geldt met name voor dijkring 44 (Kromme Rijn) en dijkring 45 (Gelderse Vallei), omdat de veiligheidsnormen hier erg laag zijn in relatie tot de grootte van de bevolking en de te beschermen waarden in het achterland. De Deltacommissie adviseert om het huidige veiligheidsniveau van alle dijkringen met minimaal een factor 10 te verbeteren. De provincie Utrecht zal er bij het Rijk op aandringen nieuwe normen vast te stellen die in verhouding staan tot de mogelijke gevolgen van een overstroming.


De provincie zet gebiedsgericht beleid in om de veiligheid in de provincie te waarborgen. Zoals beschreven in hoofdstuk 6 staat de provincie Utrecht voor een zorgvuldige afweging van de oplossingsrichtingen voor de waterveiligheid in het gebied van de dijkringen 14, 15 en 44.

Daarnaast heeft onderzoek ertoe geleid, dat de provincie de wens heeft om de Grebbedijk te gebruiken als pilotproject voor het concept ‘Deltadijk’.


In verband met eventuele toekomstige dijkversterkingen is beleid opgenomen in onze Structuurvisie (zie beleidslijn Wro). Van provinciaal belang is:

Wij reserveren buiten de bebouwde kom een strook van 100 meter binnendijks langs de Nederrijn en de Lek, die wij vrijwaren van nieuwe functies (verstedelijking, nieuwe vestiging van bedrijven en woningen) die een eventueel versterken/verleggen van de dijken bemoeilijken.










Vrijwaring langs de dijk bij het Eemmeer is geborgd in de Nota Ruimte. Hiervoor is het Rijk verantwoordelijk.


Toetsing en dijkverbetering

Volgens artikel 3 van de Waterwet zijn Gedeputeerde Staten (GS) toezichthouder op alle waterkeringen in de provincie. GS keuren dijkverbeteringen en de milieueffectrapportage goed. Zij zijn het coördinerend bestuursorgaan dat zich richt op de voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten van verbeteringsplannen.


Uiterlijk in 2015 voldoen de directe primaire waterkeringen aan de gestelde normen.

Momenteel voldoen vrijwel alle primaire waterkeringen langs de Nederrijn en Lek aan deze normen. De primaire keringen langs Eem en Eemmeer voldoen rond 2012 aan de norm. De dijkverbetering hiervoor is opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma 2008–2012. De provincie is hier toezichthouder en bevoegd gezag, en ook de organisatie die de afstemming met de ruimtelijke ontwikkelingen rond het dijktraject verzorgt. Voor zover het werkzaamheden in Natura 2000-gebieden betreft, zal rekening worden gehouden met de instandhoudingsdoelen van het betreffende gebied, zodat significante negatieve effecten op Natura 2000-doelstellingen evident zijn uit te sluiten.


De provincie coördineert de toetsing van de primaire waterkeringen voor dijkringen 44, 45 en 46. Deze wordt conform het landelijk draaiboek doorlopen. Voor de derde toetsronde (klaar in 2011) streven wij naar een volledig oordeel over alle dijkringen, waarbij ditmaal voor het eerst ook de indirect primaire keringen (langs Amsterdam-Rijnkanaal, Lekkanaal en gekanaliseerde Hollandse IJssel) volledig worden getoetst.


Wij zetten ons ervoor in, dat keringen worden beheerd door de instantie die dit het meest doelmatig kan. In dit kader is het streven de provinciale delen van de Grebbeliniedijk over te dragen aan Waterschap Vallei en Eem.



Regionale waterkeringen


Veiligheidsnormen

De provincie stelt de veiligheidsnormen vast voor de regionale waterkeringen in beheer bij de waterschappen. Deze normen zijn gebaseerd op de economische waarde van het gebied dat ze beschermen. Zij zijn vastgelegd in zogenoemde Verordeningen waterkering. De regionale keringen zoals opgenomen in de verordeningen zijn aangegeven op kaart 7.


Samen met de provincies Zuid-Holland en Noord-Holland en in nauw overleg met de waterschappen zijn de veiligheidsnormen voor regionale waterkeringen in het westelijk deel van Utrecht vastgesteld. Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben de normen in de Verordening Waterkering West-Nederland (provincie Utrecht, 2006) neergelegd.


De keringen in de Gelderse Vallei en de Eempolder zijn op vergelijkbare wijze door de provincies Utrecht en Gelderland vastgelegd in de Verordening Waterkering Vallei en Eem (provincie Utrecht 2008). Rijkswaterstaat Directie Utrecht heeft de regionale waterkeringen in beheer langs het Amsterdam-Rijnkanaal en het Lekkanaal. De provincie Utrecht wil met het Rijk spoedig tot afspraken komen over de normering van deze keringen en het tijdstip dat deze op orde zijn.


Toetsing en dijkverbetering

De regionale waterkeringen genoemd in de verordeningen voldoen in 2015 aan de veiligheidsnorm. Op basis van een gemotiveerd verzoek van de beheerder kunnen Gedeputeerde Staten een uitloop tot uiterlijk 2020 toestaan.


De provincie toetst of de waterschappen, die verantwoordelijk zijn voor het beheer van regionale waterkeringen, de verordeningen naleven. Wij stellen instrumentaria beschikbaar voor het toetsen en verbeteren van regionale waterkeringen en maken afspraken over het toetsproces en het verbeterprogramma. Begin 2009 (Verordening Waterkering West-Nederland) en 2010 (Verordening Waterkering Vallei en Eem) vindt een eerste veiligheidstoetsing plaats.

8. Gevolgenbeperking van overstromingen


Een overstroming zullen we altijd proberen te voorkomen. Maar wat als het misgaat? Bij de keuze van woon- en werklocaties en de inrichting van de openbare ruimte dient met dit risico rekening te worden gehouden. Locatiekeuzen in de ruimtelijke ordening bepalen in belangrijke mate het werkelijke risico waaraan bewoners, bedrijven en infrastructuur in de provincie worden blootgesteld.



Het is van provinciaal belang dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en grootschalige bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. In ruimtelijke plannen waar het realiseren van kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en grootschalige bedrijventerreinen aan de orde is, moet overstromingsgevaar zwaarwegend worden meegewogen in de waterparagraaf.
Voor buitendijkse gebieden langs de Nederrijn en Lek geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen.













Op kaart 8 zijn het buitendijks gebied en de gebieden die bij een dijkdoorbraak kunnen overstromen aangegeven. Wij brengen bovenstaande uitspraak voor deze gebieden in het vooroverleg met gemeenten in (ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, Bro) en verankeren deze in de Provinciale ruimtelijke verordening.


De provincie weegt dit veiligheidsbelang zelf mee bij locatiekeuzen en in de ruimtelijke ordening, zoals bij de aanleg van nieuwe provinciale wegen en regionale bedrijventerreinen. In 2010 komt de provincie met een handreiking voor het meenemen van overstromingsrisico’s bij het realiseren van kwetsbare en vitale objecten (zoals vluchtwegen, elektriciteitscentrales, ziekenhuizen en drinkwaterzuiveringen), grootschalige woonwijken en grootschalige bedrijventerreinen.


Overstromingskaarten

In de planperiode wordt de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s geïmplementeerd. Gevaar- en risicokaarten moeten volgens deze richtlijn eind 2013 zijn opgesteld en eind 2015 moeten de overstromingsrisicobeheerplannen gereed zijn. In de planperiode wordt hier verder invulling aan gegeven en wordt de provinciale rol bij het opstellen van de plannen bepaald.


Nu al maakt de provincie gebruik van overstromingsscenario’s en overstromingsdieptekaarten om na te gaan hoe snel een gebied overstroomt en hoe diep het water wordt in geval van een dijkdoorbraak. Kaart 8 geeft een inschatting van snelheid en diepte van overstroming in onze provincie bij een dijkdoorbraak langs de Nederrijn/Lek of vanuit de Eem/het Eemmeer. Overstromingen vanuit regionale wateren zijn op deze kaart niet meegenomen.


Veiligheid buitendijks gebied Eemmeer

Het merendeel van de bebouwing in de provincie Utrecht bevindt zich binnendijks. Hiervoor gelden veiligheidsnormen van minimaal 1:1.250. Dit betekent, dat de dijken een waterstand die gemiddeld één keer in de 1.250 jaar voorkomt in principe veilig moeten kunnen keren.


Via de Beleidslijn Grote Rivieren heeft het Rijk voor de Nederrijn en Lek randvoorwaarden gesteld aan het bouwen in buitendijks gebied.


Wij vinden het van provinciaal belang, dat in het kader van de gevolgenbeperking nieuwe bedrijven en woningen in buitendijks gebied in de noordschil Baarn bij het Eemmeer/Eem zo worden aangelegd, dat een vergelijkbaar beschermingsniveau wordt geboden als voor binnendijks gebied. Het Rijk kiest ervoor om het Markermeer los te koppelen van het IJsselmeer. Dit betekent, dat het waterpeil in het Markermeer en daarmee het Eemmeer niet zal meestijgen met de voorziene peilstijging op het IJsselmeer. Komende planperiode wordt bezien wat de consequenties zijn voor de dijken langs het Eemmeer. Bij ontwikkelingen in het Markermeer-IJmeer moet wel rekening gehouden worden met de invoering van het seizoensgebonden peil. Dit betekent dat bij ontwikkelingen, ook in het Eemgebied, rekening moet worden gehouden met een maximale zomerpeilstijging van 0,30m. In 2015 besluit het kabinet over een ‘uitvoeringsprogramma ontkoppeling Markermeer-IJmeer’ en reserveert het kabinet de middelen die hiervoor nodig zijn.


Voor buitendijks bouwen langs het Eemmeer geldt een veiligheidsnorm van 1:1.250 bij vestiging van nieuwe bedrijven en woningen in de noordschil Baarn. Uit de door het Rijk vastgestelde Hydraulische randvoorwaarden primaire keringen kan herleid worden op welke hoogte de gebouwen minimaal gerealiseerd moeten worden om hieraan te voldoen. Bij de inrichting moet er naast de norm van 1:1.250 tevens ruimte zijn om de maximale zomerpeilstijging van 0,30 m op te vangen.








Wij brengen bovenstaande uitspraak in het vooroverleg met de gemeente Baarn (ex art 3.1.1 Bro ) in en zetten eventueel ons andere wettelijk instrumentarium uit de Wro in, om dit belang te borgen.


