Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Algemene bepalingen
1. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt (mede) verstaan onder:
a. aardkundige waarden: geologische, geomorfologische en bodemkundige verschijnselen, die presentatief zijn voor de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van het landschap, zoals hoogteverschillen of variaties in de samenstelling van de bodem;
b. agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is ingericht voor de volgende agrarische activiteiten: het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren, één en ander ten behoeve van het voortbrengen van producten;
c. bebouwingsenclave: geconcentreerde bebouwing kleiner dan 5 ha, waarvoor geen rode contour is
opgenomen. Onder bebouwingsenclave wordt ook bebouwingslint verstaan, zoals omschreven in het eerste lid, onder d;
d. bebouwingslint: aaneengesloten bebouwing in een langgerekte vorm, waarvoor geen rode contour is opgenomen;
e. beeldkwaliteitsparagraaf: is een onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing dat aangeeft op welke wijze de beoogde ruimtelijke ontwikkeling optimaal in de omgeving wordt ingepast. Basis daarvoor is een analyse van de kwaliteiten van het omringende landschap. Uitgewerkt wordt het in een schets of beschrijving, waarop de bouwmassa’s (bestaand en beoogd, zo mogelijk met kapvorm en –richting), het beoogde grondgebruik, de beplanting en wegenstructuur zijn aangegeven.
f. cultuurhistorisch waardevolle structuur: de samenhang tussen historische elementen en de landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, waarbij onder elementen wordt verstaan: niet alleen
de afzonderlijke objecten, maar ook de infrastructurele lijnen en patronen die visueel, dan wel historisch-functioneel een samenhang vertonen met structuren;
g. ecologische hoofdstructuur: in het Streekplan vastgelegd samenhangend netwerk van bestaande en
nog te ontwikkelen natuurgebieden, en de verbindingen daartussen met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
h. groene contour: ecologische hoofdstructuur, de Natuurbeschermingswet-, Vogel- en habitatrichtlijngebieden;
i. groene en blauwe diensten: alle activiteiten op het gebied van natuur, water, landschap, cultuurhistorie
en toegankelijkheid voor recreatie die de kwaliteit van het landelijk gebied verhogen. Hieronder worden ook verstaan activiteiten op het gebied van zorglandbouw, kinderopvang, educatie, horeca en (verblijfs)recreatie, waaronder bed and breakfast (verbrede landbouw), waarbij de agrarische activiteiten ten minste 10% van de bedrijfsvoering blijven bedragen.
j. groen werklandschap: hoogwaardige, kleinschalige bedrijvigheid die schoon van aard is met direct
daaraan gekoppeld een versterking van de ecologische en landschappelijke kwaliteiten van het landelijk gebied;
k. grootschalige ontgronding: ontgrondingen waarbij een volume van 10.000 m3 of meer vaste stoffen
of 2.000 m3 kleigrond, wordt afgegraven;
l. grootschalige bouwgrondstoffenwinning: bouwgrondstoffenwinning waarbij een volume van 10.000 m3 of meer vaste stoffen of 2.000 m3 kleigrond, wordt afgegraven;
m. mobiliteitstoets; de toets als opgenomen in bijlage mobiliteitstoets;
n. nieuw landgoed: een op zichzelf staande landschaps- en economische eenheid, bestaande uit nieuw
bos- of natuurgebied al dan niet in combinatie met agrarische gronden dat openbaar toegankelijk is en gerangschikt is onder de Natuurschoonwet. Een wooncomplex van allure kan onderdeel uitmaken van het nieuwe landgoed;
o. rood voor groen: nieuwe bebouwing of vervangende bebouwing ten behoeve van stedelijke functies in ruil voor een aanmerkelijke verbetering van de groene kwaliteit van het landelijk gebied;
p. woonzorgvoorziening: kleinschalige woonaccommodatie ten behoeve van zorgvragers met mogelijkheden voor zorg en dagactiviteiten;
q. reconstructieplan: Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost (vastgesteld door Provinciale
Staten van Utrecht op 13 december 2004 en 10 januari 2005).
r. stadsrandactiviteiten: activiteiten die aan het stedelijk gebied zijn gerelateerd, zoals maneges en kinderboerderijen, en stedelijke functies met een overwegend onbebouwd en groen karakter, zoals sportvelden, begraafplaatsen, volkstuincomplexen en recreatiecomplexen. Tuincentra worden hieronder niet begrepen.
s. verstedelijking: nieuwe vestiging van niet-agrarische bedrijven en woningen, detailhandel, kantoren en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet wordt gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak;
t. waterlinies: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Grebbelinie en de Stelling van Amsterdam;
u. wet: Wet ruimtelijke ordening;
v. kernkwaliteiten: in de Bijlage Kernkwaliteiten aangegeven essentiële landschappelijke, cultuurhistorische of natuurlijke kenmerken van een nationaal landschap.
2. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen een projectbesluit als bedoeld in de artikelen 3.10, 3.27 en 3.29 van de wet, een inpassingsplan als bedoeld in de artikelen 3.26 en 3.28 van de wet, een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de wet en een besluit als bedoeld in de artikelen 3.40, 3.41 en 3.42 van de wet, tenzij de aard van de bepaling zich daartegen verzet.
3. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder toelichting bij een bestemmingsplan mede verstaan de onderbouwing bij een projectbesluit als bedoeld in de artikelen 3.10, 3.27 en 3.29 van de wet of een besluit als bedoeld in de artikelen 3.40, 3.41 en 3.42 van de wet, tenzij anders is bepaald of de aard van de bepaling zich daartegen verzet.
4. In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder een bestemmingsplan mede
begrepen een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de
wet alsmede een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3 van de wet.
5. Deze regeling en de daarop berustende bepalingen bevat uitsluitend normen op grond van artikel 4.1,
eerste lid, van de wet.
Artikel 2.1 Aardkundige waarden
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Aardkundige waarden’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied aanwezige aardkundige waarden.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied aanwezige aardkundige waarden, de daaraan toe te kennen waardering, het door de
gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de aardkundige waarden in het plan wordt
omgegaan.
Artikel 2.2 Ontgronding Utrechtse Heuvelrug
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ontgrondingen Utrechtse Heuvelrug’
bevat geen bestemmingen en regels die grootschalige ontgrondingen toestaan.
2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ontgrondingen Utrechtse Heuvelrug’ kan bestemmingen en regels bevatten die kleinschalige ontgrondingen toestaan voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.
Artikel 2.3 Bouwgrondstoffenwinning
Artikel 2.3.1 Bouwgrondstoffenwinning
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Bouwgrondstoffenwinning’ bevat geen
bestemmingen en regels die grootschalige bouwgrondstoffenwinning toestaan.
Artikel 2.3.2 Zoekgebied bouwgrondstoffenwinning
2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als
‘Zoekgebied bouwgrondstoffenwinning’ bestemmingen en regels bevatten die grootschalige bouwgrondstoffenwinning toestaan, mits de toelichting een ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.4 Bodembewerking veenweidegebied
[Geldt voor gebieden die als ‘kwetsbaar’ zijn aangemerkt op de kaart ‘kwetsbaarheid voor oxidatie van
organische stof bij bodembewerking’, behorend bij Bodemkaart veengebieden provincie Utrecht, februari 2008]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Bodembewerkingen veenweidegebied’
bevat geen bestemmingen en regels die bodembewerkingen toestaan die tot gevolg hebben dat een
veenlaag aan de oppervlakte wordt gebracht.
2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als
‘Bodembewerkingen veenweidegebied’ bestemmingen en regels bevatten die bodembewerkingen
toestaan daar waar de gemiddelde grondwaterstand 60 cm onder maaiveld is of lager.
3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als
‘Bodembewerkingen veenweidegebied’ bestemmingen en regels bevatten die bodembewerkingen
toestaan ten behoeve van graslandverbetering.
Hoofdstuk 3 Cultureel erfgoed
Artikel 3.1 Veiligstellen Cultuurhistorische hoofdstructuur
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Veiligstellen cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat bestemmingen en regels die het behoud van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waardevolle structuren waarborgen.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied aanwezige cultuurhistorische waardevolle structuren, de daaraan toe te kennen
waardering, het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met eventuele
veranderingen wordt omgegaan.
3. Ruimtelijke ontwikkelingen die voorzien in grootschalige veranderingen in een gebied dat is
aangeduid als ‘Veiligstellen cultuurhistorische hoofdstructuur’ zijn alleen toegestaan als in de toelichting op een bestemmingsplan wordt aangetoond dat er geen reëel alternatief is voor deze
ruimtelijke ontwikkelingen op deze locatie en de gekozen oplossing de cultuurhistorische hoofdstructuur
zo min mogelijk aantast.
Artikel 3.2 Eisen stellen Cultuurhistorische hoofdstructuur
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Eisen stellen cultuurhistorische waarden’ bevat bestemmingen en regels die zijn gericht op het in stand houden van en het voortbouwen op de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, de daaraan toe te kennen waardering, het door
de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan.
Artikel 3.3 Eisen stellen Cultuurhistorische hoofdstructuur archeologie
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Eisen stellen cultuurhistorische waarden archeologie’ bevat bestemmingen en regels die het behoud van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden waarborgen.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden, de daaraan toe te kennen
waardering, het door de gemeente te voeren beleid
Artikel 3.4 Waterlinies
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Waterlinies’ bevat bestemmingen en
regels die zijn gericht op aansluiting bij of een versterking zijn van de karakteristieken van de
verdedigingslinies en het direct aangrenzende terrein.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de
karakteristieken van dat gebied.
3. Ruimtelijke ontwikkelingen die voorzien in een afwijking van de karakteristieken van de verdedigingslinies zijn slechts dan aanvaardbaar als in de toelichting op het bestemmingsplan is aangetoond dat die ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk zijn en elders niet kunnen worden
gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Landelijk gebied
Artikel 4.0 Zonering landelijk gebied
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
Artikel 4.0 lid 1
1. Een gebied dat is aangeduid als ‘Zonering landelijk gebied’ omvat de volgende gebiedszoneringen:
Landelijk gebied 1, Landelijk gebied 2, Landelijk gebied 3 en Landelijk gebied 4. Daar waar in de artikelen 4.1 tot en met 4.16 een ruimtelijke onderbouwing in relatie tot de zonering verplicht wordt gesteld, vindt deze onderbouwing plaats mede op basis van de in lid 2 tot en met lid 5 genoemde kenmerken.
