Paragraaf Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Algemene bepalingen
1. 1. Als ‘provincie Utrecht’ wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9926.PV1212PRV-OW01 en dat is verbeeld op de bij deze regeling behorende kaart.

2. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt (mede) verstaan onder:

aardkundige waarden: geologische, geomorfologische en bodemkundige verschijnselen, die representatief zijn voor de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van het landschap, zoals hoogteverschillen of variaties in de samenstelling van de bodem;

agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is ingericht voor zowel de grondgebonden als niet-grondgebonden activiteiten: het telen van gewassen, boomteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren, één en ander ten behoeve van het voortbrengen van producten;

agrarisch bouwperceel: aaneengesloten terrein, waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, bedrijfs-woning(en) met bijbehorend erf en tuin, andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo’s, kuilvoerplaten, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd;

bedrijventerrein: een terrein van minimaal 1 hectare bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Onder de beschrijving vallen daarmee ook (delen van) bedrijven terreinen die gedeeltelijk bestemd zijn en geschikt zijn voor kantoorgebouwen. De volgende terreinen vallen er niet onder: terrein voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, terrein voor waterwinning, terrein voor agrarische doeleinden, terrein voor afvalstort en terreinen met laad- en/of loskade langs diep vaarwater toegankelijk voor grote zeeschepen;

bebouwingsenclave: geconcentreerde bebouwing kleiner dan 5 ha, waarvoor geen rode contour is opgenomen;

bebouwingslint: aaneengesloten bebouwing in een langgerekte vorm, waarvoor geen rode contour is opgenomen;

beeldkwaliteitsparagraaf: een onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing dat aangeeft op welke wijze de beoogde ruimtelijke ontwikkeling optimaal in de omgeving wordt ingepast. Basis daarvoor is een analyse van de kwaliteiten van het omringende landschap. Uitgewerkt wordt het in een schets of beschrijving, waarop de bouwmassa’s (bestaand en beoogd, zo mogelijk met kapvorm en –richting), het beoogde grondgebruik, de beplanting en wegenstructuur zijn aangegeven;

besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

bovenlokaal recreatieterrein: terrein dat duidelijk een dagrecreatiefunctie vervult in de agglomeraties Utrecht of Amersfoort of dat aantoonbaar voorziet in een dagrecreatiebehoefte van meer dan de aanliggende kernen;

bijlage: bij deze regeling behorende bijlage;

Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS): het geheel van historisch waardevolle structuren en elementen van bovenlokaal belang. Het gaat om ruimtelijk herkenbare, dan wel in de ondergrond aanwezige structuren en elementen die representatief zijn voor een historische ontwikkeling en/of kenmerkend zijn voor het ontstaan van een gebied. Onder elementen wordt verstaan: afzonderlijke objecten en infrastructurele lijnen en patronen die visueel of historisch-functioneel een samenhang vertonen met structuren. De historische buitenplaatszone, het militaire erfgoed, agrarisch cultuurlandschap en archeologie vormen gezamenlijk de CHS;

duurzame verstedelijkingsladder: wanneer de behoefte aan voorgenomen verstedelijking is aangetoond, wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied, voorts naar locaties die passend zijn ontsloten of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, dan de overige mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied en als laatste uitbreiding;

Ecologische hoofdstructuur (EHS): een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Het netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen de gebieden. Enkele beheersgebieden, landbouwgebieden waar agrarisch natuurbeheer wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit en aan het functioneren van de EHS maken ook onderdeel uit van de EHS. Binnen de EHS liggen ook Natura 2000-gebieden. Deze worden planologisch niet anders behandeld dan de rest van de EHS. De Natura 2000-gebieden zijn van Europese betekenis en worden ook beschermd door rijkswetgeving.

geometrische plaatsbepaling: plaatsbepaling als geregeld bij of krachtens artikel 1.2.5 van het besluit.

