Regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Algemene bepalingen

1. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt (mede) verstaan onder:
a. aardkundige waarden: geologische, geomorfologische en bodemkundige verschijnselen, die presentatief zijn voor de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van het landschap, zoals hoogteverschillen of variaties in de samenstelling van de bodem;
b. agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is ingericht voor de volgende agrarische activiteiten: het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren, één en ander ten behoeve van het voortbrengen van producten;
c. bebouwingsenclave: geconcentreerde bebouwing kleiner dan 5 ha, waarvoor geen rode contour is
opgenomen. Onder bebouwingsenclave wordt ook bebouwingslint verstaan, zoals omschreven in het eerste lid, onder d;
d. bebouwingslint: aaneengesloten bebouwing in een langgerekte vorm, waarvoor geen rode contour is opgenomen;
e. beeldkwaliteitsparagraaf: is een onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing dat aangeeft op welke wijze de beoogde ruimtelijke ontwikkeling optimaal in de omgeving wordt ingepast. Basis daarvoor is een analyse van de kwaliteiten van het omringende landschap. Uitgewerkt wordt het in een schets of beschrijving, waarop de bouwmassa’s (bestaand en beoogd, zo mogelijk met kapvorm en –richting), het beoogde grondgebruik, de beplanting en wegenstructuur zijn aangegeven.
f. cultuurhistorisch waardevolle structuur: de samenhang tussen historische elementen en de landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, waarbij onder elementen wordt verstaan: niet alleen
de afzonderlijke objecten, maar ook de infrastructurele lijnen en patronen die visueel, dan wel historisch-functioneel een samenhang vertonen met structuren;
g. ecologische hoofdstructuur: in het Streekplan vastgelegd samenhangend netwerk van bestaande en
nog te ontwikkelen natuurgebieden, en de verbindingen daartussen met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
h. groene contour: ecologische hoofdstructuur, de Natuurbeschermingswet-, Vogel- en habitatrichtlijngebieden;
i. groene en blauwe diensten: alle activiteiten op het gebied van natuur, water, landschap, cultuurhistorie
en toegankelijkheid voor recreatie die de kwaliteit van het landelijk gebied verhogen. Hieronder worden ook verstaan activiteiten op het gebied van zorglandbouw, kinderopvang, educatie, horeca en (verblijfs)recreatie, waaronder bed and breakfast (verbrede landbouw), waarbij de agrarische activiteiten ten minste 10% van de bedrijfsvoering blijven bedragen.
j. groen werklandschap: hoogwaardige, kleinschalige bedrijvigheid die schoon van aard is met direct
daaraan gekoppeld een versterking van de ecologische en landschappelijke kwaliteiten van het landelijk gebied;
k. grootschalige ontgronding: ontgrondingen waarbij een volume van 10.000 m3 of meer vaste stoffen
of 2.000 m3 kleigrond, wordt afgegraven;
l. grootschalige bouwgrondstoffenwinning: bouwgrondstoffenwinning waarbij een volume van 10.000 m3 of meer vaste stoffen of 2.000 m3 kleigrond, wordt afgegraven;
m. mobiliteitstoets; de toets als opgenomen in bijlage mobiliteitstoets;
n. nieuw landgoed: een op zichzelf staande landschaps- en economische eenheid, bestaande uit nieuw
bos- of natuurgebied al dan niet in combinatie met agrarische gronden dat openbaar toegankelijk is en gerangschikt is onder de Natuurschoonwet. Een wooncomplex van allure kan onderdeel uitmaken van het nieuwe landgoed;
o. rood voor groen: nieuwe bebouwing of vervangende bebouwing ten behoeve van stedelijke functies in ruil voor een aanmerkelijke verbetering van de groene kwaliteit van het landelijk gebied;
p. woonzorgvoorziening: kleinschalige woonaccommodatie ten behoeve van zorgvragers met mogelijkheden voor zorg en dagactiviteiten;
q. reconstructieplan: Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost (vastgesteld door Provinciale
Staten van Utrecht op 13 december 2004 en 10 januari 2005).
r. stadsrandactiviteiten: activiteiten die aan het stedelijk gebied zijn gerelateerd, zoals maneges en kinderboerderijen, en stedelijke functies met een overwegend onbebouwd en groen karakter, zoals sportvelden, begraafplaatsen, volkstuincomplexen en recreatiecomplexen. Tuincentra worden hieronder niet begrepen.
s. verstedelijking: nieuwe vestiging van niet-agrarische bedrijven en woningen, detailhandel, kantoren en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet wordt gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak;
t. waterlinies: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Grebbelinie en de Stelling van Amsterdam;
u. wet: Wet ruimtelijke ordening;
v. kernkwaliteiten: in de Bijlage Kernkwaliteiten aangegeven essentiële landschappelijke, cultuurhistorische of natuurlijke kenmerken van een nationaal landschap.

2. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen een projectbesluit als bedoeld in de artikelen 3.10, 3.27 en 3.29 van de wet, een inpassingsplan als bedoeld in de artikelen 3.26 en 3.28 van de wet, een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de wet en een besluit als bedoeld in de artikelen 3.40, 3.41 en 3.42 van de wet, tenzij de aard van de bepaling zich daartegen verzet.

3. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder toelichting bij een bestemmingsplan mede verstaan de onderbouwing bij een projectbesluit als bedoeld in de artikelen 3.10, 3.27 en 3.29 van de wet of een besluit als bedoeld in de artikelen 3.40, 3.41 en 3.42 van de wet, tenzij anders is bepaald of de aard van de bepaling zich daartegen verzet.

4. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder een bestemmingsplan mede
begrepen een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de
wet alsmede een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3 van de wet.