Artikel 4.0 lid 2
2. Een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied 1’ heeft als hoofdfunctie stedelijk uitloopgebied.
Artikel 4.0 lid 3
3. Bij een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied 2’ ligt het accent op het agrarisch grondgebruik.
Artikel 4.0 lid 4
4. Een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied 3’ wordt gekarakteriseerd door verweving van natuur, recreatie, militair gebruik, extensieve woningbouw en instellingen.
Artikel 4.0 lid 5
5. Een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied 4’ heeft als hoofdfunctie natuur.
Artikel 4.1 Landelijk gebied
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
Artikel 4.1 lid 1
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bevat bestemmingen
en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende landschappelijke
waarden en landschapstypen. Tot deze regels behoren in ieder geval op de aanwezige waarden afgestemde aanlegbepalingen en voor zover nodig bebouwingsvoorschriften.
Artikel 4.1 lid 2
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de
landschappelijke waarden en de landschaptypen van dat gebied, het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de landschappelijke waarden is omgegaan.
Artikel 4.1 lid 3
3. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bevat geen bestemmingen en regels die verstedelijking toestaan.
Artikel 4.1 lid 4
4. Het in het derde lid bepaalde is niet van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking
hebben op en in overeenstemming zijn met de volgende artikelen: artikel 4.6 (Stedelijk uitloopgebied),
artikel 4.9 (Ruimte voor ruimte), artikel 4.11 (Rood voor groen), artikel 4.12 (GWL), artikel 4.13 (Nieuwe landgoederen), artikel 5.2 leden 6 en 7 (EHS-saldobenadering) en plaatsvinden ter plaatse van de open contouren zoals aangegeven op de kaart behorende bij artikel 7.1 (Stedelijk gebied).
Artikel 4.1 lid 5
5. In afwijking van het bepaalde van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ ten behoeve van verstedelijking onder de volgende voorwaarden:
a. verstedelijking vindt plaats in aansluiting op een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’;
b. verstedelijking vindt niet plaats in landelijk gebied met bodem-, ecologische, landschappelijke of
cultuurhistorische kwaliteiten of in waterplassen en waterbergingslocaties;
c. de beoogde verstedelijking naar aard en omvang niet door herstructurering of intensivering van bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en alternatieven ontbreken;
d. indien de oppervlakte aan nieuwe verstedelijking wordt gecompenseerd door het schrappen van een voor een bebouwing geschikte locatie elders binnen en aan de rand van het stedelijk gebied, is de voorwaarde genoemd in het vijfde lid, onder sub c, niet van toepassing.
Artikel 4.1 lid 6
6. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bevat geen bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan in de nabijheid van gebieden aangeduid als ‘Groene contour’ die de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden significant aantasten.
Artikel 4.1 lid 7
7. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen
toestaan in de nabijheid van gebieden aangeduid als ‘Groene contour’ die leiden tot een significante
aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden, mits is voldaan aan de in artikel
5.2, derde lid, genoemde voorwaarden. Artikel 5.2, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 4.1 lid 8
8. een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als "Nationale Landschappen'' bevat bestemmingen en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen. Tot deze regels behoren in ieder geval op de aanwezige kernkwaliteiten afgestemde aanlegbepalingen en voor zover nodig bebouwingsvoorschriften.
Zie bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen
Artikel 4.1 lid 9
9. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het achtste lid bevat een beschrijving van de kernkwaliteiten van dat gebied, het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de kernkwaliteiten is omgegaan.
Artikel 4.2 Bebouwingenclaves
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Bebouwingsenclaves’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. verstedelijking resulteert in verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten;
c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied. Een beeldkwaliteitsparagraaf
maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.
Artikel 4.3 Woningen landelijk gebied
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Woningen landelijk gebied’ bevat bestemmingen en regels die voorzien in een maximale inhoudsmaat van 600 m3 ten behoeve van bestaande woningen. Voor gebouwen die in het verleden niet zijn opgericht om permanent te worden bewoond, maar wel als zodanig worden gebruikt, bedraagt de maximale inhoudsmaat 250 m3. Voor zover de bestaande inhoud groter is dan 250 m3 wordt aangesloten bij de bestaande inhoudsmaat.
2. In afwijking van de eerste volzin van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Woningen landelijk gebied’ bestemmingen en regels bevatten die het uitbreiden van
een woning tot een inhoud van maximaal 800 m3 toestaan, mits uit een gemeentelijke thematische
beleidsvisie blijkt dat een woning van een dergelijke omvang landschappelijk goed inpasbaar is.
3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid waarin de bouw van bijgebouwen bij een woning tot een grotere oppervlakte dan 50 m2 is toegestaan, bevat een ruimtelijke
onderbouwing waarin een relatie wordt gelegd tussen de grootte van het bijgebouw en de grootte van
het bij de woning behorende perceel en waarin de landschappelijke aanvaardbaarheid van deze bouwmogelijkheid wordt aangetoond.
Artikel 4.4 Woonvoorzieningen
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Woonzorgvoorzieningen’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat woonzorgvoorzieningen worden gerealiseerd, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
b. geen nieuwe bebouwing wordt opgericht, anders dan ter vervanging van bestaande bebouwing;
c. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
d. de zorgvoorziening is verzekerd.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder b, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Woonzorgvoorzieningen’ bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat nieuwe bebouwing wordt toegevoegd, mits in de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de nieuwe bebouwing ruimtelijk aanvaardbaar is en dat deze noodzakelijk is voor een goede zorgverlening.
3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied.
Artikel 4.5 Woonschepen
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Woonschepen’ bevat geen regels en
bestemmingen die nieuwe ligplaatsen voor woonschepen toestaan.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Woonschepen’ bestemmingen en regels bevatten die nieuwe vervangende ligplaatsen
toestaan voor woonschepen die afkomstig zijn uit zeer kwetsbare gebieden, onder de voorwaarde dat
de nieuwe locatie uit ruimtelijk oogpunt aanmerkelijk minder bezwaarlijk is.
3. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van
nieuwe ligplaatsen voor woonschepen met een historische waarde.
4. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een ruimtelijke onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied.
Hoofdstuk 4 Stedelijk uitloopgebied
Artikel 4.6 Stedelijk uitloopgebied
[LG 1, 2, 3 buiten de EHS]
Artikel 4.6 lid 1
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk uitloopgebied’ [LG 1] kan
bestemmingen en regels bevatten die stadsrandactiviteiten in een gebied aansluitend op het stedelijk
gebied toestaan.
Artikel 4.6 lid 2
2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk uitloopgebied aanvullende
voorwaarden’ [LG 2] kan bestemmingen en regels bevatten die stadsrandactiviteiten in een gebied
aansluitend op het stedelijk gebied toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast;
b. voorzien wordt in een goede landschappelijk inpassing;
c. de te realiseren voorziening past bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern;
d. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.
Artikel 4.6 lid 3
3. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk uitloopgebied extra aanvullende voorwaarden’ [LG 3 buiten de EHS] kan bestemmingen en regels bevatten die stadsrandactiviteiten in een gebied aansluitend op het stedelijk gebied toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast;
b. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
c. de te realiseren voorziening past bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern;
d. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
e. de kwaliteiten van natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt.
Artikel 4.6 lid 4
4. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede of derde lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat voldaan is aan de genoemde voorwaarden.
Hoofdstuk 4 Bestaande niet-agrarische bedrijven
Artikel 4.7 Bestaande niet-agrarische bedrijven
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Bestaande niet-agrarische bedrijven’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bestaande niet-agrarische bedrijven worden uitgebreid tot maximaal 20% van de bestaande bebouwing.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, waarin is voorzien in een
uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven bevat een ruimtelijke onderbouwing van deze
uitbreidingsmogelijkheid, die aantoont dat deze uitbreiding ruimtelijk aanvaarbaar is en dat deze
uitbreiding noodzakelijk is voor de voortzetting van het niet-agrarische bedrijf.
3. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen voor uitbreiding tot een hoger percentage dan 20,
indien sprake is van een economische noodzaak.
Hoofdstuk 4 Land- en tuinbouw
Artikel 4.8 Nevenactiviteiten agrarische bedrijven
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nevenactiviteiten agrarische bedrijven’
kan bestemmingen en regels bevatten die niet-agrarische nevenactiviteiten, niet zijnde groene of blauwe diensten, in bestaande bebouwing toestaan.
2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nevenactiviteiten agrarische bedrijven’
bevat geen bestemmingen en regels die toestaan dat extra nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd ten
behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten, niet zijnde groene of blauwe diensten.
3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied, als voorzien wordt in de
mogelijkheid van nevenactiviteiten in een omvang van meer dan 300 m2. Uit deze onderbouwing
blijkt dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en er geen
onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.
Hoofdstuk 4 Rood voor groen
Artikel 4.9 Ruimte voor ruimte
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
Artikel 4.9 lid 1 [landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ruimte voor ruimte’ kan bestemmingen
en regels bevatten die de bouw van één nieuwe woning toestaan, mits alle bestaande voormalige,
cultuurhistorisch niet waardevolle, bedrijfsgebouwen met een ondergrens van 1000 m2 zijn gesloopt en omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Artikel 4.3 Woningen landelijk gebied is van toepassing. De bouw van de nieuwe woning vindt plaats op het oorspronkelijke bouwperceel of aan de rand van een kern.
