5.1 Algemene beleidslijn verstedelijking
Beleid
In ons verstedelijkingsbeleid richten wij ons primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven onze steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid willen wij de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.

Bij kantoren zijn wij gezien de huidige overcapaciteit zeer terughoudend met het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen. Onze inzet richt zich op het beperken van de aanwezige plancapaciteit. Bij bedrijventerreinen willen wij overaanbod eveneens voorkomen en herstructurering van bestaande terreinen stimuleren. Een belangrijke input voor ons beleid voor bedrijventerreinen zijn de regionale convenanten.

Bij de afweging van de verstedelijkingslocaties hebben wij de lagenbenadering gehanteerd.

Toelichting
Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk. De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit.
In de kenniseconomie gaan we op een andere manier wonen en werken. De nabijheid van elkaar versterkende creatieve functies wordt steeds belangrijker. Dat heeft consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling van het land. De steden spelen hierin een steeds belangrijker rol. In onze provincie geldt dat vooral voor Utrecht en Amersfoort, maar ook voor de kleinere steden en dorpen. Functiemenging draagt bij aan de vitaliteit van het stedelijk gebied. Een groot accent bij verstedelijking ligt op de binnenstedelijke opgave.

Ons beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder; deze zal in de door het rijk aangekondigde wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden opgenomen. De duurzame verstedelijkingsladder houdt in dat, als de behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond, bij voorkeur de volgende volgorde wordt gehanteerd: eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied; voorts naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer.
“Passende ontsluiting” van verstedelijkingslocaties betekent zo mogelijk ontsluiting per openbaar vervoer. De koppeling van de verstedelijkingsopgave aan de bestaande halten en knopen van het OV-netwerk kan een grote effectiviteitsslag bewerkstelligen voor zowel het stedelijk gebied als voor het netwerk. Concreet hanteren wij de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.

Kwaliteit van het stedelijk gebied
Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist versterken. Mìts het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit van zowel de woningen als de woonomgeving. Aangezien wij de hoofdkeuze hebben gemaakt voor binnenstedelijke ontwikkeling, kunnen wij niet voorbijgaan aan de te realiseren kwaliteit bij deze opgave. De vraag wat die “kwaliteit” moet zijn is echter locatie-afhankelijk. Het gaat bijvoorbeeld om bebouwingsdichtheden, stedenbouwkundige opzet, aandacht voor (cultuur)historie en het bodem- en watersysteem en over identiteit. Belangrijke vraag daarbij is in hoeverre de omgeving (fysiek, sociaal, economisch) aansluit bij de vraag van de bewoners en gebruikers nu en in de toekomst. Dit betekent rekening houden met demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening en (lokale) krimp.
Mede vanuit de gedachte “lokaal wat kan, regionaal wat moet” vinden wij dat de kwalitatieve aspecten primair behoren tot het gemeentelijk domein. Zij beschikken immers over de benodigde lokale kennis en zijn primair verantwoordelijk voor de integrale afweging van alle belangen. Onze rol bestaat uit het stimuleren en faciliteren van gemeenten om deze kwaliteit te realiseren.

De leefbaarheid in kleine kernen verdient bijzondere aandacht. Vooral het verenigingsleven en ontmoetingspunten zoals een basisschool of dorpshuis zijn belangrijk voor de sociale cohesie in de kern. Door gezinsverdunning, vergrijzing en het wegtrekken van veel jongeren wordt het steeds moeilijker om deze voorzieningen in stand te houden en ontstaat behoefte aan andere typen voorzieningen. Uitbreiding van de kern met een aantal woningen biedt meestal geen structurele oplossing. Er zal gezocht moeten worden naar andere oplossingsrichtingen. Dit betreft maatwerk per kern. Via een integrale visie kunnen gemeenten zowel de niet-fysieke als fysieke aspecten in beeld brengen, waarbij ook de inbreidings- en transformatiemogelijkheden binnen het bestaand bebouwd gebied kunnen worden betrokken.

De opgave voor een klimaatneutrale provincie in 2040 zal vooral in de gebouwde omgeving gerealiseerd moeten worden. De ruimtelijke component hierbij op provinciaal niveau is beperkt. Het gaat bijvoorbeeld om verbetering van energieprestatie van woningen en gebouwen. Wij vragen gemeenten in bestemmingsplannen voor woningbouw, herstructurering, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder het gebruik van restwarmte, aardwarmte (warmte-koudeopslag – WKO, geothermie), zonne-energie en biomassa.

Stedelijk gebied en rode contouren
Al geruime tijd maken wij in ons ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het realiseren van de binnenstedelijke ambities. Dit instrument handhaven wij. Bij het bepalen van de rode contouren hanteren we de volgende uitgangspunten:
  • Voor alle kernen (met een ondergrens van 5 ha) nemen we een gesloten rode contour op.
  • Per regio en per gemeente hebben we een programma voor wonen en werken. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar de binnenstedelijke opgave (binnen de actuele rode contour) en uitbreiding (buiten de actuele rode contour).
  • De uitbreidingslocaties waarover al een ontwerp-planologisch besluit is genomen, leggen wij binnen de rode contour. Binnen de rode contour hebben gemeenten beleidsvrijheid, met inachtneming van de in de PRV opgenomen algemene regels voor wat betreft bedrijventerreinen, kantoren, cultuurhistorie e.d..
  • De voortgang van de uitvoering van de stedelijke programma’s wordt jaarlijks gemonitord. Elke 4 jaar vindt een herijking plaats van de stedelijke programma’s. Dan worden ook de rode contouren integraal geactualiseerd en kunnen zo nodig nieuwe bollocaties worden opgenomen.
Voor kleinschalige rode ontwikkelingen buiten de contour bieden wij via algemene regels ook ruimte zonder verdere procedure (ja, mits). Bijvoorbeeld voor uitplaatsing van bebouwing ten behoeve van herstructurering of transformatie en rood voor groen voor een betere overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied. De gemeente dient te onderbouwen op welke wijze deze ontwikkeling bijdraagt aan een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzone, bij voorkeur op basis van een integrale visie op de kernrandzone. Ook deze ontwikkelingen worden meegenomen bij de 4-jaarlijkse herijking.

Realisatie
Provinciaal belang
Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend wo¬ning¬aanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
Provinciale rol
Reguleren, stimuleren

Reguleren (PRV)

Bepalingen over woningbouw, bedrijventerrein, windmolens en kantoren in het stedelijk gebied (art 3.1 t/m 3.7)

Stimuleren

Monitoring van de realisatie van woningbouw en ontwikkeling van bedrijventerreinen