5. Deze regeling en de daarop berustende bepalingen bevat uitsluitend normen op grond van artikel 4.1,
eerste lid, van de wet.
 



Hoofdstuk 2 Bodem

Artikel 2.1 Aardkundige waarden

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Aardkundige waarden’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied aanwezige aardkundige waarden.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied aanwezige aardkundige waarden, de daaraan toe te kennen waardering, het door de
gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de aardkundige waarden in het plan wordt
omgegaan.



Artikel 2.2 Ontgronding Utrechtse Heuvelrug

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ontgrondingen Utrechtse Heuvelrug’
bevat geen bestemmingen en regels die grootschalige ontgrondingen toestaan.

2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ontgrondingen Utrechtse Heuvelrug’ kan bestemmingen en regels bevatten die kleinschalige ontgrondingen toestaan voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.



Artikel 2.3 Bouwgrondstoffenwinning

Artikel 2.3.1 Bouwgrondstoffenwinning

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Bouwgrondstoffenwinning’ bevat geen
bestemmingen en regels die grootschalige bouwgrondstoffenwinning toestaan.



Artikel 2.3.2 Bouwgrondstoffenwinning [Zoekgebied bouwgrondstoffenwinning]

2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als
‘Zoekgebied bouwgrondstoffenwinning’ bestemmingen en regels bevatten die grootschalige bouwgrondstoffenwinning toestaan, mits de toelichting een ruimtelijke onderbouwing bevat.



Artikel 2.4 Bodembewerking veenweidegebied

[Geldt voor gebieden die als ‘kwetsbaar’ zijn aangemerkt op de kaart ‘kwetsbaarheid voor oxidatie van
organische stof bij bodembewerking’, behorend bij Bodemkaart veengebieden provincie Utrecht, februari 2008]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Bodembewerkingen veenweidegebied’
bevat geen bestemmingen en regels die bodembewerkingen toestaan die tot gevolg hebben dat een
veenlaag aan de oppervlakte wordt gebracht.

2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als
‘Bodembewerkingen veenweidegebied’ bestemmingen en regels bevatten die bodembewerkingen
toestaan daar waar de gemiddelde grondwaterstand 60 cm onder maaiveld is of lager.

3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als
‘Bodembewerkingen veenweidegebied’ bestemmingen en regels bevatten die bodembewerkingen
toestaan ten behoeve van graslandverbetering.



Hoofdstuk 3 Cultureel erfgoed

Artikel 3.1 Veiligstellen Cultuurhistorische hoofdstructuur

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Veiligstellen cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat bestemmingen en regels die het behoud van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waardevolle structuren waarborgen.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied aanwezige cultuurhistorische waardevolle structuren, de daaraan toe te kennen
waardering, het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met eventuele
veranderingen wordt omgegaan.

3. Ruimtelijke ontwikkelingen die voorzien in grootschalige veranderingen in een gebied dat is
aangeduid als ‘Veiligstellen cultuurhistorische hoofdstructuur’ zijn alleen toegestaan als in de toelichting op een bestemmingsplan wordt aangetoond dat er geen reëel alternatief is voor deze
ruimtelijke ontwikkelingen op deze locatie en de gekozen oplossing de cultuurhistorische hoofdstructuur
zo min mogelijk aantast.



Artikel 3.2 Eisen stellen Cultuurhistorische hoofdstructuur

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Eisen stellen cultuurhistorische waarden’ bevat bestemmingen en regels die zijn gericht op het in stand houden van en het voortbouwen op de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, de daaraan toe te kennen waardering, het door
de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan.



Artikel 3.3 Eisen stellen Cultuurhistorische hoofdstructuur archeologie

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Eisen stellen cultuurhistorische waarden archeologie’ bevat bestemmingen en regels die het behoud van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden waarborgen.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden, de daaraan toe te kennen
waardering, het door de gemeente te voeren beleid



Artikel 3.4 Waterlinies

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Waterlinies’ bevat bestemmingen en
regels die zijn gericht op aansluiting bij of een versterking zijn van de karakteristieken van de
verdedigingslinies en het direct aangrenzende terrein.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de
karakteristieken van dat gebied.

3. Ruimtelijke ontwikkelingen die voorzien in een afwijking van de karakteristieken van de verdedigingslinies zijn slechts dan aanvaardbaar als in de toelichting op het bestemmingsplan is aangetoond dat die ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk zijn en elders niet kunnen worden
gerealiseerd.



Hoofdstuk 4 Landelijk gebied

Artikel 4.0 Zonering landelijk gebied

[Geldt voor gehele landelijk gebied]



Artikel 4.0 lid 1

1. Een gebied dat is aangeduid als ‘Zonering landelijk gebied’ omvat de volgende gebiedszoneringen:
Landelijk gebied 1, Landelijk gebied 2, Landelijk gebied 3 en Landelijk gebied 4. Daar waar in de artikelen 4.1 tot en met 4.16 een ruimtelijke onderbouwing in relatie tot de zonering verplicht wordt gesteld, vindt deze onderbouwing plaats mede op basis van de in lid 2 tot en met lid 5 genoemde kenmerken.



Artikel 4.0 lid 2

2. Een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied 1’ heeft als hoofdfunctie stedelijk uitloopgebied.



Artikel 4.0 lid 3

3. Bij een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied 2’ ligt het accent op het agrarisch grondgebruik.



Artikel 4.0 lid 4

4. Een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied 3’ wordt gekarakteriseerd door verweving van natuur, recreatie, militair gebruik, extensieve woningbouw en instellingen.