Artikel 4.9 lid 1 [Extensiveringsgebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ruimte voor ruimte’, alsmede ´Extensiveringsgebied Reconstructieplan’ kan bestemmingen en regels bevatten die de bouw van één nieuwe woning toestaan, mits alle bestaande voormalige, cultuurhistorisch niet waardevolle, bedrijfsgebouwen met een ondergrens van 800 m2 aan bedrijfsbebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij zijn gesloopt en omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Artikel 4.3 Woningen landelijk gebied is van toepassing. De bouw van de nieuwe woning vindt plaats op het oorspronkelijke bouwperceel of aan de rand van een kern.
Artikel 4.9 lid 2
2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Ruimte voor ruimte’ kan bestemmingen
en regels bevatten die de bouw van één nieuwe woning toestaan bij beëindiging van een glastuinbouwbedrijf buiten het concentratiegebied mits alle bestaande voormalige bedrijfsgebouwen met een ondergrens van 5000 m2 zijn gesloopt en omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Artikel 4.3 Woningen landelijk gebied is van toepassing. De bouw van de nieuwe woning vindt plaats op het oorspronkelijke bouwperceel of aan de rand van een kern.
Artikel 4.9 lid 3
3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing, mede in relatie tot zonering van het landelijk gebied.
Artikel 4.9 lid 4
4. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste of tweede lid ter zake
van:
a. de oppervlakte van te slopen bebouwing, mits is voorzien in een extra ruimtelijke kwaliteitsimpuls;
b. de vastgelegde inhoudsmaat voor woningen in het landelijk gebied van de op te richten woning of
het aantal op te richten woningen mits aanzienlijk meer wordt gesloopt dan de aangegeven ondergrens;
c. de situering van de woning, mits is aangetoond dat een andere locatie in het landelijk gebied aanmerkelijk meer bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 4.10 Functieverandering
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Functieverandering’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bij algehele bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte een woonbestemming wordt gegeven, mits bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden, dan wel worden versterkt en omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Functieverandering’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bij algehele bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen worden aangewend voor andere functies, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de oppervlakte van de overige bedrijfsgebouwen wordt gereduceerd met ten minste 50%;
b. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden, dan wel
versterkt;
c. de functiewijziging leidt niet tot een onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer;
d. omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
3. In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als
‘Functieverandering’ bestemmingen en regels bevatten die afwijken van het genoemde percentage als
het voormalige bedrijf is gelegen binnen het stedelijk uitloopgebied of als het gaat om meer aan het
landelijk gebied gebonden functies.
4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen voor
een gebied dat is aangeduid als ‘Functieverandering’ voor het geven van een woonbestemming aan
een niet tot het hoofdgebouw behorende bedrijfsruimte. De ontheffing kan worden verleend onder de
voorwaarden dat:
a. het vrijstaande bijgebouw uit een oogpunt van cultuurhistorie waardevol is;
b. de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of versterkt;
c. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
5. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid bevat een
ruimtelijke onderbouwing, mede in relatie tot zonering van het landelijk gebied.
Artikel 4.11 Rood voor groen
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Rood voor groen’ kan bestemmingen en regels bevatten die stedelijke functies mogelijk maken, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
b. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing staat in een redelijke verhouding tot de hoeveelheid extra groen;
c. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
d. de rode en groene functie worden in samenhang ontwikkeld;
e. de aanwezige waterhuishoudkundige, milieu en cultuurhistorische waarden worden niet aangetast en zo mogelijk versterkt;
f. de tijdige realisering van de groene functie en de duurzame instandhouding daarvan is verzekerd;
g. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing, mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied. Een beeldkwaliteitsparagraaf
maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.
Hoofdstuk 4 Groene werklandschappen
Artikel 4.12.1 Groene werklandschappen nieuwvestiging
[LG 1 en LG 3 buiten de EHS]
1 Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene werklandschappen nieuwvestiging’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat nieuwe groene werklandschappen worden gerealiseerd, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. met de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de economische structuur van het gebied;
b. de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap heeft een substantiële duurzame
verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
c. de cultuurhistorische of recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt.
d. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
e. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.
2 De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de financiële haalbaarheid, tijdige realisering en duurzame instandhouding van de groene functies is verzekerd en de ruimtelijke inpassing goed mogelijk is. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke
Artikel 4.12.2 Groene werklandschappen nieuwvestiging niet toegestaan
[LG 2, LG 4 en EHS]
Artikel 4.12.2 lid 1
1 Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene werklandschappen nieuwvestiging niet toegestaan’ bevat geen bestemmingen en regels die toestaan dat nieuwe groene werklandschappen worden gerealiseerd.
Artikel 4.12.2 lid 2
2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene werklandschappen nieuwvestiging niet toegestaan ontheffing’ [LG 2] voor het realiseren van een groen werklandschap. De ontheffing kan worden verleend
onder de voorwaarden dat:
a. de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast;
b. met de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de economische structuur van het gebied;
c. de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap heeft een substantiële duurzame
verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
d. de cultuurhistorische of recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt.
e. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
f. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.
Artikel 4.12.3 Groene werklandschappen bestaande bebouwing
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
Artikel 4.12.3 lid 1
1 Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene werklandschappen bestaande bebouwing’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat functiewijziging binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt ten behoeve van groene werklandschappen, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. met de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de economische structuur van het gebied;
b. de vestiging van de bedrijvigheid van het groene werklandschap heeft een substantiële duurzame
verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
c. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het groene werklandschap worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt;
d. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
e. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.
Artikel 4.12.3 lid 2
2 Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Aanvullende voorwaarden Groene werklandschappen bestaande bebouwing EHS’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat
functiewijziging binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt ten behoeve van groene werklandschappen, mits is voldaan aan de volgende aanvullende voorwaarden:
a. het bebouwingsvolume neemt per saldo niet toe;
b. de groene impuls resulteert in een beter functioneren van de EHS door vergroting van het areaal natuur of verbetering van de natuurkwaliteit, natuurherstel of duurzaam natuurbeheer.
Artikel 4.12.3 lid 3
3 De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat de financiële haalbaarheid, tijdige realisering en duurzame
instandhouding van de groene functies is verzekerd en de ruimtelijke inpassing goed mogelijk is. Een
beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.
Hoofdstuk 4 Nieuwe landgoederen
Artikel 4.13.1 Nieuwe landgoederen
[LG 1 en LG 3 buiten de EHS]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen’ kan
bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat nieuwe landgoederen worden gerealiseerd, mits is
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de vestiging van een nieuw landgoed heeft een substantiële duurzame verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
b. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt;
c. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing staat in goede verhouding tot de te realiseren hoeveelheid
extra groen;
d. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
e. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
f. het niet gelegen is in het Landbouwontwikkelingsgebied van het Reconstructieplan;
g. het agrarisch grondgebruik in het Verwevingsgebied van het Reconstructieplan niet doelmatig kan worden voortgezet.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de financiële haalbaarheid, tijdige realisering en duurzame instandhouding van de groene functies is verzekerd en de ruimtelijke inpassing goed mogelijk is. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.
Artikel 4.13.2 Nieuwe landgoederen niet toegestaan
[LG 2, LG 4 en de EHS]
Artikel 4.13.2 lid 1
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen niet toegestaan’
bevat geen bestemmingen en regels die toestaan dat nieuwe landgoederen worden gerealiseerd.
Artikel 4.13.2 lid 2
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen niet toegestaan ontheffing’ [LG 2] voor
het realiseren van een nieuw landgoed. De ontheffing kan worden verleend onder de voorwaarden
dat:
a. de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast;
b. de vestiging van een nieuw landgoed heeft een substantiële duurzame verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
c. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt;
d. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing staat in goede verhouding tot de te realiseren hoeveelheid
extra groen;
e. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
f. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
g. het niet gelegen is in het Landbouwontwikkelingsgebied van het Reconstructieplan.
Artikel 4.13.2 lid 3
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen niet toegestaan ontheffing EHS Langbroekerweteringgebied overig’ voor het realiseren van een nieuw landgoed. De ontheffing kan
worden verleend onder de voorwaarden dat:
Artikel 4.13.2 lid 3 sub a t/m c
a. de groene functie aansluit bij de bij het gebied passende natuurdoeltypen;
b. de vestiging van een nieuw landgoed heeft een substantiële duurzame verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
c. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt;
Artikel 4.13.2 lid 3 sub d
d. de hoeveelheid toe te voegen bebouwing staat in goede verhouding tot de te realiseren hoeveelheid
extra groen, met dien verstande dat geen bebouwing wordt toegevoegd in de gebieden die zijn aangeduid als ‘Reconstructieplangebied’;
Artikel 4.13.2 lid 3 sub e t/m f
e. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
f. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
Artikel 4.13.2 lid 4
4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen
voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe landgoederen niet toegestaan ontheffing EHS overig’ voor het realiseren van een nieuw landgoed. De ontheffing kan worden verleend onder de voorwaarden
dat:
a. de groene functie aansluit bij de bij het gebied passende natuurdoeltypen;
b. geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd;
c. de vestiging van een nieuw landgoed heeft een substantiële duurzame verrijking van de ecologie en het landschap tot gevolg;
d. de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt.
e. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
f. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt.
Artikel 4.14.1 Intensieve veehouderij nieuwvestiging niet toegestaan
[LG 1 en LG 4, m.u.v. reconstructieplangebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Intensieve veehouderij nieuwvestiging
niet toegestaan’ bevat geen bestemmingen en regels die nieuwvestiging van intensieve veehouderij
toestaan.
Artikel 4.14.2 Intensieve veehouderij omschakeling toegestaan
[Geldt voor gehele Landelijk gebied, m.u.v. reconstructieplangebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Intensieve veehouderij omschakeling
toegestaan’ kan bestemmingen en regels bevatten die een omschakeling van een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf naar een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarisch bedrijf toestaan, mits dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.
2. Een toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit niet wordt aangetast.
Artikel 4.15.1 Glastuinbouw niet toegestaan
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Glastuinbouw niet toegestaan’ bevat geen bestemmingen of regels die glastuinbouw toestaan.