Toelichting op kaart 8

De kaart laat vijf categorieën gebieden zien. De grenzen van deze gebieden zijn indicatief. Elk punt op de kaart geeft weer hoe snel en diep de locatie overstroomt bij een doorbraak op een voor die locatie meest ongunstige plaats. ‘Diep’ betekent hier: meer dan 2 meter water. Onder 'snel' verstaan wij gebieden die binnen één tot anderhalve dag onder water lopen of dan worden omsloten door water zodat evacuatie ernstig wordt bemoeilijkt. Per categorie verschillen de mogelijke gevolgen en de wijze waarop ruimtelijke inrichting een rol kan spelen bij gevolgenbeperking.


In gebied dat diep kan overstromen moet, vanuit veiligheidsperspectief, terughoudend worden omgegaan met grote bouwlocaties en grote ruimtelijke investeringen. Bij beslissingen over ruimtelijke inrichting, ontwerp en constructies moet het waterveiligheidsbelang worden meegewogen. Er moet daarbij rekening worden gehouden met waterhoogte, doorvoer en afvoer van water en stroomsnelheden die daarbij kunnen optreden. Ook is van belang rekening te houden met de voorspelbaarheid van overstromingen. Overstromingen vanuit de rivieren zijn beter voorspelbaar dan overstromingen vanuit het Eemmeer (hoogwater op de rivieren is beter te voorspellen dan een noordwesterstorm op het Eemmeer). Bij belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen voert de provincie waar noodzakelijk berekeningen uit voor specifieke locaties om overstromingssnelheid en diepte nauwkeuriger te bepalen.


In diep gebied dat snel overstroomt zal bij een overstroming de schade omvangrijk zijn als gevolg van een grote inundatiediepte. Wij advisteren hier geen kwetsbare en vitale objecten te realiseren, tenzij het veiligheidsaspect zwaar wordt meegewogen in ontwerp en inrichting. Voor diep gebied dat langzaam overstroomt adviseren wij hetzelfde, met die kanttekening dat er in deze gebieden meer tijd is om te evacueren.


In gebied dat ondiep overstroomt bij een dijkdoorbraak kan vanuit overstromingsperspectief worden gebouwd mits voorzieningen worden getroffen, met name voor vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur. Ook hier zal schade optreden bij een overstroming. In gebied dat droog blijft gelden vanuit overstromingsperspectief geen beperkingen.










9. Rampenbeheersing bij overstromingen


Als er direct gevaar is voor overstromingen treedt de calamiteitenorganisatie in werking. Zoveel mogelijk moet worden voorkomen, dat er slachtoffers vallen en dat schade optreedt. Dit kan bijvoorbeeld door het verstevigen van dijken met zandzakken, het aanleggen van nooddijken of evacuatie van inwoners.


In geval van calamiteiten werken gemeenten, waterschappen, nutsbedrijven (waaronder drinkwaterbedrijven), provincie, Rijk en hulpdiensten (georganiseerd in veiligheidsregio’s) samen. Met betrekking tot water houdt de provincie toezicht op de calamiteitenorganisatie van de waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s. In de waterschapsreglementen is geregeld, dat de waterschappen het calamiteitenplan toesturen aan de provincie. De provincie kan bij uitzondering een aanwijzing geven als doelmatigheid en samenhang onvoldoende in het plan geborgd zijn.

De provincie werkt in het voortraject mee aan het opstellen van rampbestrijdingsplannen en calamiteitenplannen en stemt af met de betrokken partijen, waaronder waterbeheerders, gemeenten, veiligheidsregio’s en provincies. De provincie adviseert welke overstromingsscenario’s als maatgevend zouden kunnen worden beschouwd en faciliteert in de uitwerking van deze scenario’s voor de planvorming.


In geval van een calamiteit beoordelen wij of waterschappen, gemeenten en veiligheidregio’s voldoende optreden. Als dit niet het geval is, hebben Gedeputeerde Staten volgens de Waterwet en de Wet Rampen en Zware Ongevallen de bevoegdheid aanwijzingen te geven.





KWALITEIT EN KWANTITEIT



Wij zien waterkwantiteit en –kwaliteit als sterk verweven dimensies van onze in de meeste gevallen kunstmatige watersystemen. Sturen op kwantiteit heeft in veel gevallen tevens effect op de kwaliteit en andersom. Wij voorzien dat deze relatie in de toekomst nog sterker wordt. Wij staan daarom een geïntegreerde benadering voor, waarin ook bodemeigenschappen en grondgebruik worden betrokken. Combineren van kansen voor waterberging, ecologische verbinding en verbetering van de waterkwaliteit heeft daarbij onze aandacht. Voor de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater is ons beleid en onze inzet uitgewerkt onder de volgende thema’s:


  • Voldoende oppervlaktewater, hoofdstuk 10;

  • Schoon oppervlaktewater, hoofdstuk 11;

  • Water voor natuur, hoofdstuk 12;

  • Voldoende grondwater, hoofdstuk 13;

  • Schoon grondwater, hoofdstuk 14.



10. Voldoende oppervlaktewater


Het klimaat verandert en daarmee ook de hoeveelheid neerslag die er valt. Als provincie stelt dat ons voor een complexere wateropgave, want extreme situaties, zowel van lang aanhoudende droogte als van zeer veel neerslag, zullen vaker voorkomen. Dit betekent dat naast peilbeheer ook andere instrumenten nodig zijn om het watersysteem beheersbaar en op orde te houden.



Peilbesluiten

In peilbesluiten leggen waterschappen juridisch vast wat het oppervlaktewaterpeil is dat zij handhaven in een peilgebied. Peilbesluiten zijn ten hoogste tien jaar oud. Mits goed onderbouwd, is hierbij vijf jaar uitstel mogelijk. In deze besluiten dient de keuze van een peil goed te zijn onderbouwd. Het Waterbeheerplan, met de daarin verankerde uitkomsten van GGOR, biedt daartoe het kader. Binnen het GGOR-proces brengen wij als provincie vroegtijdig de randvoorwaarden in voor robuuste, duurzame watersystemen zoals omschreven in hoofdstuk 5. In “Kaders voor het GGOR in de provincie Utrecht” hebben wij vastgelegd hoe het GGOR tot stand komt.


Wij hebben een goedkeuringsbevoegdheid voor het Waterbeheerplan. Indien peilbesluiten geen goede uitwerking geven aan het Waterbeheerplan (waarin het GGOR is verankerd) kunnen wij een aanwijzing geven. In hoofdstuk 18 zijn de gebiedsfuncties aangewezen en in bijbehorende tabel zijn de eisen opgenomen die wij stellen aan het waterbeheer met betrekking tot deze functies.


Wij dragen bij aan onderzoek naar andere vormen van peilbeheer, zoals flexibel of dynamisch peilbeheer, om hiermee het watersysteem duurzamer en robuuster in te richten.



Normen voor wateroverlast

Als het peil van het oppervlaktewater zoveel stijgt dat er water op het land komt te staan, spreken we van wateroverlast. Hoe vervelend of schadelijk dit is, hangt af van het landgebruik. In het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (NBW-A) zijn afspraken gemaakt over hoe vaak wateroverlast mag voorkomen bij verschillende vormen van landgebruik.


Wij hebben de normen in de Waterverordening vastgelegd en deze variëren per landgebruikfunctie. Voor sommige gebieden zijn specifieke normen afgesproken. In de provinciale Leidraad toetsing regionale watersystemen met betrekking tot wateroverlast (provincie Utrecht 2004) zijn door de provincie de kaders voor de toetsing vastgelegd. Deze leidraad wordt in de planperiode herzien. Doel van de toetsing, conform de afspraken in het NBW-A, is dat het watersysteem in 2015 aan de normen voor wateroverlast voldoet.


De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het bepalen van de wateropgave en voor het op orde brengen en houden van het watersysteem. Daarbij hanteren ze de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren. In het NBW-A is afgesproken, dat waterschappen in 2012 een nieuwe toetsing van onze watersystemen uitvoeren als nieuwe inzichten omtrent klimaatverandering hebben geleid tot een aanpassing van de KNMI ’06-scenario’s. Waterschappen toetsen regelmatig aan deze normen voor wateroverlast. Zij doen dit in ieder geval bij (ingrijpende) peilveranderingen, bij aanpassingen van de voor toetsing gebruikte klimaatscenario’s en in geval ruimtelijke ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. Gezien de samenhang tussen ingestelde peilen en de resultaten van toetsing ligt toetsing tegelijk met het nemen van peilbesluiten voor de hand.


Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen hebben een verantwoordelijkheid voor het op orde houden van het watersysteem. Zij zijn ervoor verantwoordelijk om in een vroeg stadium contact te leggen met de waterbeheerder om de effecten voor de wateropgave te bepalen. Behalve de overheid hebben ook perceeleigenaren, onder wie burgers, de taak om waterproblemen te voorkomen en op te lossen.

Waterberging

In sommige situaties is het creëren van grootschalige waterbergingsgebieden de meest effectieve methode om wateroverlast te voorkomen. Bij het creëren van die gebieden speelt de provincie een belangrijke rol.

Op kaart 10 zijn de bergingsgebieden opgenomen die wij reeds hebben vastgelegd in onze Structuurvisie (beleidslijn Wro). Daarnaast zijn op kaart 10 twee zoekgebieden opgenomen waar onderzoek plaatsvindt naar invulling van de wateropgave.
Binnen de waterbergingsgebieden vinden wij het volgende van provinciaal belang:

Binnen de waterbergingsgebieden staan wij geen ontwikkelingen toe die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie.









Het natuurgebied Hel en Blauwe Hel maakt onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Binnenveld. Dit ligt binnen het waterbergingsgebied, zoals aangegeven op kaart 10. De waterbergingsdoelstelling kan in delen van het resterende waterbergingsgebied mogelijk conflicteren met de hier geldende instandhoudingsdoelen voor natuur, wanneer periodiek delen van het gebied overstromen. In dit verband zal het waterschap Vallei en Eem nader onderzoek uitvoeren naar de wijze waarop inrichting en beheer gestalte moeten krijgen, om een optimale afstemming tussen instandhoudingsdoelen en waterbergingsdoelstelling te bewerkstelligen, zodat significant negatieve effecten op Natura 2000-doelstellingen evident zijn uit te sluiten. De resultaten van dit onderzoek zullen worden ingebracht in het Natura 2000-beheersplan voor het Binnenveld. Op dat moment zullen wij ook de begrenzing van het waterbergingsgebied heroverwegen.