GML-bestand: uniek, bij deze regeling behorende en gewaarmerkt, elektronisch geografisch databestand, opgemaakt in Geography Markup Language;

groene contour: gebieden die, na realisatie van natuur, van belang worden geacht voor het functioneren van de EHS, maar die niet onder de EHS vallen. Op deze gebieden is het “nee, tenzij” regime niet van toepassing;

grondgebonden landbouw: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Het betreft akkerbouw, vollegrondstuinbouw, fruitteelt en boomteelt en rundvee-, paarden-, schapen- of geitenhouderij voor zover bij deze veebedrijven het benodigde ruwvoer (gras, snijmaïs) geheel of vrijwel geheel afkomstig is van de op basis van eigendom of langdurige pacht bij het bedrijf behorende gronden. Bij een veebezetting van 2,5 grootvee-eenheden of minder per hectare gras en voedergewassen wordt aan deze voorwaarde voldaan. Grootvee-eenheid (GVE): rekeneenheid voor het vaststellen van de veebezetting zoals vastgelegd door de Europese Commissie (EU 2009, L329/3). Melkkoe = 1,0 GVE, kalf =0,4 GVE, paard = 0,8 GVE, schaap of geit = 0,1 GVE;

herstructuringsplan: een lokaal of in regionaal verband afgestemd plan met betrekking tot de herstructurering van één of meerdere bestaande bedrijventerreinen. Het regioconvenant vormt het vertrekpunt voor de op te stellen herstructureringsplan(nen). Het herstructureringsplan kan ook betrekking hebben op transformatie. Het herstructureringsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad en bevat in ieder geval:
  • een probleemanalyse van openbare en private ruimte en op basis daarvan een meerjarenvisie op het betreffende geprioriteerde bedrijventerrein;
  • betrokkenheid van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties;
  • het aantal hectares dat aangepakt zal worden waarbij onderscheid wordt gemaakt in privaat en publiek terrein;
  • voorgenomen investeringen en bijbehorende financiële onderbouwing voor de uitvoering van het plan van aanpak;
  • fasering van de uitvoering;
kaart: kaart opgenomen als bijlage bij deze regeling;

kantoren: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres-en vergaderaccommodaties. Onder kantoren vallen in ieder geval niet:
  • de kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlakte (bvo) van 1.000 m2 per vestiging;
  • kantoren met een lokaal vestigingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
  • bedrijfsgebonden kantoren met een bvo dat minder bedraagt dan 50% van het totale bvo en minder is dan 2.000 m2;
  • functiegebonden kantoren, zoals havengebonden kantoren en veilinggebonden kantoren; uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bvo;
kernrandzone: zone gelegen in het landelijk gebied rondom en aansluitend op het stedelijk gebied. De omvang van deze zone is verschillend en onder meer afhankelijk van de al aanwezige functies en de aanwezige bebouwingsdichtheid. Deze zone is, naast agrarische activiteiten, bedoeld voor stadsrand-activiteiten.

mitigerende maatregelen: verzachtende maatregelen die erop zijn gericht de negatieve gevolgen voor een gebied die kunnen ontstaan als gevolg van een plan of project zoveel mogelijk te beperken of zelfs geheel te neutraliseren. Dergelijke maatregelen maken integraal deel uit van de specificaties van een plan of project;

nevenactiviteiten agrarische bedrijven: zorglandbouw, recreatie, agrarische kinderopvang, boerderij-educatie, agrarisch natuur- en landschapsbeheer en de productie en verkoop van streekproducten.

niet-grondgebonden veehouderij (intensieve veehouderij): agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderij;