2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ´Glastuinbouw niet toegestaan’ bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bestaande glastuinbouwbedrijven worden uitgebreid mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de uitbreiding is beperkt tot een omvang die noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van
het glastuinbouwbedrijf;
b. geen sprake is van zwaarwegende landschappelijke bezwaren;
c. bestaande omringende functies niet onevenredig worden aangetast of beperkt.
3. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen om verplaatsing van
solitaire glastuinbouwbedrijven gevestigd in De Ronde Venen en omgeving mogelijk te maken naar
gronden in aansluiting op bestaande kassengebied in de Polder Derde Bedijking.
4. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een ruimtelijke onderbouwing mede in relatie tot de zonering van het landelijk gebied.
Artikel 4.15.2 Concentratiegebied glastuinbouw
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Concentratiegebied glastuinbouw’ kan
bestemmingen en regels bevatten die glastuinbouw toestaan.
Artikel 4.16 Stiltegebied
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stiltegebied’ bevat geen bestemmingen en regels die de geluidsbelasting in het stiltegebied negatief beïnvloeden.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van het
door de gemeente te voeren beleid en de wijze waarop hiermee in het plan is omgegaan.
Artikel 5.1 Robuuste ecologische verbindingszones nog geen EHS
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Robuuste ecologische verbindingszones nog geen EHS’ bevat geen bestemmingen en regels die de realisatie van deze zones belemmeren.
2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Robuuste ecologische verbindingszones nog geen EHS’ bevat bestemmingen en regels die het realiseren van deze zones mogelijk maakt.
Artikel 5.2 Groene contour
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene contour’ bevat bestemmingen en regels die zijn gericht op de bescherming van de in het plangebied aanwezige wezenlijke kenmerken
en waarden. Dit bestemmingsplan bevat geen bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen
toestaan die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant aantasten.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de in
het plangebied voorkomende wezenlijke kenmerken en waarden. Daarnaast bevat de toelichting,
indien wordt voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen, onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat er geen
sprake is van significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden door die ruimtelijke
ontwikkelingen.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Groene contour’ bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen
toestaan die leiden tot een significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden mits is
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
b. schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen;
c. als mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, dan moet de resterende schade worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders, met dien verstande dat:
1e. compensatie vindt in natura plaats in de directe omgeving van de ruimtelijke ingreep en buiten de groene contour;
2e. het bestemmingsplan waarin de compensatie wordt geregeld, wordt gelijktijdig vastgesteld met het bestemmingsplan als bedoeld in de aanhef van dit lid, tenzij verzekerd is dat de compensatie wordt gerealiseerd;
3e. de compensatie minimaal gelijkwaardig is aan het verlies aan waarden en kenmerken;
4e. naarmate de te compenseren waarden en kenmerken op grond van hun zeldzaamheidswaarde
of ouderdom niet gelijkwaardig vervangbaar zijn, wordt een grotere oppervlakte gecompenseerd. Deze kwaliteitstoeslag in hectares ligt tussen de 0,1 en 1,0 zoals beschreven in de Bijlage kwaliteitstoeslag in hectares;
Zie bijlage Kwaliteitstoeslag in hectares
5e. indien kwantitatieve compensatie, als bedoeld onder lid 3, sub c, onder 3e en 4e, niet mogelijk
is, vindt kwalitatieve compensatie plaats waarbij de vervangende waarden hoger in rangorde
zijn of de vervangende waarden tot verbetering van de kwaliteit van wezenlijke kenmerken
en waarden van de aangrenzende EHS tot gevolg hebben.
4. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de in dat lid genoemde voorwaarden onder a. tot en met c.;
5. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de voorwaarde om in natura te compenseren, als bedoeld in het bepaalde in het derde lid, sub c, onder 1e, wanneer is aangetoond dat niet kan worden voldaan aan het nabijheidsbeginsel en dat compensatie elders ook niet mogelijk is.
6. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Groene contour’ bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen
binnen de EHS toestaan, mits per saldo op gebiedsniveau de kwaliteit wordt verbeterd, de kwantiteit
wordt vergroot en voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. de combinatie van ruimtelijke ontwikkelingen binnen één gebiedsvisie is opgenomen waaruit de
ruimtelijke samenhang blijkt en de wijze waarop de ontwikkelingen worden gerealiseerd;
b. binnen de EHS een kwaliteitsslag gemaakt wordt waarbij het oppervlak natuur minimaal gelijk
blijft dan wel toeneemt;
c. een vergroting van het areaal EHS optreedt, waardoor de EHS beter gaat functioneren, ter
compensatie van het gebied dat door de ruimtelijke ontwikkelingen verloren is gegaan;
7. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het zesde lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de in dat lid genoemde voorwaarden onder a. tot en met c.
Artikel 5.3 Waardevolle natuur buiten EHS
[Kaartbijlage Streekplan 7.5.B]
1. Een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ‘Waardevolle natuur buiten EHS’ bevat
bestemmingen en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende
geconcentreerde actuele natuurwaarden.
Hoofdstuk 6 Golfterreinen
Artikel 6.1.1 Nieuwe en uitbreiding van bestaande golfterreinen
Artikel 6.1.1 lid 1
1. Een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe en uitbreiding van bestaande
golfterreinen’ [LG 1] kan bestemmingen en regels bevatten die nieuwe golfterreinen en de uitbreiding
van bestaande golfterreinen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. voorzien wordt in een goede landschappelijk inpassing en natuurontwikkeling;
b. de cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd;
c. het recreatief medegebruik is gewaarborgd.
Artikel 6.1.1 lid 2
2. Een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ‘Aanvullende voorwaarden nieuwe en
uitbreiding van bestaande golfterreinen’ [LG3 buiten de EHS] kan bestemmingen en regels bevatten
die nieuwe golfterreinen en de uitbreiding van bestaand golfterreinen toestaan, mits wordt voorzien in
een kwalitatief aanzienlijke landschaps- en natuurontwikkeling en in het behoud, versterking of
herstel van cultuurhistorische structuren.
Artikel 6.1.1 lid 3
3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste of tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Artikel 6.1.2 Nieuwe en uitbreiding van bestaande golfterreinen niet toegestaan
Artikel 6.1.2 lid 1
1. Een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe en uitbreiding van bestaande
golfterreinen niet toegestaan’ [LG 2, LG 4 en EHS] bevat geen bestemmingen en regels die nieuwe en
uitbreiding van bestaande golfterreinen toestaan.
Artikel 6.1.2 lid 2
2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor het gebied dat is aangeduid als ´Nieuwe en uitbreiding van bestaande golfterreinen niet toegestaan, uitzondering’ [LG 2] bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bestaande golfterreinen worden uitgebreid onder de voorwaarde dat
recreatief medegebruik is gewaarborgd en de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast.
Artikel 6.1.2 lid 3
3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Artikel 6.1.2 lid 4
4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen voor
een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwe en uitbreiding van bestaande golfterreinen niet toegestaan
ontheffing ’ [LG 2] voor het realiseren van een nieuw golfterrein. De ontheffing kan worden verleend
onder de volgende voorwaarden:
a. het agrarisch grondgebruik niet doelmatig kan worden voortgezet;
b. de agrarische structuur van het omliggende gebied wordt zo min mogelijk aangetast;
c. voorzien wordt in een goede landschappelijk inpassing, rekening houdend met de natuurwaarden van omliggend gebied;
d. de cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd;
e. het recreatief medegebruik is gewaarborgd;
f. het golfterrein is gesitueerd aansluitend op het stedelijk gebied
Hoofdstuk 6 Verblijfsrecreatie
Artikel 6.2.1 Nieuwvestiging verblijfsrecreatie
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwvestiging verblijfsrecreatie’ [LG 1
en LG 3 buiten de EHS voor zover geen deel uitmakend van de Vinkeveense Plassen en de
Heuvelrug] kan bestemmingen en regels bevatten die nieuwvestiging van verblijfsrecreatieterreinen
toestaan mits wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en omliggende agrarische
bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Artikel 6.2.2 Nieuwvestiging verblijfsrecreatie niet toegestaan
Artikel 6.2.2 lid 1
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Nieuwvestiging verblijfsrecreatie niet
toegestaan’ [LG 2, LG 1 en LG 3 voor zover deel uitmakend van de Vinkeveense Plassen en de
Heuvelrug, LG 4 en de EHS] bevat geen bestemmingen en regels die de nieuwvestiging van verblijfsrecreatie toestaan.
Artikel 6.2.2 lid 2
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen [LG 3
aan de oostzijde van de Heuvelrug buiten de EHS] voor de hervestiging van verblijfsrecreatiebedrijven
die zijn gevestigd in de meest kwetsbare delen van de EHS. De ontheffing kan worden verleend
onder de voorwaarden dat:
a. het te hervestigen verblijfsrecreatiebedrijf het functioneren van de EHS belemmert of het bedrijf
vanwege de EHS onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden heeft om rendabel te functioneren ;
b. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
c. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Artikel 6.2.3 Uitbreiding bestaande verblijfsrecreatie
[Geldt voor gehele landelijk gebied]
Artikel 6.2.3 lid 1
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Uitbreiding bestaande verblijfsrecreatie’ [LG 1 en LG 2] kan bestemmingen en regels bevatten die uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieterreinen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het desbetreffende bedrijf heeft onvoldoende ruimte om het kwaliteitsniveau te optimaliseren;
b. de uitbreiding leidt niet tot een onevenredige aantasting van aanwezige waarden of de agrarische
structuur.
Artikel 6.2.3 lid 2
2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Aanvullende voorwaarden uitbreiding
bestaande verblijfsrecreatie’ [LG 3, LG 4] kan bestemmingen en regels bevatten die uitbreiding van
een bestaand verblijfsrecreatieterrein toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het desbetreffende bedrijf heeft onvoldoende ruimte om het kwaliteitsniveau te optimaliseren;
b. de uitbreiding leidt niet tot een onevenredige aantasting van de aanwezige waarden of de
agrarische structuur;
c. indien de uitbreiding is gelegen binnen een gebied dat is aangeduid als ‘Groene contour’ worden
wezenlijke kenmerken en waarden niet significant aangetast;
d. de uitbreiding resulteert in ruimtelijke kwaliteitswinst.