Op kaart 10 staan twee gebieden waar de wateropgave nader zal worden ingevuld: de Ronde Venen en Maarsseveen-Westbroek. Invulling van de wateropgave voor de Ronde Venen is onderwerp van het project Groot Mijdrecht Noord (zie hoofdstuk 6). Voor het gebied Maarsseveen-Westbroek start de provincie Utrecht een gebiedsproces om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de wateropgave in te vullen. Dit gebeurt binnen de randvoorwaarden die voortvloeien uit de instandhoudingsdoelen in het aangrenzende Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen, zodat significant negatieve effecten op die doelen evident zijn uit te sluiten.


Een deel van de wateropgave in de provincie wordt gerealiseerd via kleinschalige vormen van waterberging. Initiatief daarvoor en uitvoering daarvan liggen bij waterschappen, betrokken gemeenten (bestemmingsplan) en gebruikers/eigenaren.



Waterverdeling bij extreme droogte

Langdurige en extreme droogte kan leiden tot een watertekort. Dit betekent dat onvoldoende water beschikbaar is of kan worden aangevoerd om alle functies volledig te kunnen voorzien. De landelijke verdringingsreeks voor oppervlaktewater geeft aan welke functies bij wateraanvoer voorrang hebben als watertekort optreedt.


De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling is bevoegd op landelijk niveau de verdringingsreeks toe te passen. Dit doet zij afhankelijk van de werkelijke watervraag van functies. Hoeveel water bij droogte voor de verschillende functies en gebieden beschikbaar komt, is daarin niet vastgelegd. Dit is namelijk sterk afhankelijk van de tijd van het jaar waarin een droogte zich voordoet, aangezien de watervraag van functies door het jaar varieert.


Waar noodzakelijk streven wij ernaar om de landelijke verdringingsreeks regionaal uit te werken en indien gewenst vast te leggen in verordeningen. Voor Amstelland is de regionale verdringingsreeks vastgelegd in de Verordening Waterhuishouding Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden 2002 en de Verordening Waterhuishouding Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2002. In het kader van de verdringingsreeks Amstelland zijn ook afspraken gemaakt over toepassing van de verdringingsreeks met betrekking tot de zogenoemde Kleinschalige Wateraanvoer (KWA, stelsel van voorzieningen om onder bepaalde omstandigheden water aan te voeren). Wanneer de verdringingsreeks voor het eerst wordt toegepast, zal daarna met Rijkswaterstaat en de waterschappen een evaluatie worden uitgevoerd.


Voor de aanvoer naar de Gelderse Vallei vanuit de Nederrijn is geen verdringingsreeks vastgesteld. Samen met betrokken partijen gaan wij na of een regionale uitwerking van de verdringingsreeks en/of aanpassing van de Verordening wenselijk is. Voor de aanvoer van water via IJsselmeer en Randmeren is de waterverdeling onderzocht. Wij gaan met de betrokken partijen na of een aanpassing van de verordening noodzakelijk is. Voor het beheergebied van waterschap Rivierenland binnen de provincie Utrecht is er geen reden af te wijken van de landelijke verdringingsreeks.


In samenwerking met de waterbeheerders en het Rijk onderzoeken we in de planperiode welke maatregelen, waaronder infrastructurele, geschikt zijn om de negatieve effecten van droogte te beperken. We dragen bij aan de landelijke discussie over het zoetwatervraagstuk van West- en Noord-Nederland voor de (middel-)lange termijn. Gezamenlijk met het Rijk, de andere Groene Hart-provincies en de waterschappen ontwikkelen wij een langetermijnvisie voor de zoetwatervoorziening van het Groene Hart.


11. Schoon oppervlaktewater


Waterbeheerders leveren al jaren een grote inspanning om de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren. En niet zonder resultaat! Er is al flinke vooruitgang geboekt. De Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft voor het oppervlaktewater een impuls om vooral de ecologische kwaliteit verder te verbeteren. We onderscheiden beleid dat voor al het oppervlaktewater van toepassing is en beleid dat specifiek geldt voor KRW-waterlichamen of het overig water.


Algemeen waterkwaliteitsbeleid

In het Nationaal Waterplan zijn de hoofdlijnen en werking van het algemene beleidskader opgenomen inclusief een verwijzing naar de chemische getalswaarden voor de waterkwaliteit die daarbij voor alle wateren van toepassing zijn. Er worden volgens dit beleid maatregelen ingezet op basis van zowel een brongericht spoor als een waterkwaliteitsspoor. Een nadere uitwerking met bijbehorende getalswaarden is gegeven in de ‘Leidraad Kaderrichtlijn Water voor de vergunningverlening en handhaving in het kader van de WVO’, inclusief de wijzigingen die voortvloeien uit de aanpassing van deze Leidraad, die eind 2009 is voorzien.


Kaderrichtlijn Water

In de provincie Utrecht zijn 57 oppervlaktewaterlichamen begrensd volgens de KRW-systematiek. Dit zijn met name de grotere wateren. De begrenzing en de doelen zijn per waterlichaam in dit Waterplan vastgelegd in het deelplan KRW. De KRW gaat ervan uit, dat de doelen in 2015 zijn gehaald. De doelen en maatregelen zijn door de waterbeheerders – waterschappen, gemeenten, Rijkswaterstaat en de provincie - opgesteld in een gezamenlijk gebiedsproces en gerapporteerd in KRW-nota’s voor de deelstroomgebieden Rijn-West en Rijn-Midden. Het waterschap is verantwoordelijk voor het vastleggen van de maatregelen om deze doelen te realiseren.


Er geldt een resultaatsverplichting voor de maatregelen 2010-2015; de waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van de maatregelen. De maatregelen zijn vooral gericht op het verbeteren van de inrichting van de waterlichamen (onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers en vispassages), een natuurvriendelijker beheer en maatregelen aan de bron (verbeterde zuiveringen in RWZI’s). Wij hebben voor de periode 2009-2011 één miljoen euro ter beschikking gesteld om de uitvoering van KRW-maatregelen door waterschappen te stimuleren. Bovendien zijn er synergie- en innovatieprojecten KRW waaraan wij als provincie een bijdrage leveren, zowel financieel als organisatorisch.


Onder voorwaarden mag het uitvoeren van maatregelen worden uitgesteld (in twee periodes van zes jaar tot uiterlijk 2027). Legitieme argumenten voor een dergelijke fasering zijn onevenredige kosten, technische onhaalbaarheid of beperkende natuurlijke omstandigheden. Het deelplan KRW werkt dit verder uit.


Tussen provincie, waterschappen en, waar noodzakelijk, gemeenten zullen nadere afspraken worden gemaakt over de monitoring van zowel de chemische en ecologische kwaliteit (de voorziene verbetering als gevolg van de maatregelen) als de voortgang van de uitvoering van de maatregelen.


De waterlichamen die in beheer zijn van het Rijk (met name grote rivieren, randmeren en Amsterdam-Rijnkanaal) maken geen deel uit van dit plan. Het beleid voor deze watersystemen wordt in het Nationaal Waterplan beschreven en uitgewerkt in het Beheerplan Rijkswateren. Voor de rijkswateren gekanaliseerde Hollandsche IJssel en Merwedekanaal is Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden waterkwaliteitsbeheerder.



Overige oppervlaktewateren

Voor de ecologische waterkwaliteit buiten de KRW-waterlichamen bestaan geen Europese of landelijke normen. Wij willen in de planperiode samen met de waterschappen en buurprovincies komen tot een systematiek van haalbare ecologische doelen voor alle wateren. Dit betekent het herijken van de bestaande Ecologische Norm Doelstellingen (END-streefdoelen) voor water buiten KRW-oppervlaktewaterlichamen. Op een vergelijkbare manier als het gebiedsproces voor de KRW wil provincie Utrecht komen tot haalbare ecologische doelen voor alle oppervlaktewateren. In dit gezamenlijke proces zal vooral gebruikgemaakt worden van de expertise die de waterschappen hebben opgebouwd op dit terrein. De bestaande END-streefdoelen blijven gelden tot de vaststelling van de nieuwe doelen.


Aanpak diffuse bronnen

Met betrekking tot diffuse bronnen volgt de provincie de lijn van aanscherping van generiek beleid (Rijk) en waar nodig de lijn van gebiedsgericht knelpunten aanpakken (provincie).


Voor het behalen van de KRW-doelen worden ook de diffuse bronnen aangepakt. De maatregelen hiertoe staan beschreven in paragraaf 2.4 van het deelplan KRW.


Nutriënten

De Utrechtse landbouw wordt gezien als een belangrijke bron van nutriënten in het oppervlaktewater. Vanuit onze verantwoordelijkheid in het landelijk gebied nemen we in samenwerking met de waterschappen en de landbouw- en natuurorganisaties het initiatief tot een aantal gebiedsprocessen gericht op de verbetering van de waterkwaliteit in landbouw- en natuurgebieden. Deze processen bestaan uit:

  • Gezamenlijke bronanalyse;

  • Ontwikkelen van maatregelen;

  • Effectmonitoring.


We hebben reeds het initiatief genomen voor gebiedsprocessen in de Lopikerwaard en de Gelderse Vallei. We zetten het provinciale Bureau LaMi in bij de ontwikkeling van maatregelen en sluiten aan bij het Innovatieprogramma KRW en het ILG-programma Duurzaam Ondernemen.


Water in de stad

Afgelopen jaren zijn de gemeentelijke watertaken uitgebreid. Gemeenten zijn nu verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Zij hebben een zorgplicht voor afvloeiend hemelwater en hebben nu ook de zorgplicht voor het treffen van maatregelen in openbaar gemeentelijk gebied voor grondwaterover- en onderlast. Gemeenten moeten uiterlijk op 1 januari 2013 een vastgesteld verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP) hebben. Dit plan heeft een looptijd van vier tot zes jaar en gemeenten leggen hierin vast hoe zij met hun verantwoordelijkheden en zorgplicht omgaan. Zij stellen het GRP op conform de meest actuele versie van de Leidraad Riolering van de stichting RIONED en voldoen daarmee aan de eisen die de Wet Milieubeheer stelt in artikel 4.22.


De provincie is actief betrokken bij het opstellen van GRP’s door deel te nemen aan het vooroverleg en door de verbrede GRP’s te beoordelen. Een goede afstemming tussen waterschap en gemeente vinden wij belangrijk. Indien discussiepunten in het GRP blijven bestaan, zullen we deze signaleren en bestuurlijk bespreken. In het uiterste geval zullen we gebruikmaken van onze aanwijsbevoegdheid.


De provincie stimuleert samenwerking en innovatie in de waterketen met een programma dat aansluit op het Nationaal Bestuursakkoord Waterketen. Uitgangspunt van het stimuleringsprogramma waterketen is het bereiken van een minimale belasting en een optimale kwaliteit van oppervlaktewater en milieu, tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten voor de burger. Dit stimuleringsprogramma loopt tot en met 2011.