PRS: provinciale ruimtelijke structuurvisie, 2013 – 2028, Provincie Utrecht;

recreatiewoning: woning, caravan, stacaravan of bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

regioconvenant: een bestuurlijk convenant dat is gesloten door alle gemeenten die deel uitmaken van een bepaalde regio. Dit regioconvenant bevat afspraken over bedrijventerreinenbeleid zoals aangegeven in de bijlage Bedrijventerreinen, inclusief een regionale planning van nieuwe en te herstructureren bedrijventerreinen;

rood voor groen ontwikkelingen: nieuwe bebouwing of vervangende bebouwing ten behoeve van stedelijke functies of stedelijk gelieerde functies in ruil voor de ontwikkeling van nieuwe natuur, groen ten behoeve van recreatief gebruik of ruimte voor verbetering van de kwaliteit van water, wateropvang of droogte bestrijding;

stadsrandactiviteiten: activiteiten die aan het stedelijk gebied zijn gerelateerd, zoals maneges en kinderboerderijen, en stedelijke functies met een overwegend onbebouwd en groen karakter, zoals sportvelden, begraafplaatsen, volkstuincomplexen en recreatiecomplexen. Tuincentra worden hieronder niet begrepen.

verstedelijking: nieuwe vestiging van niet-agrarische bedrijven en woningen, detailhandel en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak.

wezenlijke kenmerken en waarden: voor gebieden met een agrarische bestemming en gebieden waarop een bestemming ten behoeve van verblijfs- en dagrecreatieterrein is gelegd gaat het om de actuele waarden. Voor gebieden met een andere bestemming gaat het om de actuele en potentiële waarden, waarbij de potentiële waarden worden gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied.
De wezenlijke waarden en kenmerken van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit:
  • de bestaande en potentiële waarden van het ecosysteem waaronder ook begrepen worden de vereiste omgevingsfactoren zoals donkerte, bodem, water en milieu;
  • de robuustheid en de aaneengeslotenheid van de EHS;
  • de aanwezigheid van bijzondere soorten;
  • de verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen;
wet: Wet ruimtelijke ordening;

woonzorgvoorzieningen: kleinschalige woonaccommodatie ten behoeve van zorgvragers met mogelijk-heden voor zorg en dagactiviteiten;

3. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder ruimtelijk plan verstaan:

a. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de wet;

b. een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de wet;

c. een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

d. een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet.

4. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder toelichting op een ruimtelijk plan verstaan de toelichting op een plan zoals bedoeld in het derde lid.

5. Deze regeling en de daarop berustende bepalingen bevatten uitsluitend normen op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de wet.


Artikel 1.2 Aanpassing ruimtelijk plan
1. Als ‘provincie Utrecht’ wordt aangewezen het gebied dat als zodaning is verbeeld op de bij deze regeling behorende kaart.
2. In afwijking van artikel 4.1, tweede lid, van de wet wordt het tijdstip waarop een ruimtelijk plan in ieder geval in overeenstemming met deze regeling moet zijn vastgesteld, gesteld op het tijdstip waarop de geldingsduur van het ruimtelijk plan is verstreken.


Artikel 1.3 Technische correctie van de begrenzing
1. Als ‘provincie Utrecht’ wordt aangewezen het gebied dat als zodaning is verbeeld op de bij deze regeling behorende kaart.
2. Gedeputeerde Staten kunnen kennelijke onjuistheden in de begrenzing van de bij dit besluit aangewezen gebieden wijzigen.
3. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de technische aanpassingen van de bij dit besluit aangewezen gebieden.


Artikel 1.4 Bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel
1. Als ‘provincie Utrecht’ wordt aangewezen het gebied dat als zodanig is verbeeld op de bij deze regeling behorende kaart.
2. Het besluit tot vaststelling van deze regeling wordt onverminderd andere wettelijke regels bekend gemaakt door plaatsing in het provinciaal blad.
3. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.
4. Deze regeling wordt aangehaald als: Provinciale ruimtelijk verordening, Provincie Utrecht 2012.



Aldus besloten in de openbare vergadering van [datum].

R.C. Robbertsen, voorzitter
L.C.A.W. Graafhuis, griffier

Uitgegeven [datum]
Gedeputeerde Staten van Utrecht,
Namens hen
H. Goedhart, secretaris