Artikel 6.2.3 lid 3
3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en tweede lid bevat een ruimtelijke
onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Hoofdstuk 6 Permanente bewoning recreatieverblijven
Artikel 6.2.4 Permanente bewoning toegestaan
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Permanente bewoning recreatieverblijven toegestaan’ [het gehele landelijk gebied m.u.v. Groene contour en Nationale landschappen] kan bestemmingen en regels bevatten die permanente bewoning van recreatiewoningen, stacaravans en recreatieboten toestaan mits op 31 oktober 2003 al sprake was van permanente bewoning en dit sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden. Voor recreatiewoningen, stacaravans of recreatieboten die deel uitmaken van een als een eenheid te beschouwen complex, voldoen alle recreatiewoningen, stacaravans of recreatieboten aan deze voorwaarde.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Artikel 6.2.5 Permanente bewoning niet toegestaan
Artikel 6.2.5 lid 1
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Permanente bewoning recreatieverblijven niet toegestaan’ [Groene contour en Nationale landschappen] bevat geen bestemmingen en regels die permanente bewoning van recreatiewoningen, stacaravans en recreatieboten toestaan.
Artikel 6.2.5 lid 2
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen voor
een gebied dat is aangeduid als ‘Permanente bewoning recreatieverblijven niet toegestaan ontheffing’
[Nationale landschappen] voor de permanente bewoning van recreatiewoningen, stacaravans en
recreatieboten. De ontheffing kan worden verleend onder de voorwaarde dat op 31 oktober 2003 al
sprake was van permanente bewoning en dit sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden en landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
Hoofdstuk 7 Stedelijk gebied
Artikel 7.1 Stedelijk gebied
[Geldt voor stedelijk gebied]
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’ bevat bestemmingen en regels voor woningbouw op nieuwe uitbreidingslocaties waarbij de woningbouwaantallen genoemd in bijlage Woningbouwaantallen, onder het kopje nieuwe uitbreiding, richtinggevend zijn. Voor de
kernen Maarn, Wilnis en Linschoten zijn de woningbouwaantallen genoemd in de bijlage Woningbouwaantallen onder het kopje restcapaciteit richtinggevend.
Zie bijlage Woningbouwaantallen
2. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’ bevat bestemmingen en regels voor bedrijventerreinen op nieuwe locaties waarbij de maximale bruto omvang is genoemd in
bijlage Bedrijventerreinen. Daarnaast geldt voor de kernen Wijk bij Duurstede, Renswoude en Soesterberg de netto restcapaciteit genoemd in de bijlage Bedrijventerreinen.
Zie bijlage Bedrijventerreinen
3. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’ bevat bestemmingen en regels die waarborgen dat het locatiebeleid, zoals genoemd in bijlage Locatiebeleid, in acht wordt genomen indien het bestemmingsplan voorziet in de realisering of herstructurering van een bedrijventerrein.
Zie bijlage Locatiebeleid
Artikel 7.2 Mobiliteitstoets
[Geldt voor stedelijk gebied]
1. De toelichting op een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Mobiliteitstoets’ en
waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen
die die ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben.
2. Indien uit de in het eerste lid bedoelde beschrijving blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in bijlage Mobiliteitstoets van deze regeling uitgevoerd.
Zie bijlage Mobiliteitstoets
Artikel 8.1 Waterwin-, grondwaterbeschermingsgebieden en 100-jaarzones
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden en 100-jaarszones’ bevat bestemmingen en regels die het waterwinbelang in waterwingrondwaterbeschermingsgebieden en 100-jaarszones beschermen bij functiewijzigingen.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van het
door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het waterwinbelang is rekening
gehouden.
Artikel 8.2 Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug’
bevat geen bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die een bedreiging
vormen voor de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar
omliggende natuurgebieden.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is
aangeduid als ‘Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug’ bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke
ontwikkelingen toestaan die risico’s met zich meebrengen voor de grondwaterkwaliteit, mits aan
de nieuwe functie een integrale afweging ten grondslag ligt en maatregelen zijn genomen om emissie
naar het grondwater te voorkomen.
3. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat is voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Artikel 8.3 Dijkversterkingszone
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Dijkversterkingszone’ bevat geen
bestemmingen of regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die een dijkversterking of dijkverlegging bemoeilijken, tenzij de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op basis van bestaande
uitbreidingsrechten ter plaatse van al aanwezige functies.
Artikel 8.4 Waterbergingsgebied
1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Waterbergingsgebied’ bevat geen
bestemmingen of regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie, tenzij de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op basis van bestaande
uitbreidingsrechten ter plaatse van al aanwezige functies.
2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van het
door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het waterbergingsbelang is
omgegaan.
Hoofdstuk 9 Slot- en Overgangsbepalingen
Artikel 9.1 Procedure ontheffing
1. Een aanvraag tot ontheffing wordt ingediend door de gemeenteraad of het college van burgemeester
en wethouders.
2. Een ontheffing kan uitsluitend worden aangevraagd voordat het ontwerp van het bestemmingsplan ter
inzage wordt gelegd.
3. Op de voorbereiding van een ontheffing is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit en van het besluit tot ontheffing geschiedt langs
elektronische weg.
4. Een aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:
a. een beschrijving van de bestaande planologische situatie en de ontwikkelingen waarvoor een ontheffing wordt gevraagd;
b. een beschrijving van de mogelijke gevolgen van de ontheffing voor het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd;
c. één of meer kaarten op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de plaats
waarop de ontheffing betrekking heeft.
5. Gedeputeerde Staten houden bij de beslissing op de aanvraag om ontheffing in ieder geval rekening
met de geldende structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de wet.
6. Bij de beoordeling van de aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, onder sub c,
besluiten Gedeputeerde Staten gehoord de statencommissie Ruimte, Groen en Water.
Artikel 9.2 Aanpassingstermijn bestemmingsplan
1. In afwijking van artikel 4.1, tweede lid, van de wet wordt het tijdstip waarop een bestemmingsplan in
elk geval in overeenstemming met dit besluit moet zijn vastgesteld, voor een bestemmingsplan dat:
a. vóór 1 juli 2003 onherroepelijk is geworden, gesteld op het tijdstip bedoeld in artikel 9.1.4, vierde lid, eerste volzin van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening;
b. op of na 1 juli 2003 onherroepelijk is geworden en is vastgesteld voor 1 januari 2005, gesteld op het tijdstip bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van de wet;
c. na 1 januari 2005 is vastgesteld, gesteld op het tijdstip bedoeld in artikel 3.1, tweede lid van de wet.
Artikel 9.3 Technische correctie van begrenzing
1. Gedeputeerde Staten kunnen kennelijke onjuistheden in de begrenzing van de bij dit besluit aangewezen gebieden wijzigen.
2. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de technische aanpassingen van de gebieden aangeduid als ‘Stedelijk gebied’ en ‘Landelijk gebied’.
Artikel 9.4 Bekendmaking
Het besluit tot vaststelling van deze verordening wordt onverminderd andere wettelijke regels bekend
gemaakt door plaatsing in het provinciaal blad.
Artikel 9.5 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het provincieblad waarin het wordt geplaatst.
Artikel 9.6 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Provinciale ruimtelijke verordening, Provincie Utrecht 2009.
Bijlage Kernkwaliteiten nationale landschappen
Bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen
Nationaal Landschap
|
Kernkwaliteiten
|
Arkemheen-Eemland |
- Extreme openheid;
- Stagenverkaveling;
- Veenweidekarakter;
- Historie van de Zuiderzee;
- Grebbelinie;
- Overgangsgebieden.
|
Groene Hart - algemeen |
- Landschappelijke diversiteit;
- (Veen)weidekarakter;
- Openheid;
- Rust & Stilte.
|
Groene Hart -Droogmakerijen |
Alle vier gelden, waarbij centraal staan:
- Landschappelijke diversiteit;
- Openheid.
|
Groene Hart -Metropolitane landschappen |
Alle vier gelden, waarbij centraal staan:
- Landschappelijke diversiteit.
|
Groene Hart - Waarden en Venen |
Alle vier gelden, waarbij centraal staan:
- Veenweidekarakter;
- Openheid;
- Rust & stilte.
|
Nieuwe Hollandse Waterlinie |
- Samenhangend systeem van foten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
- Groen en overwegend rustig karakter;
- Openheid.
|
Rivierengebied |
- Schaalcontrast van zeer open naar besloten;
- Samenhangend stelsel van rivier – uiterwaard –
- oeverwal – kom;
- Samenhangend stelsel van hoge stuwwal – flank –
- kwelzone – oeverwal – rivier;
- De Kromme Rijn als vesting en vestiging.
|
Stelling van Amsterdam |
- Samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
- Groen en relatief ‘stille’ ring rond Amsterdam;
- Relatief grote openheid.
|
Terug naar artikel 4.1 Landelijk gebied
Bijlage Kwaliteitstoeslag in hectares
Kwaliteitstoeslag in hectares
Bij compensatie van natuur en bos worden de volgende toeslagen gehanteerd.
De hoogte van de kwaliteitstoeslag in hectares is afhankelijk van de vervangbaarheid van het ecosysteem.
Met betrekking tot de vervangbaarheid kunnen 3 categorieën worden onderscheiden:
- Snel vervangbare natuurkwaliteiten:
• natuurkwaliteiten die binnen 25 jaar zijn te vervangen;
• gebieden met natuurkwaliteiten die nog geen 25 jaar oud zijn.
Voor deze categorie geldt een toeslag van 0,3 van de fysieke compensatie, tenzij het nieuwe gebied aansluit op de Ecologische Hoofdstructuur. Dan geldt een toeslag van 0,1.