Onze speciale aandacht met betrekking tot GRP’s gaat uit naar een reële vertaling van werkzaamheden naar personeel en middelen en naar geplande investeringen voor rioolvervanging. Ook kijken wij of de gemeente afdoende rekening houdt met de gevolgen van klimaatverandering.


Wij hebben de Beleidsnota ontheffingen zorgplicht riolering 1998 aangepast op de per 1 januari 2008 gewijzigde Gemeentewet in verband met verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken en op de actualiteit van de sanering van het niet gerioleerde buitengebied.


12. Water voor natuur


Natuur is een belangrijk aandachtspunt van de provincie. De Agenda Natuur geeft uitwerking aan dit thema en beschrijft de aanpak om extra te investeren in natuur en landschap.


Belangrijk doel is om voor natuur een (inter)nationaal netwerk van natuurgebieden te realiseren. Het realiseren van deze Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een belangrijke taak voor de provincie. In het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn bepaalde gebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, aangewezen waar specifieke diersoorten en/of hun leefgebied beschermd moeten worden. Natura 2000-gebieden zijn veelal onderdeel van de EHS.



Ecologische Hoofdstructuur

Voor het behoud van biodiversiteit vinden wij een samenhangend netwerk van natuurgebieden van provinciaal belang. Hierover hebben wij regels opgenomen in onze Structuurvisie (beleidslijn Wro). De waterschappen en Rijkswaterstaat faciliteren het realiseren van natuurdoelen. Gebieden met de functie natuur zijn weergegeven op de functiekaart (zie kaart 18).


De EHS bestaat uit natuurgebieden en Ecologische Verbindingszones (EVZ). In beheersplannen leggen wij met natuurdoeltypen de concrete doelen voor de EHS en de EVZ’s vast. Gekoppeld aan de uitkomsten van GGOR-processen kan herbegrenzing van EHS-/landbouwgebied worden overwogen om zowel natuur als landbouw beter te kunnen faciliteren. Met het oog op toekomstige klimaatverandering is het belangrijk migrerende soorten te faciliteren. Daartoe moeten verbindingszones voldoende robuust worden uitgevoerd. Binnen de Agenda Vitaal Platteland (AVP) is geld beschikbaar voor grondverwerving voor het realiseren van de EHS. Voor besteding hiervan is een strategisch grondplan opgesteld.


Natura 2000

Rond 2010 zijn alle Natura 2000-gebieden in ontwerp of officieel door de minister aangewezen. Uiterlijk 3 jaar na officiële aanwijzing hebben de verschillende initiatiefnemers (ministeries en provincies) daarvoor beheerplannen opgesteld.


Enkele Natura 2000-gebieden zijn binnen de KRW aangewezen als ‘sense of urgency’-gebieden. In deze gebieden is de huidige waterhuishoudkundige situatie zodanig, dat indien niet snel maatregelen worden genomen onherstelbare schade aan de natuur optreedt. Problemen zijn zowel de beschikbaarheid van voldoende water als de kwaliteit van het beschikbare water. Binnen de provincie Utrecht geldt voor de volgende gebieden een ‘sense of urgency’ :Oostelijke Vechtplassen (Noorderpark), Binnenveld (Hel en Blauwe Hel), Nieuwkoopse plassen en de Haeck (de schraallanden van de Meije) en Groot Zandbrink. Voor deze gebieden moeten de watercondities zo snel mogelijk, maar uiterlijk in 2015, op orde worden gebracht. De inspanningen die hiervoor nodig zijn, beschouwen wij als KRW-maatregelen (zie deelplan KRW, paragraaf 3.4.1).


Middels een quickscan is onderzocht welke effecten het beleid in het Waterplan (en in de waterbeheerplannen) op de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden zal hebben. In hoofdzaak zijn de effecten positief en dragen de maatregelen bij aan de instandhoudingsdoelen. Tevens geeft de quickscan handvatten en aandachtspunten voor de nadere uitwerking van de maatregelen. Provincie en waterschappen zullen samenwerken om de maatregelen optimaal af te stemmen op de instandhoudingsdoelen van de betreffende Natura 2000-gebieden.



Overige waardevolle natuur

Volgens het bestaand beleid in onze structuurvisie (zie beleidslijn Wro) is van provinciaal belang
:

Wij willen met name in gebieden buiten de EHS, waar sprake is van geconcentreerde actuele natuurwaarden, de actuele natuurwaarden in stand houden en waar mogelijk versterken.








Wij vragen aan de waterbeheerders bij de uitvoering van hun waterbeheersplannen rekening te houden met deze richtinggevende beleidsuitspraken van het Streekplan.


Waterparels

Reeds in een eerder stadium zijn 25 ‘waterparels’ binnen onze provincie geďdentificeerd. Deze gebieden met hoge potenties op het gebied van waternatuur en –kwaliteit liggen deels binnen en deels buiten de begrenzing van de EHS en Natura 2000. De provincie Utrecht zet zich in om de kwaliteiten van deze waterparels te beschermen en hun potentiële waarden te verwezenlijken. Hierbij ligt een belangrijke rol bij de waterbeheerders in de uitvoering van hun waterbeheerplannen.



Verdrogingsbestrijding

Veel natuurgebieden, waaronder een aantal Natura 2000-gebieden, lijden op dit moment schade door (grond)watertekorten of door wateraanvoer van onvoldoende kwaliteit. Het gaat met name om grondwaterafhankelijke natuur langs de flanken van de heuvelrug, in de Gelderse Vallei en in het veenweidegebied. De provincie heeft een prioritering aangebracht in de aanpak van deze verdroogde natuurgebieden:


  • Twaalf TOP–gebieden
    Dit zijn de twaalf belangrijkste verdroogde gebieden. Het gaat om zes van de negen Natura 2000-gebieden van internationaal belang en om NB-wetgebieden van nationaal belang. Deze gebieden hebben de hoogste prioriteit in de verdrogingsaanpak, waarover wij als provincie de regie voeren. Wij werken daarbij samen met onze partners op basis van de afspraken die zijn vastgelegd in het Convenant Verdrogingsbestrijding in TOP-gebieden (2008).


  • Overig verdroogd gebied
    Op kaart 12 betreft dat de volgende categorieën: SUBTOP-gebieden en Overig verdroogd gebied binnen EHS. Deze natuurgebieden zijn van regionaal of lokaal belang. Voor deze gebieden wordt per jaar onder regie van de provincie beoordeeld hoe de aanpak van de verdroging zich ontwikkelt en wordt geïnventariseerd waar kansen blijven liggen. Deze kansen brengen we onder de aandacht van de AVP-gebiedspartners, zodat ze in de AVP-uitvoeringsprogramma’s kunnen worden opgenomen. Voor de SUBTOP-gebieden geldt, dat hiervoor al doelen zijn opgenomen in de AVP-gebiedscontracten.


Voor de TOP- en SUBTOP-gebieden zijn afspraken gemaakt met het Rijk over te realiseren doelen in de eerste AVP-periode 2007 t/m 2013. Eventuele maatregelen die hieruit voortvloeien, moeten uiterlijk in 2013 zijn gerealiseerd. Deze maatregelen moeten voor de TOP-gebieden tot optimaal herstel leiden. Voor de SUBTOP-gebieden volstaat suboptimaal herstel in deze eerste AVP-periode. In 2010 voeren we een midterm review van het AVP uit. Deze kan leiden tot nieuwe afspraken. In 2013 bezien we welke prioriteiten voor de volgende AVP-periode worden gesteld.


13. Voldoende grondwater



Grondwater is van groot belang voor onze provincie. Zo is grondwater in de provincie Utrecht de belangrijkste bron voor ons drinkwater. Te veel grondwater onttrekken aan de bodem heeft nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld natuur en landbouw en werkt bodemdaling in de hand. Het reguleren van grondwateronttrekkingen, voor bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden, proceswater en koude-warmteopslag is daarom essentieel.


De Europese Unie stelt met de Kaderrichtlijn Water eisen aan de grondwaterkwantiteit. Het strategisch en operationeel grondwaterbeleid van de provincie is in het Grondwaterplan 2008-2013 neergelegd. In 2010 zal de provincie haar Grondwaterplan evalueren en actualiseren. Gevolgen van de KRW, de grondwaterrichtlijn en de nieuwe Waterwet worden meegenomen. De provincie stelt met haar strategisch grondwaterbeleid de kaders vast voor de uitvoering van het grondwaterbeheer door de waterschappen.


Naast haar taak als strategisch grondwaterbeheerder heeft de provincie ook enkele operationele taken. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor vergunningen waarbij sprake is van grondwateronttrekkingen voor drinkwatervoorziening, grote industriële onttrekkingen (meer dan 150.000 m3/jr.) en onttrekkingen voor koude-warmteopslag. Het strategisch grondwaterbeleid van de provincie is hieronder op hoofdlijnen samengevat.



Provincie

De provincie heeft de strategische keuze gemaakt drinkwater in principe uit grondwater te winnen. Grondwater is voldoende voorradig en kan tegen lage kosten tot drinkwater worden bereid. In de Bethunepolder wordt drinkwater uit oppervlaktewater bereid; het betreft opkwellend grondwater.


Ten behoeve van de drinkwatervoorziening in Noord-Holland wordt uit rijkswater in Utrecht (Lekkanaal en Amsterdam-Rijnkanaal) water ingenomen. Rijkswaterstaat heeft hiervoor de beschermingszonedocumenten Nieuwegein en Nieuwersluis opgesteld. In Nieuwegein kan naast inname uit oppervlaktewater ook incidenteel oevergrondwater worden onttrokken. Wij voeren de regie bij het opstellen van gebiedsdossiers ter bescherming van deze innamepunten en bepalen in overleg met Rijkswaterstaat en VROM de concrete invulling van deze regierol.


Wij delen grondwateronttrekkingen in naar hoogwaardig, middelwaardig en laagwaardig gebruik. De indeling is tevens een hulpmiddel bij de belangenafweging tussen de grondwaterwinningen onderling. Het onttrekken voor laagwaardig gebruik vinden wij minder gewenst. De inzet van alternatieven verdient hier de voorkeur.


Drinkwater en grondwater voor menselijke consumptie

Het gebruik van grondwater als bron voor de openbare drinkwatervoorziening beschouwen wij als hoogwaardig gebruik dat wordt toegestaan als er geen onaanvaardbare aantasting van andere belangen optreedt.


