Bijlage Locatiebeleid

Locatiebeleid

In de Nota Ruimte is een nieuw locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen geïntroduceerd, waarin
tevens het beleid van grootschalige en perifere detailhandel is opgenomen. Het oude locatiebeleid was
eenzijdig gericht op het verminderen van de mobiliteit. Het was sterk normatief en bood daardoor weinig
ruimte voor maatwerk in specifieke gevallen.

Het nieuwe provinciale locatiebeleid heeft een veel bredere insteek. Bereikbaarheid is een belangrijk
aspect, maar ook economische ontwikkelingsmogelijkheden, milieu en ruimtelijke kwaliteit hebben we in ons beleid geïntegreerd. Vraag en aanbod willen wij met elkaar in evenwicht brengen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Ons nieuwe beleid bevordert het tot stand komen van algemene en specifieke vestigingsmilieus met elk hun eigen kwaliteiten. Wij willen dit beleid inzetten als sturingsmiddel; als zodanig kan het alleen goed van de grond komen door de gezamenlijke inzet van overheden en marktpartijen.

Het locatiebeleid is vastgelegd in dit streekplan en in het Strategisch Mobiliteitsplan Utrecht. Het betreft
in hoofdzaak de ruimtelijke reservering voor verschillende typen werklocaties, passend binnen de
ruimtelijke en milieuhygiënische mogelijkheden en wenselijkheden en kansrijk wat betreft de beschikbare capaciteit van de infrastructuur.

In het streekplan hebben we de vestigingsmilieus indicatief aangegeven en vooral beleidsmatig
omschreven. De regionale samenwerkingsorganen en gemeenten zullen dit beleid uitwerken en meer
normatief in hun ruimtelijke plannen moeten vastleggen, om een duidelijk kader te bieden voor het (inter- )gemeentelijk bedrijfsvestigingsbeleid. Het gaat dan vooral om aspecten als de intergemeentelijke afstemming van bedrijfsvestigingsbeleid, de vormgeving van het parkeerbeleid, de mate van functiemenging, de bebouwingsintensiteit, de kwaliteit van de openbare ruimte en de milieuzonering. Ook flankerend beleid in de vorm van parkmanagement of vervoersmanagement moet op regionaal of lokaa  niveau worden uitgewerkt.

Voor de milieukwaliteit geldt dat (overeenkomstig het PMP) in regionale uitwerkingen per  vestigingsmilieu een milieukwaliteitsprofiel wordt geformuleerd. Bij ontwerp, inrichting en vestiging zal rekening moeten worden gehouden met dit profiel.

Met het instellen van een provinciaal kennisteam (bedrijfs)locatieontwikkeling (‘kennisteam’) willen wij
zorgen voor een goede uitwerking en realisering van het provinciale locatiebeleid in gemeentelijke
ruimtelijke plannen. Dit kennisteam moet niet alleen zorgen voor het ontwikkelen van het juiste profiel
van een bedrijventerrein op de juiste plaats, maar ook voor de samenwerking tussen gemeenten, het
zonodig actualiseren van het vestigingsmilieu, het realiseren van intensief ruimtegebruik, het duurzaam
bouwen, het realiseren en behouden van een milieu kwaliteitsprofiel en het tijdig realiseren van een ontsluitingsniveau.

De vestigingsmilieus
We onderscheiden zeven vestigingsmilieus. Deze variëren van hoogstedelijk met een grote mate van
functiemenging tot buitenstedelijk met meer specifieke vormen van ruimtegebruik, als de bedrijfsactiviteit zich niet goed laat mengen met wonen of als specifieke eisen worden gesteld aan de
bereikbaarheid. Omdat het mengen van functies belangrijk is voor de stedelijke vitaliteit hanteren we als
uitgangspunt: mengen waar mogelijk en ontmengen waar nodig. Ongeveer de helft van de
uitbreidingsruimte voor bedrijventerreinen is gereserveerd voor autonome groei en de andere helft voor
bedrijven die uit het stedelijk of landelijk gebied moeten worden uitgeplaatst vanwege milieuoverlast of
uit oogpunt van veiligheid of bereikbaarheid. Een deel van de uit te plaatsen bedrijven behoort tot de
sector transport en logistiek. Voor dit type bedrijven is een deel van de nieuwe bedrijventerreinen
gesitueerd bij aansluitingen van hoofdverkeerswegen.