Voorbeelden: weidevogelgebieden, bossen jonger dan 25 jaar, aangelegd op voormalige landbouwgrond
- Natuurkwaliteiten: vervangbaar binnen 25 tot 100 jaar:
Voor deze categorie geldt een toeslag van 0,7 van de fysieke compensatie, tenzij het nieuwe gebied aansluit op de Ecologische Hoofdstructuur. Dan geldt een toeslag van 0,3.
Voorbeelden: laagveenmoerassen, stuifzanden, schraallanden en bos 25-100 jaar oud.
- Moeilijk, respectievelijk niet vervangbare natuurkwaliteiten:
Dit zijn gebieden die meer dan 100 jaar vergen om te worden vervangen en natuurkwaliteiten
waarvoor moeilijk andere locaties met de passende fysieke omstandigheden kunnen worden gevonden. Dit betreft de volgende gebieden met zeer oude bodems: schraalgraslanden, kalkgraslanden, bos > 100 jaar oud, hoogvenen, vennen, veenheiden, droge en natte heide, duinheide, bronbossen, beken en slufters. Het berekenen van de kwaliteitstoeslag voor deze categorie is maatwerk en dient van geval tot geval bekeken te worden.
Terug naar artikel 5.2 Groene contour
Bijlage Woningbouwaantallen
Woningbouwaantallen
Woningbouwprogramma 2005-2015 stadsgewest Utrecht (afgeronde aantallen)
|
Restcapaciteit |
Nieuwe Uitbreiding 2005-2015
|
De Bilt |
400 |
0 |
Bunnik |
130 |
70 |
Driebergen |
0 |
250 |
Houten |
2000 |
0 |
Maarssen |
175 |
500 |
Nieuwegein |
1500 |
0 |
Utrecht |
22200 |
200 |
Vianen |
120 |
0 |
IJsselstein |
320 |
0 |
Zeist |
700 |
15001)
|
Stadsgewest Utrecht
|
27545
|
4320
|
1) 1500 woningen in kader van Hart van Heuvelrugproject; hiervan hangen er nog 1100 ‘boven de markt’ en zijn nog niet aan een locatie toegewezen. Bij onvoldoende zekerheid over compenserende groene maatregelen wordt voor deze stedelijke ontwikkeling elders in het stadsgewest een locatie (of locaties) gezocht. Voor de overige 400 woningen is inmiddels een overeenkomst getekend (pilot Zorginstellingen).
Woningbouwprogramma 2005-2015 gewest Eemland (afgeronde aantallen)
|
Restcapaciteit |
Nieuwe Uitbreiding 2005-2015 |
Amersfoort |
9750 |
0 |
Baarn |
70 |
200 |
Bunschoten |
330 |
1640 |
Eemnes |
150 |
250 |
Leusden |
950 |
100 |
Soest |
560 |
5001)
|
Woudenberg |
200 |
2002)
|
Gewest Eemland
|
12010
|
2890
|
1) 500 woningen in Soesterberg locatie Apollo-noord in het kader van Hart van Heuvelrugproject.
2) In totaal gaat het om 280 woningen waarvan echter 80 woningen zijn te faseren voor de periode na 2015.
Woningbouwprogramma 2005-2015 deelgebied Zuidoost (afgeronde aantallen)
|
Restcapaciteit |
Nieuwe Uitbreiding 2005-2015
2015 |
Amerongen |
30 |
0 |
Doorn |
150 |
0 |
Leersum |
25 |
0 |
Maarn |
120 |
0 |
Renswoude |
0 |
1501)
|
Rhenen |
290 |
570 |
Veenendaal |
3300 |
3650 |
Wijk bij Duurstede |
50 |
500 |
Deelgebied Zuidoost
|
3965
|
5650
|
1) In de streekplanperiode is er verder de mogelijkheid van een afrondende bebouwing met circa 20 woningen als compensatieproject in het kader van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken. Deze maken geen onderdeel uit van het in de tabel aangegeven gemeentelijke woningbouwprogramma van 150 woningen.
Woningbouwprogramma 2005-2015 deelgebied West (afgeronde aantallen)
|
Restcapaciteit |
Nieuwe Uitbreiding 2005-2015 |
Abcoude |
105 |
35 |
Breukelen |
250 |
0 |
Loenen |
190 |
0 |
Lopik |
70 |
120 |
Montfoort |
240 |
80 |
Oudewater |
270 |
0 |
De Ronde Venen |
1360 |
0 |
Woerden |
1590 |
150 |
Deelgebied West
|
4075
|
385
|
Terug naar artikel 7.1 Stedelijk gebied
Bijlage Bedrijventerreinen
Bedrijventerreinen
Programma werken 2005-2015 stadsgewest Utrecht
|
Bedrijventerrein
aantal netto ha restcapaciteit
per 1-1-2003 1)
|
Bedrijventerrein
aantal bruto ha nieuwe locaties
2005-2015 |
De Bilt |
6.5 |
|
Bunnik |
4 |
|
Driebergen |
|
|
Houten |
43 |
|
Maarssen |
|
|
Nieuwegein |
99 |
|
Utrecht |
136 |
2) en 3)
|
Vianen |
30 |
|
IJsselstein |
13 |
|
Zeist |
5.5 |
3 en 7 3)
|
Stadsgewest Utrecht |
337 |
|
1) De opgenomen aantallen restcapaciteit hebben betrekking op de periode vanaf 2003 en wijken daarmee af van de in paragraaf 6.5 (Werken) genoemde aanwezige restcapaciteit van 350 ha netto (als totaal van de vier deelgebieden) vanaf 2005 ter bepaling van de totale opgave aan nieuwe bedrijventerrein.
2) Bij de kernbeschrijving van Utrecht is aangegeven dat het de verwachting is dat de locatie Rijnenbrug aan het einde van streekplanperiode tot ontwikkeling komt; dit biedt ook de mogelijkheid om eerder met de uitgifte van bedrijventerrein te beginnen. Wij gaan daarbij uit van een totale capaciteit van 100 ha bruto. Op dit moment is niet aan te geven of en hoeveel ha’s in de streekplanperiode uitgegeven worden. Vandaar dat wij voor Rijnenburg in programmatische zin geen aantallen hectares hebben opgenomen. Verder is bij de kernbeschrijving beschreven dat in De Uithof een reservering voor de lange termijn van een locatie van enkele hectares mogelijk is. Deze locatie is bestemd voor specifiek kennisgerelateerde bedrijven (sciencepark).
3) 7 hectare in kader van Hart van Heuvelrugproject. Deze hangen vooralsnog ‘boven de markt’ en zijn nog niet definitief aan een locatie toegewezen. Bij onvoldoende zekerheid over compenserende groene maatregelen zal voor deze stedelijke ontwikkeling elders in het stadsgewest een locatie worden gezocht. (Zie ook de passage over Hart van de Heuvelrug in paragraaf 7.9 De Utrechtse Heuvelrug.) In het kader van het project Hart van de Heuvelrug bekijkt de gemeente Zeist de mogelijkheid van het ontwikkelen van een bedrijventerrein op Kamp Nieuw Amsterdam. Op dit moment is over de haalbaarheid nog onvoldoende duidelijkheid. Blijkt deze locatie niet (tijdig) haalbaar dan geldt de locatie Rijnenburg als alternatief. Een deel van het programma van Rijnenburg zal dan naar voren worden gehaald.
Programma werken 2005-2015 gewest Eemland
|
Bedrijventerrein
aantal netto ha restcapaciteit
per 1-1-2003 3)
|
Bedrijventerrein
aantal bruto ha nieuwe locaties
2005-2015 |
Amersfoort |
80 |
15 |
Baarn |
|
5 |
Bunschoten |
5.9 |
30 1)
|
Eemnes |
|
10 |
Leusden |
1.7 |
|
Soest |
|
18 2)
|
Woudenberg |
|
20 |
Gewest Eemland |
95.3 |
98 |
1) Van deze 30 ha aan de zuidzijde van Bunschoten is 20 ha bestemd voor verplaatsing van Zuidwenk.
Provinciale ruimtelijke verordening 25
2) Oppervlak van in totaal 18 ha in kader van Hart van Heuvelrugproject; hiervan is 10 ha toegerekend aan locatie Richelleweg boven de aanwezige restcapaciteit van bruto 5 ha. De overige 8 ha betreft de locatie Soesterberg Noord-oost. In het kader van de Hart van de Heuvelrug moet voor deze locatie nog een groencompensatie worden aangewezen. Vooruitlopend hierop wordt de locatie ruimtelijk wel toegewezen maar is de daadwerkelijke realisering afhankelijk van nadere bindende afspraken over een passende groencompensatie in de gemeente Soest, dan wel elders in het centrale deel van de Utrechtse Heuvelrug.
3) De opgenomen aantallen restcapaciteit hebben betrekking op de periode vanaf 2003 en wijken daarmee af van de in paragraaf 6.5 (Werken) genoemde restcapaciteit van 350 ha netto (als totaal van de vier deelgebieden) vanaf 2005 ter bepaling van de totale opgave aan nieuw bedrijventerrein.
Programma werken 2005-2015 deelgebied Zuidoost
|
Bedrijventerrein
aantal netto ha restcapaciteit
per 1-1-2003 2)
|
Bedrijventerrein
aantal bruto ha nieuwe locaties
2005-2015 |
Amerongen |
|
|
Doorn |
1 |
|
Leersum |
|
2 |
Maarn |
|
|
Renswoude |
2.2 |
5 |
Rhenen |
5 |
|
Veenendaal |
21.1 |
36 1)
|
Wijk bij Duurstede |
7 |
10 |
Deelgebied Zuidoost |
36.3 |
17 |
1) 36 ha netto op het regionale ISEV-bedrijventerrein op Gelders grondgebied (gemeente Ede).
2) De opgenomen aantallen restcapaciteit hebben betrekking op de periode vanaf 2003 en wijken daarmee af van de in paragraaf 6.5 (Werken) genoemde restcapaciteit van 350 ha netto (als totaal van de vier deelgebieden) vanaf 2005 ter bepaling van de totale opgave aan nieuw bedrijventerrein.