Artikel 4.0 lid 5

5. Een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied 4’ heeft als hoofdfunctie natuur.



Artikel 4.1 Landelijk gebied

[Geldt voor gehele landelijk gebied]



Artikel 4.1 lid 1

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bevat bestemmingen
en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende landschappelijke
waarden en landschapstypen. Tot deze regels behoren in ieder geval op de aanwezige waarden afgestemde aanlegbepalingen en voor zover nodig bebouwingsvoorschriften.



Artikel 4.1 lid 2

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de
landschappelijke waarden en de landschaptypen van dat gebied, het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de landschappelijke waarden is omgegaan.



Artikel 4.1 lid 3

3. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bevat geen bestemmingen en regels die verstedelijking toestaan.



Artikel 4.1 lid 4

4. Het in het derde lid bepaalde is niet van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking
hebben op en in overeenstemming zijn met de volgende artikelen: artikel 4.6 (Stedelijk uitloopgebied),
artikel 4.9 (Ruimte voor ruimte), artikel 4.11 (Rood voor groen), artikel 4.12 (GWL), artikel 4.13 (Nieuwe landgoederen), artikel 5.2 leden 6 en 7 (EHS-saldobenadering) en plaatsvinden ter plaatse van de open contouren zoals aangegeven op de kaart behorende bij artikel 7.1 (Stedelijk gebied).



Artikel 4.1 lid 5

5. In afwijking van het bepaalde van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ ten behoeve van verstedelijking onder de volgende voorwaarden:
a. verstedelijking vindt plaats in aansluiting op een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’;
b. verstedelijking vindt niet plaats in landelijk gebied met bodem-, ecologische, landschappelijke of
cultuurhistorische kwaliteiten of in waterplassen en waterbergingslocaties;
c. de beoogde verstedelijking naar aard en omvang niet door herstructurering of intensivering van bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en alternatieven ontbreken;
d. indien de oppervlakte aan nieuwe verstedelijking wordt gecompenseerd door het schrappen van een voor een bebouwing geschikte locatie elders binnen en aan de rand van het stedelijk gebied, is de voorwaarde genoemd in het vijfde lid, onder sub c, niet van toepassing.



Artikel 4.1 lid 6

6. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bevat geen bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan in de nabijheid van gebieden aangeduid als ‘Groene contour’ die de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden significant aantasten.



Artikel 4.1 lid 7

7. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen
toestaan in de nabijheid van gebieden aangeduid als ‘Groene contour’ die leiden tot een significante
aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden, mits is voldaan aan de in artikel
5.2, derde lid, genoemde voorwaarden. Artikel 5.2, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige
toepassing.



Artikel 4.1 lid 8

8. een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als "Nationale Landschappen'' bevat bestemmingen en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen. Tot deze regels behoren in ieder geval op de aanwezige kernkwaliteiten afgestemde aanlegbepalingen en voor zover nodig bebouwingsvoorschriften.

Zie bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen



Artikel 4.1 lid 9

9. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het achtste lid bevat een beschrijving van de kernkwaliteiten van dat gebied, het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de kernkwaliteiten is omgegaan.



Hoofdstuk 4 Wonen

Artikel 4.2 Bebouwingenclaves

[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Bebouwingsenclaves’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. verstedelijking resulteert in verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten;
c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied. Een beeldkwaliteitsparagraaf
maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.



Artikel 4.3 Woningen landelijk gebied

[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Woningen landelijk gebied’ bevat bestemmingen en regels die voorzien in een maximale inhoudsmaat van 600 m3 ten behoeve van bestaande woningen. Voor gebouwen die in het verleden niet zijn opgericht om permanent te worden bewoond, maar wel als zodanig worden gebruikt, bedraagt de maximale inhoudsmaat 250 m3. Voor zover de bestaande inhoud groter is dan 250 m3 wordt aangesloten bij de bestaande inhoudsmaat.

2. In afwijking van de eerste volzin van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Woningen landelijk gebied’ bestemmingen en regels bevatten die het uitbreiden van
een woning tot een inhoud van maximaal 800 m3 toestaan, mits uit een gemeentelijke thematische
beleidsvisie blijkt dat een woning van een dergelijke omvang landschappelijk goed inpasbaar is.

3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid waarin de bouw van bijgebouwen bij een woning tot een grotere oppervlakte dan 50 m2 is toegestaan, bevat een ruimtelijke
onderbouwing waarin een relatie wordt gelegd tussen de grootte van het bijgebouw en de grootte van
het bij de woning behorende perceel en waarin de landschappelijke aanvaardbaarheid van deze bouwmogelijkheid wordt aangetoond.



Artikel 4.4 Woonvoorzieningen

[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Woonzorgvoorzieningen’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat woonzorgvoorzieningen worden gerealiseerd, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
b. geen nieuwe bebouwing wordt opgericht, anders dan ter vervanging van bestaande bebouwing;
c. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
d. de zorgvoorziening is verzekerd.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder b, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Woonzorgvoorzieningen’ bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat nieuwe bebouwing wordt toegevoegd, mits in de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de nieuwe bebouwing ruimtelijk aanvaardbaar is en dat deze noodzakelijk is voor een goede zorgverlening.

3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied.



Artikel 4.5 Woonschepen

[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Woonschepen’ bevat geen regels en
bestemmingen die nieuwe ligplaatsen voor woonschepen toestaan.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Woonschepen’ bestemmingen en regels bevatten die nieuwe vervangende ligplaatsen
toestaan voor woonschepen die afkomstig zijn uit zeer kwetsbare gebieden, onder de voorwaarde dat
de nieuwe locatie uit ruimtelijk oogpunt aanmerkelijk minder bezwaarlijk is.

3. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van
nieuwe ligplaatsen voor woonschepen met een historische waarde.

4. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een ruimtelijke onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied.