Bij het onderscheid van de vestigingsmilieus hebben we rekening gehouden met de structuur van de
Utrechtse economie en de samenstelling van de Utrechtse beroepsbevolking. Opvallend voor Utrecht is
een sterke, breed samengestelde diensteneconomie en een ondervertegenwoordiging van industrie en
handel. De grote behoefte aan ruimte voor kantoren en kantoorachtige bedrijvigheid leidt tot een relatief
‘schone’ economie met een intensief ruimtegebruik en een kwalitatief hoge uitstraling.

Bij het faciliteren van de Utrechtse economie richten wij ons met name op de dienstensector en op kennisintensieve bedrijvigheid. Wij willen geen nieuwe grootschalige industriële en logistieke ondernemingen aantrekken. Wel maken wij ons sterk voor het herstructureren van een groot deel van de bestaande bedrijventerreinen, waarbij we tevens een intensiever ruimtegebruik voorstaan.
We onderscheiden de volgende vestigingsmilieus.

1. Nationaal stedelijk werkmilieu
Het nationaal stedelijk werkmilieu bevindt zich op locaties op en om de belangrijkste openbaar- vervoerknooppunten in de provincie. Het gaat hierbij om het herontwikkelen van gebieden bij Utrecht CS en Amersfoort CS. Deze werkmilieus grenzen aan de historische binnensteden en kenmerken zich door een grote mate van functiemenging van kantoren, voorzieningen en wonen. Ook grootschalige detailhandel en leisure (bijv. grootschalige bioscopen) passen goed in dit milieu. Het grondgebruik is zeer intensief, de functies zijn arbeids- en bezoekersintensief. Dit werkmilieu is uitstekend ontsloten door (inter)nationaal openbaar vervoer en goed bereikbaar met de fiets, maar het heeft geen directe ontsluiting op het hoofdwegennet.

De functies dienen te passen in het bereikbaarheidsprofiel en hebben een hoogwaardige bovenregionale uitstraling en aantrekkingskracht. Het intensieve ruimtegebruik vraagt om gebouwde parkeervoorzieningen en bijzondere aandacht voor de beeldkwaliteit en voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Er zal enige milieuhinder zijn, binnen het te formuleren milieukwaliteitsprofiel.

2. Regionaal stedelijk werkmilieu
Het regionaal stedelijk werkmilieu bevindt zich op en om de centra van de middelgrote kernen zoals
Zeist, Nieuwegein, Woerden en Veenendaal. Dit milieu kenmerkt zich door een grote mate van
functiemenging van kantoren, voorzieningen en wonen. Het grondgebruik is intensief en er is sprake van
een grotere differentiatie in functies dan in het nationaal stedelijk werkmilieu.

Het karakter van deze functies is ook minder grootschalig. Dit werkmilieu is goed ontsloten met het regionaal openbaar vervoer, goed bereikbaar met de fiets en goed tot redelijk ontsloten voor de auto. Hier passen functies die goed aansluiten op dit bereikbaarheidsprofiel en die een hoogwaardige regionale uitstraling en aantrekkingskracht hebben.

Dit milieu moet voortdurend worden aangepast aan de eisen van de tijd. Intensiveren van het
ruimtegebruik is hiervoor de oplossing, evenals flexibiliteit in functieveranderingen. Het steeds
intensievere ruimtegebruik vraagt met het oog op de kwaliteit van de openbare ruimte om gebouwde
parkeervoorzieningen. Ook bij dit milieu is bijzondere aandacht nodig voor de beeldkwaliteit en de
kwaliteit van de openbare ruimte. Milieuhinder zal beperkt optreden.