Programma werken 2005-2015 deelgebied West
|
Bedrijventerrein
aantal netto ha restcapaciteit
per 1-1-2003 1)
|
Bedrijventerrein
aantal bruto ha nieuwe locaties
2005-2015 |
Abcoude |
3.6 |
|
Breukelen |
4.0 |
|
Loenen |
|
5 |
Lopik |
0.9 |
|
Montfoort |
|
|
Oudewater |
|
|
De Ronde Venen |
17.5 |
|
Woerden |
9.7 |
30 |
Deelgebied West |
35.7 |
35 |
1) De opgenomen aantallen restcapaciteiten hebben betrekking op de periode vanaf 2003 en wijken daarmee af van de in hoofdstuk 6 genoemde aanwezige restcapaciteit van 350 ha netto (als totaal van de vier deelgebieden) vanaf 2005 ter bepaling van de totale opgave aan nieuwe bedrijventerrein.
Terug naar artikel 7.1 Stedelijk gebied
Bijlage Locatiebeleid
Locatiebeleid
In de Nota Ruimte is een nieuw locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen geïntroduceerd, waarin
tevens het beleid van grootschalige en perifere detailhandel is opgenomen. Het oude locatiebeleid was
eenzijdig gericht op het verminderen van de mobiliteit. Het was sterk normatief en bood daardoor weinig
ruimte voor maatwerk in specifieke gevallen.
Het nieuwe provinciale locatiebeleid heeft een veel bredere insteek. Bereikbaarheid is een belangrijk
aspect, maar ook economische ontwikkelingsmogelijkheden, milieu en ruimtelijke kwaliteit hebben we in ons beleid geïntegreerd. Vraag en aanbod willen wij met elkaar in evenwicht brengen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Ons nieuwe beleid bevordert het tot stand komen van algemene en specifieke vestigingsmilieus met elk hun eigen kwaliteiten. Wij willen dit beleid inzetten als sturingsmiddel; als zodanig kan het alleen goed van de grond komen door de gezamenlijke inzet van overheden en marktpartijen.
Het locatiebeleid is vastgelegd in dit streekplan en in het Strategisch Mobiliteitsplan Utrecht. Het betreft
in hoofdzaak de ruimtelijke reservering voor verschillende typen werklocaties, passend binnen de
ruimtelijke en milieuhygiënische mogelijkheden en wenselijkheden en kansrijk wat betreft de beschikbare capaciteit van de infrastructuur.
In het streekplan hebben we de vestigingsmilieus indicatief aangegeven en vooral beleidsmatig
omschreven. De regionale samenwerkingsorganen en gemeenten zullen dit beleid uitwerken en meer
normatief in hun ruimtelijke plannen moeten vastleggen, om een duidelijk kader te bieden voor het (inter- )gemeentelijk bedrijfsvestigingsbeleid. Het gaat dan vooral om aspecten als de intergemeentelijke afstemming van bedrijfsvestigingsbeleid, de vormgeving van het parkeerbeleid, de mate van functiemenging, de bebouwingsintensiteit, de kwaliteit van de openbare ruimte en de milieuzonering. Ook flankerend beleid in de vorm van parkmanagement of vervoersmanagement moet op regionaal of lokaa niveau worden uitgewerkt.
Voor de milieukwaliteit geldt dat (overeenkomstig het PMP) in regionale uitwerkingen per vestigingsmilieu een milieukwaliteitsprofiel wordt geformuleerd. Bij ontwerp, inrichting en vestiging zal rekening moeten worden gehouden met dit profiel.
Met het instellen van een provinciaal kennisteam (bedrijfs)locatieontwikkeling (‘kennisteam’) willen wij
zorgen voor een goede uitwerking en realisering van het provinciale locatiebeleid in gemeentelijke
ruimtelijke plannen. Dit kennisteam moet niet alleen zorgen voor het ontwikkelen van het juiste profiel
van een bedrijventerrein op de juiste plaats, maar ook voor de samenwerking tussen gemeenten, het
zonodig actualiseren van het vestigingsmilieu, het realiseren van intensief ruimtegebruik, het duurzaam
bouwen, het realiseren en behouden van een milieu kwaliteitsprofiel en het tijdig realiseren van een ontsluitingsniveau.
De vestigingsmilieus
We onderscheiden zeven vestigingsmilieus. Deze variëren van hoogstedelijk met een grote mate van
functiemenging tot buitenstedelijk met meer specifieke vormen van ruimtegebruik, als de bedrijfsactiviteit zich niet goed laat mengen met wonen of als specifieke eisen worden gesteld aan de
bereikbaarheid. Omdat het mengen van functies belangrijk is voor de stedelijke vitaliteit hanteren we als
uitgangspunt: mengen waar mogelijk en ontmengen waar nodig. Ongeveer de helft van de
uitbreidingsruimte voor bedrijventerreinen is gereserveerd voor autonome groei en de andere helft voor
bedrijven die uit het stedelijk of landelijk gebied moeten worden uitgeplaatst vanwege milieuoverlast of
uit oogpunt van veiligheid of bereikbaarheid. Een deel van de uit te plaatsen bedrijven behoort tot de
sector transport en logistiek. Voor dit type bedrijven is een deel van de nieuwe bedrijventerreinen
gesitueerd bij aansluitingen van hoofdverkeerswegen.
Bij het onderscheid van de vestigingsmilieus hebben we rekening gehouden met de structuur van de
Utrechtse economie en de samenstelling van de Utrechtse beroepsbevolking. Opvallend voor Utrecht is
een sterke, breed samengestelde diensteneconomie en een ondervertegenwoordiging van industrie en
handel. De grote behoefte aan ruimte voor kantoren en kantoorachtige bedrijvigheid leidt tot een relatief
‘schone’ economie met een intensief ruimtegebruik en een kwalitatief hoge uitstraling.
Bij het faciliteren van de Utrechtse economie richten wij ons met name op de dienstensector en op kennisintensieve bedrijvigheid. Wij willen geen nieuwe grootschalige industriële en logistieke ondernemingen aantrekken. Wel maken wij ons sterk voor het herstructureren van een groot deel van de bestaande bedrijventerreinen, waarbij we tevens een intensiever ruimtegebruik voorstaan.
We onderscheiden de volgende vestigingsmilieus.
1. Nationaal stedelijk werkmilieu
Het nationaal stedelijk werkmilieu bevindt zich op locaties op en om de belangrijkste openbaar- vervoerknooppunten in de provincie. Het gaat hierbij om het herontwikkelen van gebieden bij Utrecht CS en Amersfoort CS. Deze werkmilieus grenzen aan de historische binnensteden en kenmerken zich door een grote mate van functiemenging van kantoren, voorzieningen en wonen. Ook grootschalige detailhandel en leisure (bijv. grootschalige bioscopen) passen goed in dit milieu. Het grondgebruik is zeer intensief, de functies zijn arbeids- en bezoekersintensief. Dit werkmilieu is uitstekend ontsloten door (inter)nationaal openbaar vervoer en goed bereikbaar met de fiets, maar het heeft geen directe ontsluiting op het hoofdwegennet.
De functies dienen te passen in het bereikbaarheidsprofiel en hebben een hoogwaardige bovenregionale uitstraling en aantrekkingskracht. Het intensieve ruimtegebruik vraagt om gebouwde parkeervoorzieningen en bijzondere aandacht voor de beeldkwaliteit en voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Er zal enige milieuhinder zijn, binnen het te formuleren milieukwaliteitsprofiel.
2. Regionaal stedelijk werkmilieu
Het regionaal stedelijk werkmilieu bevindt zich op en om de centra van de middelgrote kernen zoals
Zeist, Nieuwegein, Woerden en Veenendaal. Dit milieu kenmerkt zich door een grote mate van
functiemenging van kantoren, voorzieningen en wonen. Het grondgebruik is intensief en er is sprake van
een grotere differentiatie in functies dan in het nationaal stedelijk werkmilieu.
Het karakter van deze functies is ook minder grootschalig. Dit werkmilieu is goed ontsloten met het regionaal openbaar vervoer, goed bereikbaar met de fiets en goed tot redelijk ontsloten voor de auto. Hier passen functies die goed aansluiten op dit bereikbaarheidsprofiel en die een hoogwaardige regionale uitstraling en aantrekkingskracht hebben.
Dit milieu moet voortdurend worden aangepast aan de eisen van de tijd. Intensiveren van het
ruimtegebruik is hiervoor de oplossing, evenals flexibiliteit in functieveranderingen. Het steeds
intensievere ruimtegebruik vraagt met het oog op de kwaliteit van de openbare ruimte om gebouwde
parkeervoorzieningen. Ook bij dit milieu is bijzondere aandacht nodig voor de beeldkwaliteit en de
kwaliteit van de openbare ruimte. Milieuhinder zal beperkt optreden.
3. Gemengd woon-werkmilieu
Het gemengde woonwerkmilieu bevindt zich in gebieden in steden en dorpen waar de woonfunctie
dominant is. Mengen van wonen met andere kleinschalige functies is gewenst, waarbij hinder voor de
omwonenden zo veel mogelijk moet worden voorkomen. In plannen voor stedelijke vernieuwing dienen
de mogelijkheden voor functieverandering ten gunste van het werken te worden afgewogen. Het
grondgebruik is weinig intensief. Langs de toegangswegen zijn mogelijkheden voor intensiever ruimtegebruik.
Hier liggen ook goede mogelijkheden voor het toevoegen van extra functies, zoals kleinschalige
bedrijven, kantoren en leisure (sport en horeca) met een locale aantrekkingskracht. Dit werkmilieu is matig ontsloten met het openbaar vervoer. De bereikbaarheid met de auto en de fiets is goed. In parkeren voor bedrijven dient zo veel mogelijk op eigen terrein of collectief te worden voorzien. In dit werkmilieu zal in het algemeen de minste milieuhinder optreden.