Het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie door niet-drinkwaterbedrijven beschouwen wij als middelwaardig gebruik. In gevallen waarin de KRW aanleiding geeft tot aanvullende bescherming, wegen wij de kosten van bescherming af tegen het belang van de winning. Gebruik van leidingwater is hier een alternatief. Wij kunnen het gebruik daarvan afdwingen door vergunningen niet te verlenen en/of in te trekken.


Energiewinning

De toepassing van energiewinning uit grondwater vindt de laatste jaren in toenemende mate plaats (middelwaardig gebruik). De provincie vindt dit een positieve ontwikkeling, omdat hiermee een bijdrage wordt geleverd aan klimaat- en energiedoelstellingen. Energiewinning uit de bodem kan echter ook risico’s meebrengen voor de kwaliteit van het grondwater. Om die reden stellen wij aan beide vormen van energiewinning (koude-warmteopslag en bodemwarmtewisselaars) voorwaarden en staan wij deze energiewinning niet toe in de nabijheid van drinkwateronttrekkingen. Wij signaleren daarnaast dat de ondergrond steeds drukker wordt door onder andere de toename in het gebruik van energiewinning uit grondwater. Bij het herzien van ons Grondwaterplan nemen wij deze ontwikkeling mee.


Laagwaardig gebruik

Laagwaardig gebruik van grondwater vinden wij gebruik voor activiteiten waarvoor een lagere

waterkwaliteit volstaat en waarbij geen openbaar belang speelt. Voorbeelden zijn: onttrekking voor beregening en bevloeiing, niet-consumptieve bedrijfsmatige onttrekkingen en onttrekkingen voor bouwwerken en infrastructuur. Onttrekken van grondwater voor laagwaardig gebruik vinden wij minder gewenst en wij sturen aan op de inzet van alternatieven.


Waterschappen

Met invoering van de Waterwet is een deel van de operationele grondwatertaken van de provincie naar de waterschappen overgegaan. De provincie houdt toezicht op het waterschap als operationeel grondwaterbeheerder. Het waterschap is als operationeel beheerder bevoegd om voor de vergunningverlening of meldingen eigen regels op te stellen in de keur. Het strategische deel van ons Grondwaterplan en onze Verordening vormen daarbij het kader.


Gemeenten

In stedelijk gebied heeft de gemeente de taak om schade aan functies ten gevolge van grondwater zoveel mogelijk te voorkomen. De Waterwet geeft hiervoor het kader. Gemeenten stellen een verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) op, waarin zij maatregelen hiervoor opnemen. Zie hiervoor ‘Water in de stad’ in hoofdstuk 11.


14. Schoon grondwater


Schoon grondwater is van levensbelang. Mens en natuur moeten kunnen beschikken over kwalitatief goed grondwater. Daar is ons beleid op gericht.


De toestand van het grondwater moet voldoen aan de doelen die Europese richtlijnen als KRW, Grondwaterrichtlijn en Natura 2000 stellen of die landelijk zijn opgelegd. Het beleid ten aanzien van grondwaterkwaliteit en -bescherming hebben wij vastgelegd in het Grondwaterplan 2008-2013.


Preventief beleid

Onze inzet voor een duurzame kwaliteit van grondwater spitst zich toe op gebieden waar drinkwater wordt gewonnen. Met name daar dient het gebruik van ongewenste stoffen sterk te worden gereguleerd. Dit doen we met regelgeving voor de grondwaterbeschermingsgebieden (provinciale milieuverordening), dan wel door andere partijen te stimuleren om maatregelen te nemen.

In dat kader hebben wij een Handreiking bijzondere zorgplicht voor grondwaterbeschermingszones opgesteld.


Naast regelgeving benutten we ook onze adviesrol in het vooroverleg met gemeenten (ex art. 3.1.1 Bro) en bij de Watertoets om ongewenste ontwikkelingen ten aanzien van grondwaterkwaliteit te voorkomen. Voor het terugdringen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen zetten wij het in 2006 gestarte gemeentelijk Praktijknetwerk Duurzaam Terreinbeheer voort.


Tot dusver heeft de provincie Utrecht waar het om grondwaterkwaliteit gaat alleen voor de openbare drinkwatervoorziening milieubeschermingsgebieden ingesteld. Verder zijn we terughoudend om beschermingszones in te stellen voor bedrijfsmatige onttrekkingen voor menselijke consumptie. Om de Natura 2000-doelen te realiseren, kan het echter nodig zijn dat we toch nieuwe beschermingsgebieden instellen. We onderzoeken dit in de planperiode.


Volgens het bestaande beleid in onze structuurvisie (zie beleidslijn Wro) is van provinciaal belang:

Bij functiewijzigingen in gebieden die van belang zijn voor de waterwinning (100-jaarszones, waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden) moet rekening worden gehouden met het waterwinbelang. Toegelicht moet worden hoe de bescherming gestalte krijgt.










Gebiedsgericht grondwaterbeheer

In stedelijk gebied kan verontreiniging van grondwater zo omvangrijk en complex zijn, dat aanpak van deze verontreiniging technisch en financieel lastig is. Ook is soms de directe relatie met de veroorzaker van de verontreiniging niet meer te leggen. Vanuit de verantwoordelijkheid die wij hebben voor een duurzaam bodembeheer maken wij afspraken met Rijk en gemeenten over gebiedsgericht grondwaterbeheer. We zullen in de planperiode met gemeenten en anderen werken aan de invulling van gebiedsgericht grondwaterbeheer in het kader van het bestuursconvenant bodem en zonodig afspraken maken over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Hierbij wordt het Wbb-instrumentarium gebruikt. Concreet voorbeeld van deze gebiedsgerichte aanpak is het Stationsgebied gemeente Utrecht. Andere gebieden waar dit speelt of kan spelen zijn Woerden, Veenendaal, Zeist en Amersfoort. Als de doelen van de Kaderrichtlijn Water of Grondwaterrichtlijn in gevaar komen of de aanpak ontoereikend blijkt, zullen we hierover in het tweede stroomgebiedbeheersplan rapporteren.

Utrechtse Heuvelrug

Volgens het bestaand beleid in onze structuurvisie is de bescherming van de grondwatervoorraad voor drinkwater en natuur in het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug van provinciaal belang. De Provinciale ruimtelijke verordening (Prv) is hierop direct van toepassing. In de Prv is het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug overgenomen uit de Grondwatervisie en nader begrensd op basis van de meest recente kennis over het bodem- en grondwatersysteem (zie kaart 14.2). Ook zijn de kaart en het beleid uit de Grondwatervisie met vaststelling van het Waterplan geactualiseerd. Er wordt geen onderscheid in zones meer gemaakt. Dit komt voort uit het meest actuele inzicht, dat de minst kwetsbare zone toch aanmerkelijk kwetsbaarder is. Daarmee zijn de verschillen in kwetsbaarheid tussen de zones veel kleiner dan in de Grondwatervisie werd aangenomen. Het beleid wordt hiermee duidelijker en eenvoudiger. Tijdens de planperiode zal de Grondwatervisie verder worden geactualiseerd om de gebiedsgerichte aanpak verder vorm te geven.


Voor het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug geldt het principe van “Nee, tenzij”. Dit betekent dat als grondgebruikscategorieën worden gekozen die uit oogpunt van grondwaterkwaliteit minder gewenst zijn, een integrale afweging moet plaatsvinden en inzichtelijk moet worden gemaakt hoe emissies naar het grondwater worden voorkomen. De grondgebruikcategorieën zijn toegelicht in ons Grondwaterplan 2008-2013.


Volgens het bestaand beleid in onze structuurvisie (zie beleidslijn Wro) is van provinciaal belang:


Op de hele Heuvelrug mogen, vanwege het grote belang van schoon water voor drinkwater en natuur, in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit.

Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico’s met zich meebrengt voor de grondwaterkwaliteit, moeten maatregelen worden genomen om emissie naar grondwater te voorkomen.









Om houvast te bieden voor het maken en onderbouwen van deze integrale afweging en de te nemen maatregelen, stelt de provincie een handreiking op. Hierin staan de situaties waarin veranderingen mogelijk zijn en de maatregelen die de risico’s voor de grondwaterkwaliteit voldoende terugbrengen. Een hulpmiddel voor het stedelijke grondwaterbeheer is de aparte handreiking of beslisboom die wordt ontwikkeld met waterschappen, gemeenten en Vitens voor het afkoppelen van verhardingen ten aanzien van hemelwater op de Utrechtse Heuvelrug.


Kaderrichtlijn Water

De Europese Unie stelt met de KRW eisen aan de chemische kwaliteit van het grondwater. Het Rijk heeft de doelen en de gebieden waar deze gelden, vastgesteld met het Besluit Kwaliteitseisen en monitoring water. Als provincie zijn wij verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om deze doelen te realiseren.

Binnen onze provincie zijn voor de KRW vier grondwaterlichamen gedefinieerd. In het deelplan KRW (paragraaf 3.4) leggen wij de maatregelen vast die voor deze grondwaterlichamen moeten worden genomen om de goede toestand van grondwater te waarborgen. Wij hebben met name de volgende maatregelen voorzien:

  • Aanpak puntbronnen (bodemverontreinigingen) in de omgeving van drinkwaterwinningen: hiertoe moet de komende planperiode onderzoek worden gedaan naar de risico’s van ongeveer driehonderd verontreinigde locaties en zal een deel van deze locaties moeten worden gesaneerd;

  • Aanpak bestrijdingsmiddelen in de omgeving van drinkwaterwinningen;

  • Grondwatermaatregelen bij de grondwaterafhankelijke Natura 2000-gebieden.

Voor het uitvoeren van deze maatregelen geldt een resultaatsverplichting. Voor het uitvoeren van de maatregelen is, mits goed beargumenteerd, uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. De maatregelen en de gefaseerde uitvoering zijn in het deelplan KRW nader uitgewerkt.





GEBRUIK EN BELEVING



Utrecht is rijk aan verschillende watersystemen. In een proces van eeuwen heeft water mede een ordenende rol gespeeld in de ontwikkeling van onze landschappen. Enerzijds als zichtbaar element zoals bij onze rivieren en beken, anderzijds als ordenend principe zoals tot uiting komend in de ligging van grondgebruikfuncties afhankelijk van de grondwaterstand. Hoe water meer kan bijdragen aan een mooier Utrecht is beschreven onder de volgende thema’s:


  • Mooier water, hoofdstuk 15;

  • Vaarwater, hoofdstuk 16;

  • Zwemwater, hoofdstuk 17.




