Artikel 6 Bestemming Natuur

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke en (a)biotische waarden;
  2. waterlopen en waterpartijen, alsmede voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. recreatief medegebruik met voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatief medegebruik’ (rm);
  5. een camperstandplaats voor maximaal 4 campers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats’ (sr-cp);
  6. ligplaatsen voor schepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘passantenhaven’ (pah);
  7. parkeren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ (p);
  8. aanlegplaats van een fiets- en voetveer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘fiets- en voetveer’ (fv).

De doeleneinden genoemd onder c. tot en met h. zijn ondergeschikt aan de doeleinden a. en b. en zijn om die reden slechts toelaatbaar voor zover zij daar niet strijdig mee zijn.
 



Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. de bebouwing is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. de bouwhoogte voor scheepvaarttekens is maximaal 11 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.
     


Lid 3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in lid 6.1 genoemde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 1 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en kleine oppervlaktewateren alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m²;
    5. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
    6. het vellen of rooien van houtopstanden en/of opgaande bomen.
  2. Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    1. die worden uitgevoerd ter realisering van de maatregelen die voortvloeien uit het ‘project Ruimte voor de Lek’, zoals deze zijn opgenomen in het Inrichtingsplan van het project en waarvan de kaarten met het kenmerk C03021.000044.4020, tekeningnummers “Bijlage 6-1” en “Bijlage 6-2”, versie C, datum 2-3-2011 zijn bijgevoegd in de bijlage van deze regels;
    2. ten behoeve van het aanleggen van de camperstandplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats’ (sr-cp), mits de camperplaats landschappelijk wordt ingepast, door een groenelement dat aansluit op het bestaande groenelement;
    3. ten behoeve van entrees naar de uiterwaarden in de vorm van trappen die liggen op of deels in het dijktalud, mits het gaat om maximaal 4 trappen in de Bossenwaard, 3 trappen in de Vianense Waard en 3 trappen in de Pontwaard/ Mijnsherenwaard
    4. ten behoeve van rijroutes en los- en laadplaatsen, met bijbehorende kortstondige zandopslag, ten tijde van het aanleggen van het ‘project Ruimte voor de Lek’.
    5. die het normale onderhoud en beheer van de gronden ten dienste van de bestemming betreffen;
    6. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (of een aanlegvergunning) is verleend;
    7. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. De onder a. genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de werken of werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van natuurontwikkeling;
    2. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, ecologische en/of landschappelijke waarden als omschreven in artikel 6.1 worden niet onevenredig aangetast;
    3. bij het graven, dempen, herprofileren van sloten en oppervlaktewateren is door de waterbeheerder verklaard dat tegen de te nemen maatregelen geen bezwaar bestaat;
    4. bij het aanbrengen van verhardingen groter dan 100 m² is het aanbrengen van verhardingen noodzakelijk in het kader van beheer of het recreatief medegebruik;
    5. bij het aanbrengen van oeverbeschoeiingen worden waardevolle oevervegetaties niet onevenredig aangetast;
    6. bij het aanbrengen van ondergrondse leidingen blijft de bestaande bodemopbouw behouden en is het behoud van het natuurgebied gewaarborgd.