3. Gemengd woon-werkmilieu
Het gemengde woonwerkmilieu bevindt zich in gebieden in steden en dorpen waar de woonfunctie
dominant is. Mengen van wonen met andere kleinschalige functies is gewenst, waarbij hinder voor de
omwonenden zo veel mogelijk moet worden voorkomen. In plannen voor stedelijke vernieuwing dienen
de mogelijkheden voor functieverandering ten gunste van het werken te worden afgewogen. Het
grondgebruik is weinig intensief. Langs de toegangswegen zijn mogelijkheden voor intensiever ruimtegebruik.

Hier liggen ook goede mogelijkheden voor het toevoegen van extra functies, zoals kleinschalige
bedrijven, kantoren en leisure (sport en horeca) met een locale aantrekkingskracht. Dit werkmilieu is matig ontsloten met het openbaar vervoer. De bereikbaarheid met de auto en de fiets is goed. In parkeren voor bedrijven dient zo veel mogelijk op eigen terrein of collectief te worden voorzien. In dit werkmilieu zal in het algemeen de minste milieuhinder optreden.

4. Specifiek voorzieningenmilieu
Het voorzieningenmilieu bevindt zich op specifieke werklocaties. Het gaat om grootschalige ontwikkelingen met een (boven)regionale functie en uitstraling, met vaak een grote  publieksaantrekkende werking. Hier passen grootschalige detailhandel (bijv. een meubelboulevard), maar ook ziekenhuizen, onderwijs, zorginstellingen, weggebonden horecavoorzieningen, discotheken, sportcomplexen en dergelijke. Deze voorzieningen kunnen door hun specifieke aard of schaal vaak geen plaats krijgen in destedelijke werkmilieus. De locatiekeuze voor deze werkmilieus vraagt om maatwerk. De meeste locaties liggen aan de rand van de grote steden.

Het mobiliteitsprofiel van de bedrijven dient aan te sluiten op het bereikbaarheidsprofiel van het voorzieningenmilieu. Daar waar de locatie aan de rand of in het stedelijk gebied ligt mag een goede fietsontsluiting  in ieder geval niet ontbreken. Gelet op de vaak specifieke mobiliteitsaspecten van de
verschillende voorzieningen is een bedrijfsvervoerplan gewenst. Tevens dient rekening te worden gehouden met eventuele negatieve milieueffecten van een voorziening, zoals op het gebied van geluid, veiligheidsrisico’s of verkeersaantrekkende werking. De publieksaantrekkende werking vraagt een milieukwaliteit met beperkte hinder en risico’s.

De mogelijkheden van intensief en meervoudig ruimtegebruik en van gebouwde parkeervoorzieningen
moeten goed worden benut, mede met het oog op een betere ruimtelijke kwaliteit. Dit hangt echter af van de functie. Gebouwde parkeervoorzieningen zijn wenselijk voor grootschalige detailhandel.

Het universiteitscentrum De Uithof zal zich als enige voorzieningenmilieu meer multifunctioneel kunnen
ontwikkelen door het toevoegen van bijvoorbeeld wonen en kennisgerelateerde bedrijvigheid.

5. Algemeen bedrijvenmilieu
Het algemene bedrijvenmilieu is bedoeld voor bedrijven die qua schaal of functioneren (milieuhinder of
onveiligheid) niet passen in de directe woonomgeving. Het gaat om bedrijventerreinen aan de rand van of op afstand van de stad. Terreinen aan de rand van de stad zijn geschikt voor lichtere bedrijfsvormen uit de milieucategorieën 2 en 3 en in specifieke gevallen categorie 4. Terreinen op afstand van de stad zijn geschikt voor zwaardere bedrijfsvormen in categorie 4 en 5, in specifieke gevallen categorie 3, en voor bedrijven met veiligheidsrisico’s.

Mengen met andere functies dient beperkt te blijven tot detailhandel in volumineuze goederen (zoals
auto’s, boten, caravans en bouwmarkten) die in het stedelijk gebied moeilijk inpasbaar zijn. Mengen met wonen is uitgesloten; dit geldt ook voor bedrijfswoningen. Kantoren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf zijn toegestaan tot vijftig procent van het bruto bedrijfsvloeroppervlak en tot een maximum van 2000 m2.