15. Mooier water


Het watersysteem is de afgelopen decennia steeds beter afgestemd op de behoeften van de aanwezige functies. De landbouw heeft zich mede hierdoor kunnen ontwikkelen tot een belangrijke economische bedrijfstak: een prestatie van formaat. De keerzijde hiervan is dat door peilverlagingen het grondgebruik daarbij sterk is genivelleerd. Beeksystemen zijn optimaal ingericht op de waterafvoer. Landschappelijke en ecologische kwaliteiten staan onder druk.


Wij vinden dat een hoge belevingswaarde van onze landschappen in belangrijke mate bijdraagt aan de kwaliteit van Utrecht als woon- en werkmilieu, zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied.

In ons waterbeleid werken wij daarom vanuit het concept ‘watergedragen landschappen’. Onze inzet daarbij is, dat de doelen in ons waterbeleid worden verbonden aan de kernkwaliteiten en het cultuurhistorisch en aardkundig archief van onze verschillende landschappen. Dit geldt zowel voor veiligheid (dijkversterking, veenkades), als voor kwaliteit en kwantiteit. Daarmee willen wij bewerkstelligen, dat ordeningsprincipes vanuit de watersystemen mede de landschappelijke variatie en kwaliteit bepalen. Hoe om te gaan met water: geënt op historisch besef, maar vertaald naar de cultuurhistorie van morgen.


Wij willen, door inzet van landschapsontwerp, bewerkstelligen dat deze benadering wordt ingebracht in de gebiedsprocessen waarin wij betrokken zijn (zie hoofdstuk 6).


Met onze Verordening bescherming natuur en landschap (provincie Utrecht 1996) hebben wij een instrument in het landelijke deel van onze provincie, waarmee wij actief de visueel landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden langs en op het water beschermen tegen ontoelaatbare activiteiten. Het instrument biedt onder andere een belangrijke basisbescherming voor het tegengaan van de verrommeling op het water en de waterkant.

16. Vaarwater


Vaarwegen in de provincie dienen een economisch en maatschappelijk belang en worden gebruikt door de beroeps- en recreatietoervaart. Vaarwegen, groot en klein, dragen bij aan de beleving van water. De beroepsvaart maakt gebruik van provinciale vaarwegen zoals de Eem, doorkruist onze provincie via rijkswater zoals het Amsterdam-Rijnkanaal of passeert onze provincie via de Nederrijn/Lek.


Vaarwegen onder de Provinciale Vaarwegenverordening

Vaarwegen dienen hun functie voor recreatietoervaart en beroepsvaart te kunnen vervullen. Hiervoor is van belang dat de vaarwegen goed bevaarbaar zijn, voldoende diepte hebben, voldoende aanlegmogelijkheden en havens en loswallen hebben en dat het bedieningsregime van bruggen en sluizen voldoende ruim is en goed (onderling) is afgestemd. Het kader voor de beroepsvaart betreffende het vervoer over water vormt het Strategisch Mobiliteitsplan Utrecht plus (SMPU+) en het Kwaliteitsnet goederenvervoer provincie Utrecht. De ‘Blue Ports’ (binnenhavens verbonden met transportnetwerken) worden in een brede afweging bij de herziening van de structuurvisie meegenomen. Het kader voor de recreatietoervaart is vastgelegd in de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland (BRTN).


Op basis van de Provinciale Vaarwegenverordening (onderdeel van de Waterverordening) stellen wij de minimaal benodigde vaardiepten vast en de brugbedieningstijden die nodig zijn om voldoende capaciteit te bieden aan de recreatietoer- en beroepsvaart. Het recreatieve toervaartnet (BRTN) is grotendeels opgenomen in onze Provinciale Vaarwegenverordening. De routestructuur wordt hiermee beschermd, omdat de zwakste schakel in de route de sterkte bepaalt. Vanaf 2007 zijn de regie en het budget voor de uitvoering van de BRTN in handen gelegd van de provincies (ILG-gelden).


Uiterlijk in 2015 voldoen de vaarwegen die zijn opgenomen in de Vaarwegenverordening (provincie Utrecht, 2008) aan de door GS vastgestelde minimaal benodigde vaarwegdiepten en brugbedieningstijden. Met betrekking tot het onderhoud van vaarwegen dient door de vaarwegbeheerder op basis van de Provinciale Vaarwegenverordening (opgenomen in de Waterverordening) elke vijf jaar een onderhoudsverslag te worden toegezonden aan GS.


Wij dragen zorg voor de vaarwegen die bij de provincie in beheer zijn in die zin, dat deze voldoende capaciteit bieden voor de beroeps– en/of recreatievaart afhankelijk van hun functie. De Beheers- en Inrichtingsvisie Eem biedt het kader voor de uitvoer van het beheer en onderhoud. In 2015 is de vaardiepte van de Eem op orde.


Het beheer van vaarwegen is in de meeste gevallen overgedragen aan de waterschappen. Wij zetten ons in voor de overdracht van het vaarwegbeheer en het nautisch beheer, waar dit de doelmatigheid van het beheer bevordert.


Vaarwegen buiten de Provinciale Vaarwegenverordening

Naast de wateren die voor de recreatietoervaart en de beroepsvaart in de Provinciale Vaarwegenverordening zijn opgenomen, zijn er vaarwegen voor kleine recreatievaart die van belang zijn vanuit recreatieve doeleinden. Beleidsdoel voor deze wateren is het behoud van de kwaliteit die we hebben. Het is hiervoor van belang om deze kleinere recreatieve wateren niet te onttrekken aan de openbaarheid. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de recreatieve functie van deze wateren (zie kaart 16).


Ook zijn er kleinere wateren, die niet zijn opgenomen op de functiekaart, maar die wel een functie kunnen vervullen voor recreatief medegebruik. Waar mogelijk dient hieraan medewerking te worden verleend door de beheerders van deze wateren. De provinciale benadering met betrekking tot deze wateren wordt nader besproken in het Programma toerisme en vrije tijd 2009-2015.


17. Zwemwater


Ieder zomerseizoen kan het publiek weer veilig zwemmen op de officiële locaties in oppervlaktewater. Deze locaties worden door de provincie aangewezen. Veilig en schoon zwemwater draagt bij aan een positieve beleving van water.


De provincie is belast met de uitvoering van de Wet- en het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz/Bhvbz) en het toezicht daarop. Daarmee voldoen wij ook aan de verplichtingen die de nieuwe EU Zwemwaterrichtlijn (2006/7/EG) oplegt.


De provincie is met betrekking tot zwemwater onder meer verantwoordelijk voor een beleidskader en de strategische doelen op regionaal niveau. De belangrijkste verantwoordelijkheden zijn de functietoekenning zwemwater voor regionale wateren, het jaarlijkse aanwijzingsbesluit zwemwater, het opleggen van een zwemverbod of afgeven van een negatief zwemadvies en de verschillende taken op het gebied van publieksparticipatie en publieksvoorlichting. De functietoekenning voor rijkswateren vindt plaats door Rijkswaterstaat. De waterschappen en Rijkswaterstaat zijn verantwoordelijk voor het operationele beheer. Belangrijke taken zijn het opstellen van zwemwaterprofielen, het zwemwateronderzoek en het in stand houden en waar nodig het verbeteren van de waterkwaliteit.


Op kaart 16 ‘Vaarwegen en zwemwater’ zijn de wateren met de functie zwemwater weergegeven. Ook de zwemwateren in rijkswater zijn vermeld met het oog op de taken van de provincie in het kader van de Whvbz.


Volgens het Waterbesluit (AMvB) heeft GS de bevoegdheid tussentijds het Waterplan te herzien betreffende het vastleggen of intrekken van de functie zwemwater.


Ambitie provincie Utrecht

De vraag naar nieuwe zwemlocaties neemt toe, wat nog wordt versterkt door de klimaatsverandering.


Het is de ambitie van de provincie Utrecht om de aanwezige officiële zwemwaterlocaties te behouden dan wel uit te breiden tegen maatschappelijk verantwoorde kosten. Het aantal locaties met de functie zwemwater is uitgebreid met zes zwemplaatsen. Deze zijn op kaart 16 weergegeven. De functie zwemwater voor Natuurbad Helsdingen te Vianen is als gevolg van gemeentelijke bestemmingswijziging ingetrokken.


We overleggen met de waterkwaliteitsbeheerders en de houders van zwemwaterlocaties dan wel initiatiefnemers over noodzaak, haalbaarheid en betaalbaarheid van eventueel benodigde maatregelen voor bestaande en nieuwe zwemlocaties. Als zwemwaterlocaties worden aangewezen, zijn de rollen, taken en kostenverdeling duidelijk.


We streven samen met de waterbeheerders naar gezond en veilig zwemwater met de resultaatsverplichting om in 2015 voor alle aangewezen zwemlocaties te komen tot de classificatie ‘aanvaardbaar’. Bovendien zijn inspanningen gericht op het bereiken van de classificatie ‘goed’ of ‘uitstekend’. Maatregelen die in dit kader worden genomen, worden afgestemd met de maatregelen die voor het behalen van de KRW worden genomen. Indien bij een structureel slechte waterkwaliteit de classificatie ‘aanvaardbaar’ onhaalbaar of onevenredig duur is, wordt door ons een permanent zwemverbod opgelegd en de aanwijzing met functie zwemwater ingetrokken.


Participatie en communicatie

In navolging van de zwemwaterrichtlijn worden jaarlijks, vóór aanvang van het zwemseizoen, zwemlocaties aangewezen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van publieksparticipatie. Na aanwijzing van de zwemwateren maken wij een zwemwaterfolder om het publiek te informeren over de zwemwateren waar het betreffende zwemseizoen kan worden gezwommen. Tijdens het zwemseizoen informeren wij het publiek over de actuele kwaliteit en veiligheid van het zwemwater. Wij informeren in ieder geval bij een zwemverbod of negatief zwemadvies.


FUNCTIES



Het provinciaal Waterplan benoemt de functies van oppervlaktewater. Daarmee geeft het Waterplan doelstellingen aan waterbeheerders bij het inrichten en beheren van het watersysteem. De functiekaart met voorschriften is opgenomen in dit deel.

18. Functies



De verschillende gebiedsfunc­ties in de provincie zijn aangeven op de bijgevoegde functiekaart. Naast de gebiedsgerichte functies wijzen we ook oppervlaktewaterfuncties aan voor specifieke wateren (ook deze functies zijn functies in de zin van artikel 4.4 lid 2 van de Waterwet). Deze zijn op andere kaarten in dit Waterplan weergegeven (zie onderstaande tabellen).