Hoofdstuk 4 Stedelijk uitloopgebied

Artikel 4.6 Stedelijk uitloopgebied

[LG 1, 2, 3 buiten de EHS] 



Artikel 4.6 lid 1

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk uitloopgebied’ [LG 1] kan
bestemmingen en regels bevatten die stadsrandactiviteiten in een gebied aansluitend op het stedelijk
gebied toestaan.



Artikel 4.6 lid 2

2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk uitloopgebied aanvullende
voorwaarden’ [LG 2] kan bestemmingen en regels bevatten die stadsrandactiviteiten in een gebied
aansluitend op het stedelijk gebied toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast;
b. voorzien wordt in een goede landschappelijk inpassing;
c. de te realiseren voorziening past bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern;
d. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.



Artikel 4.6 lid 3

3. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk uitloopgebied extra aanvullende voorwaarden’ [LG 3 buiten de EHS] kan bestemmingen en regels bevatten die stadsrandactiviteiten in een gebied aansluitend op het stedelijk gebied toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast;
b. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
c. de te realiseren voorziening past bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern;
d. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
e. de kwaliteiten van natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt.



Artikel 4.6 lid 4

4. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede of derde lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat voldaan is aan de genoemde voorwaarden.



Hoofdstuk 4 Bestaande niet-agrarische bedrijven

Artikel 4.7 Bestaande niet-agrarische bedrijven

[Geldt voor gehele landelijk gebied]

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Bestaande niet-agrarische bedrijven’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bestaande niet-agrarische bedrijven worden uitgebreid tot maximaal 20% van de bestaande bebouwing.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, waarin is voorzien in een
uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven bevat een ruimtelijke onderbouwing van deze
uitbreidingsmogelijkheid, die aantoont dat deze uitbreiding ruimtelijk aanvaarbaar is en dat deze
uitbreiding noodzakelijk is voor de voortzetting van het niet-agrarische bedrijf.

3. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen voor uitbreiding tot een hoger percentage dan 20,
indien sprake is van een economische noodzaak.



Hoofdstuk 4 Land- en tuinbouw

Artikel 4.8 Nevenactiviteiten agrarische bedrijven

[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nevenactiviteiten agrarische bedrijven’
kan bestemmingen en regels bevatten die niet-agrarische nevenactiviteiten, niet zijnde groene of blauwe diensten, in bestaande bebouwing toestaan.

2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nevenactiviteiten agrarische bedrijven’
bevat geen bestemmingen en regels die toestaan dat extra nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd ten
behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten, niet zijnde groene of blauwe diensten.

3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied, als voorzien wordt in de
mogelijkheid van nevenactiviteiten in een omvang van meer dan 300 m2. Uit deze onderbouwing
blijkt dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en er geen
onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.



Artikel 4.10 Functieverandering

[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Functieverandering’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bij algehele bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte een woonbestemming wordt gegeven, mits bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden, dan wel worden versterkt en omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Functieverandering’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bij algehele bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen worden aangewend voor andere functies, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de oppervlakte van de overige bedrijfsgebouwen wordt gereduceerd met ten minste 50%;
b. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden, dan wel
versterkt;
c. de functiewijziging leidt niet tot een onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer;
d. omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

3. In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als
‘Functieverandering’ bestemmingen en regels bevatten die afwijken van het genoemde percentage als
het voormalige bedrijf is gelegen binnen het stedelijk uitloopgebied of als het gaat om meer aan het
landelijk gebied gebonden functies.

4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen voor
een gebied dat is aangeduid als ‘Functieverandering’ voor het geven van een woonbestemming aan
een niet tot het hoofdgebouw behorende bedrijfsruimte. De ontheffing kan worden verleend onder de
voorwaarden dat:
a. het vrijstaande bijgebouw uit een oogpunt van cultuurhistorie waardevol is;
b. de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of versterkt;
c. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

5. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid bevat een
ruimtelijke onderbouwing, mede in relatie tot zonering van het landelijk gebied.



Artikel 4.14.1 Intensieve veehouderij nieuwvestiging niet toegestaan

[LG 1 en LG 4, m.u.v. reconstructieplangebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Intensieve veehouderij nieuwvestiging
niet toegestaan’ bevat geen bestemmingen en regels die nieuwvestiging van intensieve veehouderij
toestaan.



Artikel 4.14.2 Intensieve veehouderij omschakeling toegestaan

[Geldt voor gehele Landelijk gebied, m.u.v. reconstructieplangebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Intensieve veehouderij omschakeling
toegestaan’ kan bestemmingen en regels bevatten die een omschakeling van een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf naar een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarisch bedrijf toestaan, mits dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.

2. Een toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit niet wordt aangetast.



Artikel 4.15.1 Glastuinbouw niet toegestaan

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Glastuinbouw niet toegestaan’ bevat geen bestemmingen of regels die glastuinbouw toestaan.

2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ´Glastuinbouw niet toegestaan’ bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bestaande glastuinbouwbedrijven worden uitgebreid mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de uitbreiding is beperkt tot een omvang die noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van
het glastuinbouwbedrijf;
b. geen sprake is van zwaarwegende landschappelijke bezwaren;
c. bestaande omringende functies niet onevenredig worden aangetast of beperkt.

3. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen om verplaatsing van
solitaire glastuinbouwbedrijven gevestigd in De Ronde Venen en omgeving mogelijk te maken naar
gronden in aansluiting op bestaande kassengebied in de Polder Derde Bedijking.

4. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een ruimtelijke onderbouwing mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied.



Artikel 4.15.2 Concentratiegebied glastuinbouw

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Concentratiegebied glastuinbouw’ kan
bestemmingen en regels bevatten die glastuinbouw toestaan.