Het bereikbaarheidsprofiel van de bedrijven dient aan te sluiten op het bereikbaarheidsprofiel van de
locatie. Daar waar de locatie aan de rand of in het stedelijk gebied ligt mag een goede fietsontsluiting in
ieder geval niet ontbreken. Parkeren wordt zo veel mogelijk collectief of op eigen terrein geregeld. Een
minimum parkeernorm is gewenst.

Mogelijkheden voor intensief ruimtegebruik dienen te worden benut om te komen tot een gemiddelde
reductie van vijftien procent van het grondgebruik. Met name op nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen
zijn er grote kansen voor het realiseren van intensief ruimtegebruik door een efficiëntere stedenbouwkundige opzet en een ander gronduitgiftebeleid. Ook dienen minimale in plaats van maximale bebouwingspercentages te worden gehanteerd en minimale bouwhoogten. De beeldkwaliteit van de bebouwing en de inpassing van het bedrijventerrein in de omgeving verdienen bijzondere aandacht.

De bedrijvenlocaties moeten gezoneerd worden voor wat betreft de verschillende milieuaspecten.
Afgezien van de toelaatbaarheid van bedrijven dient ook een bepaald milieuambitieniveau te worden
gerealiseerd voor de bedrijvenlocatie in relatie tot de omgeving. Op het terrein zelf zijn de milieukwaliteitenin het algemeen laag. Met behulp van parkmanagement kan in de onderscheiden bedrijvenmilieus optimaal rekening worden gehouden met de randvoorwaarden op het gebied van bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit.

5.1. Specifiek ontsloten
Het specifiek ontsloten milieu is bedoeld voor (grootschalige) bedrijven die zich bezighouden met
transport, handel en distributie. Het goederentransport kan via water, spoor of snelweg gebeuren. Een
voorbeeld van een dergelijk terrein is ’t Klooster in Nieuwegein. Mengen met andere functies is
ongewenst. Kantoren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf zijn toegestaan tot vijftig procent van
het bedrijfsvloeroppervlak en tot een maximum van 2000 m2.

De locaties dienen direct ontsloten te zijn via de hoofdstructuur van wegen, water of spoor. Een zorgvuldige routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vraagt extra aandacht.

Milieuzonering is noodzakelijk. Het milieukwaliteitsprofiel is vergelijkbaar met die voor het algemene
bedrijvenmilieu (zie 5). Parkeren wordt met een minimumnorm op eigen terrein geregeld. Omdat het om terreinen gaat voor bedrijven met een relatief extensief ruimtegebruik, is intensiveren van het ruimtegebruik weliswaar een aandachtspunt, maar het zal niet overal te realiseren zijn.

De inpassing van het bedrijventerrein in de omgeving verdient bijzondere aandacht.

5.2. Specifiek kantoren
Het bedrijvenmilieu specifiek kantoren is bedoeld voor kantoren en kantoorachtige bedrijven met een
hoogwaardige uitstraling en een (boven)regionale functie, zoals Papendorp in Utrecht. Toevoeging van
voorzieningen, bijvoorbeeld een zakelijk hotel, is mogelijk. Het milieu is geschikt voor bedrijven
waarvoor een goede bereikbaarheid per auto noodzakelijk is en die daardoor niet passen in een nationaal of regionaal stedelijk werkmilieu.

Ontsluiting met hoogwaardig openbaar vervoer is, gelet op de arbeidsintensiteit van de kantoorfunctie,
tevens noodzakelijk. Daar waar de locatie aan de rand of in het stedelijk gebied ligt mag een goede
fietsontsluiting niet ontbreken. Parkeren dient inpandig of ondergronds te gebeuren. Mogelijkheden voor
intensief ruimtegebruik dienen optimaal te worden benut.

Het milieukwaliteitsprofiel ligt hoger dan voor bedrijventerreinen, maar lager dan in de woongebieden.
Deze specifieke kantoorlocaties zijn alleen toelaatbaar in de beide stadsgewesten, aansluitend aan de
centrumsteden Utrecht en Amersfoort.

Terug naar artikel 7.1 Stedelijk gebied