Functietoekenning betekent voor de waterbeheerders primair een inspanningsverplichting om de bij de functies behorende doelstel­lingen te behalen. Als belangen aanwezig zijn die tegenstrijdige wensen hebben ten aanzien van het watersysteem, moeten waterbeheerders zoveel mogelijk hieraan tegemoetkomen met gerichte maatregelen. Van de waterbeheerders wordt veelal gevraagd om op lokaal niveau de belangen af te wegen. Hiertoe kunnen de waterbeheerders functies verder ruimtelijk en inhoudelijk uitwerken en detailleren in hun waterbeheerplannen. De finale afweging van belangen maken waterbeheerders met name in peilbesluiten.


Bij de ontwikkeling van nieuwe functies zoals natuur geldt, dat de doelstellingen van het waterbeheer gericht blijven op de huidige functie, totdat een daadwerkelijke functieverandering heeft plaatsgevonden. Peilaanpassingen kunnen plaatsvinden na vergunningverlening of na aanpassing van het peilbesluit. Het Amsterdam-Rijnkanaal, de gekanaliseerde Hollandse IJssel, het Merwedekanaal, het Lekkanaal, het Eemmeer en het zomerbed van Nederrijn en Lek worden beheerd door het Rijk. De functies voor deze watersystemen zijn bepaald in het Beheerplan voor de rijkswateren.


In onderstaande tabel zijn de gebiedsfuncties opgenomen met de daarbij horende doelstellingen. Gebiedsfuncties hebben betrekking op relatief grotere gebieden. De doelstellingen hebben zowel betrekking op het oppervlaktewater als op het grondwater.


Gebiedsfunctie

Omschrijving/specifieke doelstelling voor het waterbeheer


Landbouw

Inrichting en beheer primair gericht op landbouw

  • Minimalisering van wateroverlast en vochttekorten middels de GGOR-systematiek in samenhang met de omgeving;

  • In veengebieden (zie kaart) een maximale drooglegging van 60 cm (gemiddeld per peilvak). Dit behoudens eerder gemaakte afspraken in het kader van de landinrichtingsprojecten Lopikerwaard en Eemland. Wel vragen wij de waterbeheerder er ook hier bij nieuwe peilbesluiten naar te streven waar mogelijk de drooglegging te beperken tot 60 cm;

  • In veengebieden geen vergroting van de drooglegging, tenzij dit noodzakelijk is voor het duurzaam uitoefenen van de functie.

  • Voldoende mogelijkheden voor de structurele beschikbaarheid en aan- en afvoer van water;

  • Voldoende mogelijkheden voor de aan- en afvoer van water voor bestrijding van vorstschade voor specifieke in de waterbeheerplannen opgenomen gebieden;

  • Waterkwaliteit voldoet aan de geldende norm, ook in geval van overstorten en nooduitlaten;

  • Verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem.


Natuur

Inrichting en beheer primair gericht op natuur

  • Afstemmen waterhuishouding op het voor de natuur gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) en de eisen gesteld vanuit de Natura 2000-gebieden, in samenhang met de omgeving;

  • Instandhouden en ontwikkelen van waternatuur in het water en op de oevers door aangepast beheer en onderhoud, met name op diepte houden en verbetering van de waterkwaliteit;

  • Verbetering van migratiemogelijkheden voor fauna en flora in het water en op de oevers;

  • Buiten de KRW-waterlichamen geldt: voldoen aan de ecologische normdoelstellingen van het hoogste niveau*;

  • Verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem.


Verweving landbouw en natuur

Inrichting en beheer primair gericht op natuur en/of landbouw. Deze functie kan in de waterbeheerplannen per locatie worden gesplitst.

  • Optimaal afstemmen waterbeheer op doelstellingen van beide functies. Hiervoor is lokaal maatwerk nodig. De afstemming heeft met name betrekking op verdroging en waterkwaliteit;

  • Buiten de KRW-waterlichamen geldt: voldoen aan de ecologische normdoelstellingen van minimaal het middelste niveau en voor grotere natuurgebieden van het hoogste niveau*;

  • Verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem.


Verweving natuur en waterrecreatie


Inrichting en beheer primair gericht op natuur en waterrecreatie


  • Doelstellingen van de functie natuur;

  • Oppervlaktewaterpeil wordt mede afgestemd op waterrecreatie vanwege bereikbaarheid steigers en doorvaarthoogte van bruggen;

  • Verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem.


Stedelijk gebied

Inrichting en beheer primair gericht op bebouwing en infrastructuur

  • Een voor bebouwing en infrastructuur gewenste grondwaterstand om zakking te voorkomen en droge voeten te houden (GGOR);

  • Verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem;

  • Streven naar het waar mogelijk afkoppelen bij nieuwbouw en stadsvernieuwing en naar maximaal afkoppelen bij rioolvervanging of herinrichting in bestaande wijken, tenzij grondslag of inrichting het niet toelaat, bijvoorbeeld als uitvloeisel van de integrale afweging voor de Utrechtse Heuvelrug;

  • Op de Utrechtse Heuvelrug moet integraal beoordeeld worden op welke wijze het hemelwater afkomstig van verhardingen afgevoerd wordt. De opties zijn afkoppelen, infiltreren in de bodem, lozen op oppervlaktewater of aansluiting op het riool;

  • Buiten de KRW-waterlichamen geldt: voldoen aan de ecologische normdoelstellingen van minimaal het laagste niveau in bestaande wijken*.

Oppervlaktewater voor drinkwater

Inrichting en beheer primair gericht op drinkwaterbereiding uit oppervlaktewater en natuur

  • Doelstellingen van de functie natuur;

  • Beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater met een voldoende kwaliteit voor drinkwaterbereiding.


* Conform de systematiek van ecologische normdoelstellingen (END) van de provincie Utrecht. De doelstellingen inzake waterkwaliteit en ecologie worden aangepast en uitgewerkt. Totdat nieuwe normen gelden, gaan wij uit van het voldoen aan de bestaande normen.











In onderstaande tabel zijn de oppervlaktewaterfuncties opgenomen, is zichtbaar op welke kaart de functie is aangegeven en zijn de doelstellingen voor deze functies opgenomen.



Oppervlaktewaterfunctie

Kaart

Omschrijving/specifieke doelstelling voor het waterbeheer


Natte ecologische verbindingszones


Kaart 12, Natuur

Gebieden of structuren die oppervlakte- en grondwaterafhankelijke planten en dieren de mogelijkheid bieden zich te verplaatsen binnen de ecologische hoofdstructuur.

  • Bevorderen van de verspreiding en uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden (zowel bestaande als toekomstige);

  • Buiten de KRW-waterlichamen geldt: voldoen aan de ecologische normdoelstellingen van minimaal het middelste niveau**.

Zwemwater


Kaart 16, Vaarwegen en zwemwater

Inrichting en beheer primair gericht op veiligheid en hygiëne van zwemmers.

  • Zwemlocaties voldoen aan kwaliteitsdoelstellingen uit de Wet en het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden en het protocol Blauwalgen.

Vaarwater


Kaart 16, Vaarwegen en zwemwater

Inrichting en beheer mede gericht op beroeps- en recreatievaart

  • Voldoende diepte en doorvaarthoogte van de vaarwegen;

  • Oevers bestand tegen golfslag van schepen;

  • Bedieningstijden van bruggen en sluizen op elkaar afgestemd.


In onderstaande tabel zijn overige aanduidingen opgenomen, waaraan doelstellingen zijn verbonden in het kader van het milieu, het ruimtelijk spoor en/of het waterspoor.


Aanduiding

Kaart

Doelstelling

Buitendijks gebied


Kaart 7, Keringen

Inrichting en beheer primair gericht op het afvoeren en/of tijdelijk bergen van water en secundair op andere aanwezige functies. Het afvoerend en/of waterbergend vermogen van deze gebieden mag niet worden beperkt. Verder gelden de doelstellingen voor het huidige gebruik. Conform de beleidslijn Grote Rivieren is intensivering van het ruimtegebruik niet toegestaan in het winterbed van Nederrijn en Lek.

Waterberging


Kaart 10,

Wateropgave en waterbergings-gebieden

Gebied aangewezen in de structuurvisie waar overtollig water tijdelijk kan worden geborgen om wateroverlast tegen te gaan. Conform de structuurvisie blijven deze gebieden gevrijwaard van ontwikkelingen die inrichting voor waterberging in de weg staan.

Wateropgave nader in te vullen

Kaart 10,

Wateropgave en waterbergings-gebieden

Gebieden aangewezen in het Streekplan, waar de wateropgave nader uitgewerkt gaat worden. De wateropgave heeft zowel betrekking op wateroverlast als op bodemdaling, watertekort en waterkwaliteit. Voor deze gebieden gelden geen nadere beperkingen ten aanzien van het ruimtegebruik. In deze gebieden zijn in de structuurvisie echter geen ontwikkelingen gepland die een eventuele inrichting voor waterberging onmogelijk maken.

Waterwingebied


Kaart 14.1, Grondwater-

bescherming

Terreinen waar het waterleidingbedrijf het grondwater wint; hier gelden strenge regels uit de PMV.

Grondwaterbescher-mingsgebied


Kaart 14.1, Grondwater-

bescherming

Beschermingsgebied rond waterwingebieden, gebaseerd op een verblijftijd van het grondwater van maximaal 25 jaar in de ondergrond. Hier gelden regels uit de PMV.

Boringsvrije zone


Kaart 14.1, Grondwater-

bescherming

Beschermingsgebied rond waterwingebieden, gebaseerd op de bescherming van de kleilaag waaronder wordt gewonnen. Hier gelden beperkt regels uit de PMV.

100-jaarszone


Kaart 14.1, Grondwater-

bescherming

Beschermingsgebied rond winningen met een kwetsbaar grondwaterbeschermingsgebied, gebaseerd op een verblijftijd van het grondwater van maximaal 100 jaar in de ondergrond. In het gedeelte dat buiten het grondwaterbeschermingsgebied ligt, het zogenaamde 100-jaarsaandachtsgebied, gelden geen regels uit de PMV, maar worden andere instrumenten ingezet.

Infiltratiegebied Heuvelrug

Kaart 14.2, Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug

Op de Utrechtse Heuvelrug moet bij functieveranderingen een integrale beoordeling plaatsvinden of de risico’s voor het grondwater niet toenemen. Ook moet integraal beoordeeld worden op welke wijze het hemelwater afkomstig van verhardingen afgevoerd wordt. De opties zijn afkoppelen, infiltreren in de bodem, lozen op oppervlaktewater of aansluiting op het riool.