Hoofdstuk 4 Rood voor groen

Artikel 4.9 Ruimte voor ruimte

[Geldt voor gehele landelijk gebied]



Artikel 4.9 lid 1 [landelijk gebied]

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ruimte voor ruimte’ kan bestemmingen
en regels bevatten die de bouw van één nieuwe woning toestaan, mits alle bestaande voormalige,
cultuurhistorisch niet waardevolle, bedrijfsgebouwen met een ondergrens van 1000 m2 zijn gesloopt en omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Artikel 4.3 Woningen landelijk gebied is van toepassing. De bouw van de nieuwe woning vindt plaats op het oorspronkelijke bouwperceel of aan de rand van een kern.



Artikel 4.9 lid 1 [Extensiveringsgebied]

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ruimte voor ruimte’, alsmede ´Extensiveringsgebied Reconstructieplan’ kan bestemmingen en regels bevatten die de bouw van één nieuwe woning toestaan, mits alle bestaande voormalige, cultuurhistorisch niet waardevolle, bedrijfsgebouwen met een ondergrens van 800 m2 aan bedrijfsbebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij zijn gesloopt en omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Artikel 4.3 Woningen landelijk gebied is van toepassing. De bouw van de nieuwe woning vindt plaats op het oorspronkelijke bouwperceel of aan de rand van een kern.



Artikel 4.9 lid 2

2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ruimte voor ruimte’ kan bestemmingen
en regels bevatten die de bouw van één nieuwe woning toestaan bij beëindiging van een glastuinbouwbedrijf buiten het concentratiegebied mits alle bestaande voormalige bedrijfsgebouwen met een ondergrens van 5000 m2 zijn gesloopt en omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Artikel 4.3 Woningen landelijk gebied is van toepassing. De bouw van de nieuwe woning vindt plaats op het oorspronkelijke bouwperceel of aan de rand van een kern.



Artikel 4.9 lid 3

3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing, mede in relatie tot zonering van het landelijk gebied.



Artikel 4.9 lid 4

4. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste of tweede lid ter zake
van:
a. de oppervlakte van te slopen bebouwing, mits is voorzien in een extra ruimtelijke kwaliteitsimpuls;
b. de vastgelegde inhoudsmaat voor woningen in het landelijk gebied van de op te richten woning of
het aantal op te richten woningen mits aanzienlijk meer wordt gesloopt dan de aangegeven ondergrens;
c. de situering van de woning, mits is aangetoond dat een andere locatie in het landelijk gebied aanmerkelijk meer bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.



Artikel 4.11 Rood voor groen

[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Rood voor groen’ kan bestemmingen en regels bevatten die stedelijke functies mogelijk maken, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
b. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing staat in een redelijke verhouding tot de hoeveelheid extra groen;
c. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
d. de rode en groene functie worden in samenhang ontwikkeld;
e. de aanwezige waterhuishoudkundige, milieu en cultuurhistorische waarden worden niet aangetast en zo mogelijk versterkt;
f. de tijdige realisering van de groene functie en de duurzame instandhouding daarvan is verzekerd;
g. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied. Een beeldkwaliteitsparagraaf
maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.



Hoofdstuk 4 Groene werklandschappen

Artikel 4.12.1 Groene werklandschappen nieuwvestiging

[LG 1 en LG 3 buiten de EHS]
1 Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene werklandschappen nieuwvestiging’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat nieuwe groene werklandschappen worden gerealiseerd, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. met de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de economische structuur van het gebied;
b. de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap heeft een substantiële duurzame
verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
c. de cultuurhistorische of recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt.
d. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
e. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.

2 De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de financiële haalbaarheid, tijdige realisering en duurzame instandhouding van de groene functies is verzekerd en de ruimtelijke inpassing goed mogelijk is. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke



Artikel 4.12.2 Groene werklandschappen nieuwvestiging niet toegestaan

[LG 2, LG 4 en EHS] 



Artikel 4.12.2 lid 1

1 Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene werklandschappen nieuwvestiging niet toegestaan’ bevat geen bestemmingen en regels die toestaan dat nieuwe groene werklandschappen worden gerealiseerd.



Artikel 4.12.2 lid 2

2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene werklandschappen nieuwvestiging niet toegestaan ontheffing’ [LG 2] voor het realiseren van een groen werklandschap. De ontheffing kan worden verleend
onder de voorwaarden dat:
a. de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast;
b. met de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de economische structuur van het gebied;
c. de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap heeft een substantiële duurzame
verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
d. de cultuurhistorische of recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt.
e. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
f. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.



Artikel 4.12.3 Groene werklandschappen bestaande bebouwing

[Geldt voor gehele landelijk gebied]



Artikel 4.12.3 lid 1

1 Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene werklandschappen bestaande bebouwing’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat functiewijziging binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt ten behoeve van groene werklandschappen, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. met de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de economische structuur van het gebied;
b. de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap heeft een substantiële duurzame
verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
c. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het groene werklandschap worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt;
d. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
e. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.



Artikel 4.12.3 lid 2

2 Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Aanvullende voorwaarden Groene werklandschappen bestaande bebouwing EHS’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat
functiewijziging binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt ten behoeve van groene werklandschappen, mits is voldaan aan de volgende aanvullende voorwaarden:
a. het bebouwingsvolume neemt per saldo niet toe;
b. de groene impuls resulteert in een beter functioneren van de EHS door vergroting van het areaal natuur of verbetering van de natuurkwaliteit, natuurherstel of duurzaam natuurbeheer.



Artikel 4.12.3 lid 3

3 De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat de financiële haalbaarheid, tijdige realisering en duurzame
instandhouding van de groene functies is verzekerd en de ruimtelijke inpassing goed mogelijk is. Een
beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.