4. Specifiek voorzieningenmilieu
Het voorzieningenmilieu bevindt zich op specifieke werklocaties. Het gaat om grootschalige ontwikkelingen met een (boven)regionale functie en uitstraling, met vaak een grote publieksaantrekkende werking. Hier passen grootschalige detailhandel (bijv. een meubelboulevard), maar ook ziekenhuizen, onderwijs, zorginstellingen, weggebonden horecavoorzieningen, discotheken, sportcomplexen en dergelijke. Deze voorzieningen kunnen door hun specifieke aard of schaal vaak geen plaats krijgen in destedelijke werkmilieus. De locatiekeuze voor deze werkmilieus vraagt om maatwerk. De meeste locaties liggen aan de rand van de grote steden.
Het mobiliteitsprofiel van de bedrijven dient aan te sluiten op het bereikbaarheidsprofiel van het voorzieningenmilieu. Daar waar de locatie aan de rand of in het stedelijk gebied ligt mag een goede fietsontsluiting in ieder geval niet ontbreken. Gelet op de vaak specifieke mobiliteitsaspecten van de
verschillende voorzieningen is een bedrijfsvervoerplan gewenst. Tevens dient rekening te worden gehouden met eventuele negatieve milieueffecten van een voorziening, zoals op het gebied van geluid, veiligheidsrisico’s of verkeersaantrekkende werking. De publieksaantrekkende werking vraagt een milieukwaliteit met beperkte hinder en risico’s.
De mogelijkheden van intensief en meervoudig ruimtegebruik en van gebouwde parkeervoorzieningen
moeten goed worden benut, mede met het oog op een betere ruimtelijke kwaliteit. Dit hangt echter af van de functie. Gebouwde parkeervoorzieningen zijn wenselijk voor grootschalige detailhandel.
Het universiteitscentrum De Uithof zal zich als enige voorzieningenmilieu meer multifunctioneel kunnen
ontwikkelen door het toevoegen van bijvoorbeeld wonen en kennisgerelateerde bedrijvigheid.
5. Algemeen bedrijvenmilieu
Het algemene bedrijvenmilieu is bedoeld voor bedrijven die qua schaal of functioneren (milieuhinder of
onveiligheid) niet passen in de directe woonomgeving. Het gaat om bedrijventerreinen aan de rand van of op afstand van de stad. Terreinen aan de rand van de stad zijn geschikt voor lichtere bedrijfsvormen uit de milieucategorieën 2 en 3 en in specifieke gevallen categorie 4. Terreinen op afstand van de stad zijn geschikt voor zwaardere bedrijfsvormen in categorie 4 en 5, in specifieke gevallen categorie 3, en voor bedrijven met veiligheidsrisico’s.
Mengen met andere functies dient beperkt te blijven tot detailhandel in volumineuze goederen (zoals
auto’s, boten, caravans en bouwmarkten) die in het stedelijk gebied moeilijk inpasbaar zijn. Mengen met wonen is uitgesloten; dit geldt ook voor bedrijfswoningen. Kantoren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf zijn toegestaan tot vijftig procent van het bruto bedrijfsvloeroppervlak en tot een maximum van 2000 m2.
Het bereikbaarheidsprofiel van de bedrijven dient aan te sluiten op het bereikbaarheidsprofiel van de
locatie. Daar waar de locatie aan de rand of in het stedelijk gebied ligt mag een goede fietsontsluiting in
ieder geval niet ontbreken. Parkeren wordt zo veel mogelijk collectief of op eigen terrein geregeld. Een
minimum parkeernorm is gewenst.
Mogelijkheden voor intensief ruimtegebruik dienen te worden benut om te komen tot een gemiddelde
reductie van vijftien procent van het grondgebruik. Met name op nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen
zijn er grote kansen voor het realiseren van intensief ruimtegebruik door een efficiëntere stedenbouwkundige opzet en een ander gronduitgiftebeleid. Ook dienen minimale in plaats van maximale bebouwingspercentages te worden gehanteerd en minimale bouwhoogten. De beeldkwaliteit van de bebouwing en de inpassing van het bedrijventerrein in de omgeving verdienen bijzondere aandacht.
De bedrijvenlocaties moeten gezoneerd worden voor wat betreft de verschillende milieuaspecten.
Afgezien van de toelaatbaarheid van bedrijven dient ook een bepaald milieuambitieniveau te worden
gerealiseerd voor de bedrijvenlocatie in relatie tot de omgeving. Op het terrein zelf zijn de milieukwaliteitenin het algemeen laag. Met behulp van parkmanagement kan in de onderscheiden bedrijvenmilieus optimaal rekening worden gehouden met de randvoorwaarden op het gebied van bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit.
5.1. Specifiek ontsloten
Het specifiek ontsloten milieu is bedoeld voor (grootschalige) bedrijven die zich bezighouden met
transport, handel en distributie. Het goederentransport kan via water, spoor of snelweg gebeuren. Een
voorbeeld van een dergelijk terrein is ’t Klooster in Nieuwegein. Mengen met andere functies is
ongewenst. Kantoren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf zijn toegestaan tot vijftig procent van
het bedrijfsvloeroppervlak en tot een maximum van 2000 m2.
De locaties dienen direct ontsloten te zijn via de hoofdstructuur van wegen, water of spoor. Een zorgvuldige routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vraagt extra aandacht.
Milieuzonering is noodzakelijk. Het milieukwaliteitsprofiel is vergelijkbaar met die voor het algemene
bedrijvenmilieu (zie 5). Parkeren wordt met een minimumnorm op eigen terrein geregeld. Omdat het om terreinen gaat voor bedrijven met een relatief extensief ruimtegebruik, is intensiveren van het ruimtegebruik weliswaar een aandachtspunt, maar het zal niet overal te realiseren zijn.
De inpassing van het bedrijventerrein in de omgeving verdient bijzondere aandacht.
5.2. Specifiek kantoren
Het bedrijvenmilieu specifiek kantoren is bedoeld voor kantoren en kantoorachtige bedrijven met een
hoogwaardige uitstraling en een (boven)regionale functie, zoals Papendorp in Utrecht. Toevoeging van
voorzieningen, bijvoorbeeld een zakelijk hotel, is mogelijk. Het milieu is geschikt voor bedrijven
waarvoor een goede bereikbaarheid per auto noodzakelijk is en die daardoor niet passen in een nationaal of regionaal stedelijk werkmilieu.
Ontsluiting met hoogwaardig openbaar vervoer is, gelet op de arbeidsintensiteit van de kantoorfunctie,
tevens noodzakelijk. Daar waar de locatie aan de rand of in het stedelijk gebied ligt mag een goede
fietsontsluiting niet ontbreken. Parkeren dient inpandig of ondergronds te gebeuren. Mogelijkheden voor
intensief ruimtegebruik dienen optimaal te worden benut.
Het milieukwaliteitsprofiel ligt hoger dan voor bedrijventerreinen, maar lager dan in de woongebieden.
Deze specifieke kantoorlocaties zijn alleen toelaatbaar in de beide stadsgewesten, aansluitend aan de
centrumsteden Utrecht en Amersfoort.
Terug naar artikel 7.1 Stedelijk gebied
Bijlage Mobiliteitstoets
Mobiliteitstoets
- Om na te gaan of de toets noodzakelijk is het wenselijk bij elk ruimtelijk plan inzicht te geven in:
a het aantal verplaatsingen dat die ontwikkeling tot gevolg heeft en
b of er sprake is van een (relatief) groot aantal verplaatsingen.
- Als de mobiliteitstoets noodzakelijk blijkt, is het aan te bevelen in ieder geval in te gaan op een aantal algemene aspecten zoals:
a of de ruimtelijke ontwikkeling qua locatie en type mobiliteit passend is binnen de netwerkvisie
SMPU;
b of het aantal (te verwachten) verplaatsingen van de diverse modaliteiten passend zijn op het
ontsluitende infrastructurele netwerk;
c of en hoe is voorzien in een afdoende aansluiting van de locatie op de ontsluitende infrastructuur
(voor de diverse modaliteiten);
d of er voldoende financiële middelen zijn gereserveerd voor de benodigde infrastructuur (voorzieningen)
(voor de diverse modaliteiten);
e of en op welke wijze de fasering van de infrastructuur (voor de diverse modaliteiten) aansluit op
fasering van de ruimtelijke ontwikkeling.
Ten aanzien van auto (personen en goederen) daarnaast specifiek op:
- de capaciteit van het omliggend autowegennet in relatie tot de extra verkeersstroom.
Ten aanzien van openbaar vervoer daarnaast ook specifiek op:
- het kwaliteitsniveau van het huidige en toekomstige openbaar vervoer (en, indien van toepassing, in relatie tot het vestigingsmilieu);
- de bereikbaarheid van haltevoorzieningen.
Ten aanzien van langzaam verkeer daarnaast ook specifiek op:
- de huidige en geplande fietsinfrastructuur (binnen en buiten het plangebied);
- de ontsluiting van de ruimtelijke ontwikkeling door langzaam verkeer routes.
Het inzicht in het aantal verplaatsingen dat de ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg heeft (stap 1) alsmede
de resultaten van de mobiliteitstoets (stap 2), worden samen met de overige zaken met betrekking tot
verkeer en vervoer opgenomen in het ruimtelijk plan (bestemmingsplantoelichting).
Relevante overige zaken met betrekking tot verkeer en vervoer (mobiliteitsaspecten) die in ruimtelijke
plannen voor grootschalige ontwikkelingen aan de orde moeten komen zijn (voor zover relevant en niet al behandeld in de mobiliteitstoets zelf):
a Verkeersveiligheid;
b Kwaliteit leefomgeving (geluidhinder, luchtverontreiniging, compenserende maatregelen);
c Parkeer- en fietsvoorzieningen;
d Vervoersmanagement, parkmanagement;
e Goederenvervoer (multimodaal vervoer, overslagmogelijkheden);
f Transport gevaarlijke stoffen (in relatie tot routenet gevaarlijke stoffen);
g Randvoorwaarden vanuit wegenverordeningen (o.a. Wegenverordening provincie Utrecht 2004).
Terug naar artikel 7.2 Mobiliteitstoets
|