Veengebied

Kaart 18, Gebiedsfuncties

Veengebieden zijn gebieden met in de bovenste 80 cm van het bodemprofiel 40 cm of meer veen (definitie Stiboka). De kaart is gebaseerd op de Bodemkaart Veengebieden provincie Utrecht (februari 2008), voor meer detail wordt hier naar deze kaart verwezen. In peilbesluiten voor deze gebieden is extra aandacht nodig voor het beperken van bodemdaling en het tegengaan van versnippering.


UITVOERING



In hoofdstuk 19 geven wij inzicht in het uitvoeringsprogramma van dit Waterplan. Ook is hierin een raming van de kosten opgenomen.


De instrumenten die we inzetten bij het uitvoeren van beleid is onderwerp van hoofdstuk 20.


Tot slot beschrijven we in hoofdstuk 21 hoe we omgaan met de voortgangsrapportage over de uitvoering van beleid in het Waterplan van de provincie en de waterbeheersplannen van de waterschappen.


  1. Uitvoeringsprogramma


Dit hoofdstuk omvat een kostenraming op hoofdlijnen voor de uitvoering van het provinciaal waterbeleid (Programma Water).


Binnen het Programma Water willen we werken aan het ontwikkelen van duurzame, robuuste watersystemen. Dit zijn watersystemen die tegen een “stootje” kunnen en die toegerust zijn op de verwachte gevolgen van klimaatverandering. Een geïntegreerde benadering van onze watersystemen is daarvoor essentieel. Oppervlaktewater, grondwater, bodemeigenschappen en grondgebruik worden in samenhang beschouwd. Om hieraan te werken, kiezen we voor een integrale, gebiedsgerichte aanpak.

De opzet van het Programma Water is:


Gebiedsprocessen

Robuuste watersystemen


  • Ontwikkelen instrumentarium gebiedsgerichte aanpak

  • Planvorming

  • Toezicht

Initiëren:

Dijkringen 14, 15, 44

Veenweidegebied

Grebbedijk-Deltadijk (pilot)

Ruimte voor de Lek

Groot Mijdrecht Noord

Klimaatproject Water op Orde


Coproduceren:

Gelderse Vallei en Binnenveld

Langbroekerwetering

Kromme Rijn


Volgen:

Overige gebieden

Veiligheid

  • Preventie van overstromingen

  • Gevolgenbeperking van overstromingen

  • Rampenbeheersing bij overstromingen

Kwaliteit en kwantiteit

  • Voldoende oppervlaktewater

  • Schoon oppervlakte water

  • Water voor natuur

  • Voldoende grondwater

  • Schoon grondwater (incl. maatregelen KRW)

Gebruik en beleving


  • Mooier water

  • Vaarwater

  • Zwemwater


In onderstaande tabel zijn de personele en materiële kosten (organisatie en onderzoek) geraamd voor de uitvoering van het provinciaal waterbeleid.



2010

2011

2012

2013

2014

2015

WATERPLAN







Robuuste duurzame watersystemen

1.900

2.000

2.250

2.250

2.250

2.250

Veiligheid

700

600

500

500

500

500

Kwaliteit en kwantiteit*

1.200

1.000

1000

1000

1000

1000

Gebruik en beleving

250

250

250

250

250

250

TOTAAL

4.050

3.850

4.000

4.000

4.000

4.000

Bedragen in 1.000 euro


In de periode van uitvoering van het Provinciaal Waterplan zal de delegatie van de muskusrattenbestrijding worden afgerond. De kosten voor muskusrattenbestrijding zijn apart

Weergegeven in onderstaande tabel.



2010

2011

2012

2013

2014

2015

MUSKUSRATTENBESTRIJDING

2.700*

2.100*

2.100

1.600

1.600

1.600

*In de jaren 2010 en 2011 ontvangt de provincie nog een bijdrage van ca. één miljoen euro van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, na de geplande overdracht vervalt deze bijdrage.

20. Instrumenten



De belangrijkste instrumenten voor de uitvoering van het Waterplan zijn hier kort beschreven.


Verordeningen

Per waterschap heeft provincie Utrecht samen met de andere betrokken provincies een waterverordening vastgesteld, waarin alle waterschapsgerelateerde zaken zijn geregeld. Hierin zijn onder meer normen opgenomen betreffende regionale waterkeringen en wateroverlast en zijn regels gesteld ten aanzien van het beheer van regionale wateren, de legger, peilbesluiten en grondwaterbeheer.


Daarnaast hebben wij een aparte waterverordening provincie Utrecht vastgesteld, waarin onderwerpen zijn geregeld die zich naar hun aard richten op het gehele provinciale grondgebied, zoals het regionaal (provinciaal) Waterplan, de regelgeving voor grondwateronttrekkingen waarvoor de provincie bevoegd gezag blijft en voor de op het provinciale grondgebied gelegen vaarwegen, uitgezonderd de vaarwegen die in beheer zijn van het Rijk.


Toezicht

De provincie richt zich op de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van het waterbeheer. De provincie vervult hierbij de rol van regisseur van het water- en omgevingsbeleid. Het accent ligt daarbij op proactieve sturing. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen toezicht op de beleidscyclus door middel van algemene voortgangsrapportages (zie hoofdstuk 21) en toezicht op de uitvoering.


Met de inwerkingtreding van de Waterwet komt wijziging in het beschikbare instrumentarium. De generieke instrumenten (schorsing, vernietiging en indeplaatstreding) zijn gebleven. De mogelijkheid om goedkeuring van individuele besluiten zoals peilbesluiten en besluiten tot aanleg en verbetering van waterstaatswerken voor te schrijven, is komen te vervallen. Nieuw is het algemene aanwijzingsinstrument dat zowel reactief als proactief kan worden ingezet. GS kunnen een aanwijzing geven omtrent de uitoefening van taken of bevoegdheden door waterschappen, indien een samenhangend en doelmatig waterbeheer dat vordert. Met het oog op de mogelijke toepassing van dit instrument is in de Waterverordening voor de waterschappen geregeld, dat bepaalde ontwerpbesluiten, bijvoorbeeld van een peilbesluit, moeten worden toegezonden aan GS.


Ruimtelijke ordening

Structuurvisie

Het provinciaal Waterplan is wat betreft haar ruimtelijke aspecten structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De kern van ons provinciaal ruimtelijk beleid bestaat uit de beleidsuitspraken die we als ‘provinciaal belang’ aanmerken. De provincie kan het wettelijk instrumentarium uit de Wro inzetten, waaronder onze provinciale ruimtelijke verordening, om dit beleid te borgen/realiseren.


De ruimtelijke beleidsuitspraken in dit plan zijn lichtblauw gearceerd. Deze beleidsuitspraken willen we borgen/realiseren via de lijn stimuleren, faciliteren, adviseren, subsidiëren en bestuursafspraken maken. Indien van toepassing brengen we deze uitspraken onder de aandacht van gemeenten in het vooroverleg (ex art 3.1.1 Bro).


Watertoets

De provincie is vanuit twee rollen betrokken bij de watertoets:

  • Als initiatiefnemer van ruimtelijke plannen volgt de provincie het watertoetsproces;

  • De provincie zal plannen van derden op wateraspecten beoordelen als er sprake is van een provinciaal belang, en zal in dat geval aan de voorkant van het proces adviseren.


Als de waterbeheerder (Rijkswaterstaat, provincie of waterschap) vindt dat zijn inbreng en wateradvies onvoldoende zijn meegenomen in een ruimtelijk plan kan hij gebruikmaken van bestaande bezwaar- en beroepsmogelijkheden.


21. Beleidsrapportage




Uitvoering waterbeheerplannen

De waterschappen rapporteren jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van de uitvoering van de waterbeheerplannen. Zij gaan daarbij in op de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen. Na goedkeuring van het waterbeheerplan leggen Gedeputeerde Staten in een brief nader vast waarover het waterschap rapporteert. Daartoe vindt overleg plaats over de formulering van de prestaties c.q. de daarvoor geformuleerde indicatoren waarover gerapporteerd gaat worden.


Gedeputeerde Staten krijgen via deze jaarlijkse rapportages inzicht in de realisatie van het provinciale waterbeleid zoals neergelegd in dit Waterplan. De voortgangsrapportage is onderwerp van jaarlijks bestuurlijk overleg tussen de gedeputeerde voor Water en de dijkgraaf van het waterschap.


Uitvoering Waterplan

Gedeputeerde Staten rapporteren via de reguliere Planning en Control cyclus jaarlijks aan Provinciale Staten over de voortgang van de uitvoering van dit Waterplan.

De rapportage aan Provinciale Staten wordt samengesteld op basis van:

  • De jaarlijkse voortgangsrapportages van de waterschappen;

  • Informatie over de voortgang van de uitvoering van die delen van het Waterplan waarvoor de provincie zelf verantwoordelijk is;

  • De resultaten van de door de waterschappen en/of provincie uitgevoerde monitoringprogramma’s betreffende de effecten van het gevoerde beleid.

Gebruikte afkortingen


AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

AVP

Agenda Vitaal Platteland

Bhvbz

Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

Bro

Besluit ruimtelijke ordening

BRTN

Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland

EHS

Ecologische Hoofdstructuur

END

Ecologische Norm Doelstellingen

EVZ

Ecologische Verbindingszone

GGOR

Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime

GRP

Gemeentelijk Rioleringsplan

GS

Gedeputeerde Staten

ILG

Inrichting Landelijk Gebied

IPCC

Intergovernmental Panel on Climate Change

IPO

Interprovinciaal Overleg

KNMI

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

KRW

Kaderrichtlijn Water

KWA

Kleinschalige Wateraanvoer

KWO

Koude-warmteopslag

LaMi

Landbouw en Milieu

m.e.r.

Milieueffectrapportage

NBW

Nationaal Bestuursakkoord Water

NBW

Nationaal Bestuursakkoord Water

NBW-A

Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel

NWP

Nationaal Waterplan

PCL

Provinciale Commissie Leefomgeving

PKB

Planologische Kernbeslissing

PMV

Provinciale Milieuverordening

Prv

Provinciale ruimtelijke verordening

PS

Provinciale Staten

RO

Ruimtelijke ordening

RWZI

Rioolwaterzuiveringsinstallatie

SGBP

Stroomgebiedbeheerplan

SMPU

Strategisch Mobiliteitsplan Utrecht

Stiboka

Stichting voor Bodemkartering

Wbb

Wet Bodembescherming

Whvbz

Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden

Wro

Wet ruimtelijke ordening