Hoofdstuk 4 Nieuwe landgoederen

Artikel 4.13.1 Nieuwe landgoederen

[LG 1 en LG 3 buiten de EHS]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen’ kan
bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat nieuwe landgoederen worden gerealiseerd, mits is
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de vestiging van een nieuw landgoed heeft een substantiële duurzame verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
b. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt;
c. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing staat in goede verhouding tot de te realiseren hoeveelheid
extra groen;
d. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
e. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
f. het niet gelegen is in het Landbouwontwikkelingsgebied van het Reconstructieplan;
g. het agrarisch grondgebruik in het Verwevingsgebied van het Reconstructieplan niet doelmatig kan worden voortgezet.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de financiële haalbaarheid, tijdige realisering en duurzame instandhouding van de groene functies is verzekerd en de ruimtelijke inpassing goed mogelijk is. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.



Artikel 4.13.2 Nieuwe landgoederen niet toegestaan

[LG 2, LG 4 en de EHS]



Artikel 4.13.2 lid 1

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen niet toegestaan’
bevat geen bestemmingen en regels die toestaan dat nieuwe landgoederen worden gerealiseerd.



Artikel 4.13.2 lid 2

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen niet toegestaan ontheffing’ [LG 2] voor
het realiseren van een nieuw landgoed. De ontheffing kan worden verleend onder de voorwaarden
dat:
a. de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast;
b. de vestiging van een nieuw landgoed heeft een substantiële duurzame verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
c. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt;
d. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing staat in goede verhouding tot de te realiseren hoeveelheid
extra groen;
e. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
f. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
g. het niet gelegen is in het Landbouwontwikkelingsgebied van het Reconstructieplan.



Artikel 4.13.2 lid 3

3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen niet toegestaan ontheffing EHS Langbroekerweteringgebied overig’ voor het realiseren van een nieuw landgoed. De ontheffing kan
worden verleend onder de voorwaarden dat:



Artikel 4.13.2 lid 3 sub a t/m c

a. de groene functie aansluit bij de bij het gebied passende natuurdoeltypen;

b. de vestiging van een nieuw landgoed heeft een substantiële duurzame verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;

c. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt;
 



Artikel 4.13.2 lid 3 sub d

d. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing staat in goede verhouding tot de te realiseren hoeveelheid
extra groen, met dien verstande dat geen bebouwing wordt toegevoegd in de gebieden die zijn aangeduid als ‘Reconstructieplangebied’;



Artikel 4.13.2 lid 3 sub e t/m f

e. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
f. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;



Artikel 4.13.2 lid 4

4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen niet toegestaan ontheffing EHS overig’ voor het realiseren van een nieuw landgoed. De ontheffing kan worden verleend onder de voorwaarden
dat:
a. de groene functie aansluit bij de bij het gebied passende natuurdoeltypen;
b. geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd;
c. de vestiging van een nieuw landgoed heeft een substantiële duurzame verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
d. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt.
e. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
f. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.



Hoofdstuk 4 Stiltegebied

Artikel 4.16 Stiltegebied

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stiltegebied’ bevat geen bestemmingen en regels die de geluidsbelasting in het stiltegebied negatief beïnvloeden.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van het
door de gemeente te voeren beleid en de wijze waarop hiermee in het plan is omgegaan.



Hoofdstuk 5 Natuur

Artikel 5.1 Robuuste ecologische verbindingszones nog geen EHS

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Robuuste ecologische verbindingszones nog geen EHS’ bevat geen bestemmingen en regels die de realisatie van deze zones belemmeren.

2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Robuuste ecologische verbindingszones nog geen EHS’ bevat bestemmingen en regels die het realiseren van deze zones mogelijk maakt.



Artikel 5.2 Groene contour

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene contour’ bevat bestemmingen en regels die zijn gericht op de bescherming van de in het plangebied aanwezige wezenlijke kenmerken
en waarden. Dit bestemmingsplan bevat geen bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen
toestaan die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant aantasten.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied voorkomende wezenlijke kenmerken en waarden. Daarnaast bevat de toelichting,
indien wordt voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen, onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat er geen
sprake is van significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden door die ruimtelijke
ontwikkelingen.

3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Groene contour’ bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen
toestaan die leiden tot een significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden mits is
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
b. schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen;
c. als mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, dan moet de resterende schade worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders, met dien verstande dat:
1e. compensatie vindt in natura plaats in de directe omgeving van de ruimtelijke ingreep en buiten de groene contour;
2e. het bestemmingsplan waarin de compensatie wordt geregeld, wordt gelijktijdig vastgesteld met het bestemmingsplan als bedoeld in de aanhef van dit lid, tenzij verzekerd is dat de compensatie wordt gerealiseerd;
3e. de compensatie minimaal gelijkwaardig is aan het verlies aan waarden en kenmerken;
4e. naarmate de te compenseren waarden en kenmerken op grond van hun zeldzaamheidswaarde
of ouderdom niet gelijkwaardig vervangbaar zijn, wordt een grotere oppervlakte gecompenseerd. Deze kwaliteitstoeslag in hectares ligt tussen de 0,1 en 1,0 zoals beschreven in de Bijlage kwaliteitstoeslag in hectares;

Zie bijlage Kwaliteitstoeslag in hectares

5e. indien kwantitatieve compensatie, als bedoeld onder lid 3, sub c, onder 3e en 4e, niet mogelijk
is, vindt kwalitatieve compensatie plaats waarbij de vervangende waarden hoger in rangorde
zijn of de vervangende waarden tot verbetering van de kwaliteit van wezenlijke kenmerken
en waarden van de aangrenzende EHS tot gevolg hebben.

4. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de in dat lid genoemde voorwaarden onder a. tot en met c.;

5. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de voorwaarde om in natura te compenseren, als bedoeld in het bepaalde in het derde lid, sub c, onder 1e, wanneer is aangetoond dat niet kan worden voldaan aan het nabijheidsbeginsel en dat compensatie elders ook niet mogelijk is.

6. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Groene contour’ bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen
binnen de EHS toestaan, mits per saldo op gebiedsniveau de kwaliteit wordt verbeterd, de kwantiteit
wordt vergroot en voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. de combinatie van ruimtelijke ontwikkelingen binnen één gebiedsvisie is opgenomen waaruit de
ruimtelijke samenhang blijkt en de wijze waarop de ontwikkelingen worden gerealiseerd;
b. binnen de EHS een kwaliteitsslag gemaakt wordt waarbij het oppervlak natuur minimaal gelijk
blijft dan wel toeneemt;
c. een vergroting van het areaal EHS optreedt, waardoor de EHS beter gaat functioneren, ter
compensatie van het gebied dat door de ruimtelijke ontwikkelingen verloren is gegaan;

7. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het zesde lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de in dat lid genoemde voorwaarden onder a. tot en met c.



Artikel 5.3 Waardevolle natuur buiten EHS

[Kaartbijlage Streekplan 7.5.B]
1. Een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ‘Waardevolle natuur buiten EHS’ bevat
bestemmingen en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende
geconcentreerde actuele natuurwaarden.



Hoofdstuk 6 Golfterreinen

Artikel 6.1.1 Nieuwe en uitbreiding van bestaande golfterreinen

Artikel 6.1.1 lid 1

1. Een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe en uitbreiding van bestaande
golfterreinen’ [LG 1] kan bestemmingen en regels bevatten die nieuwe golfterreinen en de uitbreiding
van bestaande golfterreinen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. voorzien wordt in een goede landschappelijk inpassing en natuurontwikkeling;
b. de cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd;
c. het recreatief medegebruik is gewaarborgd.



Artikel 6.1.1 lid 2

2. Een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ‘Aanvullende voorwaarden nieuwe en
uitbreiding van bestaande golfterreinen’ [LG3 buiten de EHS] kan bestemmingen en regels bevatten
die nieuwe golfterreinen en de uitbreiding van bestaand golfterreinen toestaan, mits wordt voorzien in
een kwalitatief aanzienlijke landschaps- en natuurontwikkeling en in het behoud, versterking of
herstel van cultuurhistorische structuren.



Artikel 6.1.1 lid 3

3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.



Artikel 6.1.2 Nieuwe en uitbreiding van bestaande golfterreinen niet toegestaan

Artikel 6.1.2 lid 1

1. Een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe en uitbreiding van bestaande
golfterreinen niet toegestaan’ [LG 2, LG 4 en EHS] bevat geen bestemmingen en regels die nieuwe en
uitbreiding van bestaande golfterreinen toestaan.



Artikel 6.1.2 lid 2

2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ´Nieuwe en uitbreiding van bestaande golfterreinen niet toegestaan, uitzondering’ [LG 2] bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bestaande golfterreinen worden uitgebreid onder de voorwaarde dat
recreatief medegebruik is gewaarborgd en de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast.



Artikel 6.1.2 lid 3

3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.



Artikel 6.1.2 lid 4

4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen voor
een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe en uitbreiding van bestaande golfterreinen niet toegestaan
ontheffing ’ [LG 2] voor het realiseren van een nieuw golfterrein. De ontheffing kan worden verleend
onder de volgende voorwaarden:
a. het agrarisch grondgebruik niet doelmatig kan worden voortgezet;
b. de agrarische structuur van het omliggende gebied wordt zo min mogelijk aangetast;
c. voorzien wordt in een goede landschappelijk inpassing, rekening houdend met de natuurwaarden van omliggend gebied;
d. de cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd;
e. het recreatief medegebruik is gewaarborgd;
f. het golfterrein is gesitueerd aansluitend op het stedelijk gebied



Hoofdstuk 6 Verblijfsrecreatie

Artikel 6.2.1 Nieuwvestiging verblijfsrecreatie

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwvestiging verblijfsrecreatie’ [LG 1
en LG 3 buiten de EHS voor zover geen deel uitmakend van de Vinkeveense Plassen en de
Heuvelrug]
kan bestemmingen en regels bevatten die nieuwvestiging van verblijfsrecreatieterreinen
toestaan mits wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en omliggende agrarische
bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.



Artikel 6.2.2 Nieuwvestiging verblijfsrecreatie niet toegestaan

Artikel 6.2.2 lid 1

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwvestiging verblijfsrecreatie niet
toegestaan’ [LG 2, LG 1 en LG 3 voor zover deel uitmakend van de Vinkeveense Plassen en de
Heuvelrug, LG 4 en de EHS] bevat geen bestemmingen en regels die de nieuwvestiging van verblijfsrecreatie toestaan.



Artikel 6.2.2 lid 2

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen [LG 3
aan de oostzijde van de Heuvelrug buiten de EHS] voor de hervestiging van verblijfsrecreatiebedrijven
die zijn gevestigd in de meest kwetsbare delen van de EHS. De ontheffing kan worden verleend
onder de voorwaarden dat:
a. het te hervestigen verblijfsrecreatiebedrijf het functioneren van de EHS belemmert of het bedrijf
vanwege de EHS onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden heeft om rendabel te functioneren ;
b. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
c. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.



Artikel 6.2.3 Uitbreiding bestaande verblijfsrecreatie

[Geldt voor gehele landelijk gebied]



Artikel 6.2.3 lid 1

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Uitbreiding bestaande verblijfsrecreatie’ [LG 1 en LG 2] kan bestemmingen en regels bevatten die uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieterreinen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het desbetreffende bedrijf heeft onvoldoende ruimte om het kwaliteitsniveau te optimaliseren;
b. de uitbreiding leidt niet tot een onevenredige aantasting van aanwezige waarden of de agrarische
structuur.



Artikel 6.2.3 lid 2

2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Aanvullende voorwaarden uitbreiding
bestaande verblijfsrecreatie’ [LG 3, LG 4] kan bestemmingen en regels bevatten die uitbreiding van
een bestaand verblijfsrecreatieterrein toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het desbetreffende bedrijf heeft onvoldoende ruimte om het kwaliteitsniveau te optimaliseren;
b. de uitbreiding leidt niet tot een onevenredige aantasting van de aanwezige waarden of de
agrarische structuur;
c. indien de uitbreiding is gelegen binnen een gebied dat is aangeduid als ‘Groene contour’ worden
wezenlijke kenmerken en waarden niet significant aangetast;
d. de uitbreiding resulteert in ruimtelijke kwaliteitswinst.



Artikel 6.2.3 lid 3

3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.



Hoofdstuk 6 Permanente bewoning recreatieverblijven

Artikel 6.2.4 Permanente bewoning toegestaan

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Permanente bewoning recreatieverblijven toegestaan’ [het gehele landelijk gebied m.u.v. Groene contour en Nationale landschappen] kan bestemmingen en regels bevatten die permanente bewoning van recreatiewoningen, stacaravans en recreatieboten toestaan mits op 31 oktober 2003 al sprake was van permanente bewoning en dit sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden. Voor recreatiewoningen, stacaravans of recreatieboten die deel uitmaken van een als een eenheid te beschouwen complex, voldoen alle recreatiewoningen, stacaravans of recreatieboten aan deze voorwaarde.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.



Artikel 6.2.5 Permanente bewoning niet toegestaan

Artikel 6.2.5 lid 1

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Permanente bewoning recreatieverblijven niet toegestaan’ [Groene contour en Nationale landschappen] bevat geen bestemmingen en regels die permanente bewoning van recreatiewoningen, stacaravans en recreatieboten toestaan.



Artikel 6.2.5 lid 2

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen voor
een gebied dat is aangeduid als ‘Permanente bewoning recreatieverblijven niet toegestaan ontheffing’
[Nationale landschappen] voor de permanente bewoning van recreatiewoningen, stacaravans en
recreatieboten. De ontheffing kan worden verleend onder de voorwaarde dat op 31 oktober 2003 al
sprake was van permanente bewoning en dit sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden en landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.



Hoofdstuk 7 Stedelijk gebied

Artikel 7.1 Stedelijk gebied

[Geldt voor stedelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’ bevat bestemmingen en regels voor woningbouw op nieuwe uitbreidingslocaties waarbij de woningbouwaantallen genoemd in bijlage Woningbouwaantallen, onder het kopje nieuwe uitbreiding, richtinggevend zijn. Voor de
kernen Maarn, Wilnis en Linschoten zijn de woningbouwaantallen genoemd in de bijlage Woningbouwaantallen onder het kopje restcapaciteit richtinggevend.
 
Zie bijlage Woningbouwaantallen

2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’ bevat bestemmingen en regels voor bedrijventerreinen op nieuwe locaties waarbij de maximale bruto omvang is genoemd in
bijlage Bedrijventerreinen. Daarnaast geldt voor de kernen Wijk bij Duurstede, Renswoude en Soesterberg de netto restcapaciteit genoemd in de bijlage Bedrijventerreinen.

Zie bijlage Bedrijventerreinen

3. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’ bevat bestemmingen en regels die waarborgen dat het locatiebeleid, zoals genoemd in bijlage Locatiebeleid, in acht wordt genomen indien het bestemmingsplan voorziet in de realisering of herstructurering van een bedrijventerrein.

Zie bijlage Locatiebeleid



Artikel 7.2 Mobiliteitstoets

[Geldt voor stedelijk gebied]
1. De toelichting op een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Mobiliteitstoets’ en
waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen
die die ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben.

2. Indien uit de in het eerste lid bedoelde beschrijving blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in bijlage Mobiliteitstoets van deze regeling uitgevoerd.

Zie bijlage Mobiliteitstoets



Hoofdstuk 8 Watersysteem

Artikel 8.1 Waterwin-, grondwaterbeschermingsgebieden en 100-jaarzones

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden en 100-jaarszones’ bevat bestemmingen en regels die het waterwinbelang in waterwingrondwaterbeschermingsgebieden en 100-jaarszones beschermen bij functiewijzigingen.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van het
door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het waterwinbelang is rekening
gehouden.



Artikel 8.2 Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug’
bevat geen bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die een bedreiging
vormen voor de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar
omliggende natuurgebieden.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug’ bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke
ontwikkelingen toestaan die risico’s met zich meebrengen voor de grondwaterkwaliteit, mits aan
de nieuwe functie een integrale afweging ten grondslag ligt en maatregelen zijn genomen om emissie
naar het grondwater te voorkomen.

3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.



Artikel 8.3 Dijkversterkingszone

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Dijkversterkingszone’ bevat geen
bestemmingen of regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die een dijkversterking of dijkverlegging bemoeilijken, tenzij de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op basis van bestaande
uitbreidingsrechten ter plaatse van al aanwezige functies.



Artikel 8.4 Waterbergingsgebied

1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Waterbergingsgebied’ bevat geen
bestemmingen of regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie, tenzij de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op basis van bestaande
uitbreidingsrechten ter plaatse van al aanwezige functies.

2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van het
door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het waterbergingsbelang is
omgegaan.