Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 plan
het provinciaal inpassingsplan ‘Ruimte voor de Lek’ van de provincie Utrecht.

1.2 inpassingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9926.PIPRvdL-0006 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 verbeelding
de tekening nr. NL.IMRO.0000…….. van het provinciaal inpassingsplan ‘Ruimte voor de Lek’, met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden zijn aangewezen.

1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 archeologische waarde
de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van overblijfselen uit vroegere tijden.

1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsbebouwing
alle bebouwing behorende bij een bedrijf met uitzondering van de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken.

1.9 beheerder van de primaire waterkering
beheerder van de primaire waterkering in de zin van artikel 1.1 Waterwet.

1.10 bestaande situatie
a. ten aanzien van bebouwing: legale bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
b. ten aanzien van gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan.

1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.20 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.21 dijk
waterkerend grondlichaam.

1.22 extensief dagrecreatief medegebruik
verblijf buiten de woning voor extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en vissen, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals zitbankjes, informatieborden en een vissteiger.

1.23 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt plus een overkapping met een open constructie.

1.25 grondgebonden agrarische activiteiten
een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond als agrarisch productiemiddel zoals akkerbouw, veeteelt en/of tuinbouwbedrijf.

1.26 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.27 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf (zoals een hotel). Discotheken en seksinrichtingen worden hieronder niet begrepen.

1.28 hydraulische taakstelling
de taakstelling gekoppeld aan het project Ruimte voor de Lek, namelijk een waterstandverlaging van 8 centimeter in het kader van de MHW-taakstelling.

1.29 Inrichtingsplan Ruimte voor de Lek
Het plan getiteld ‘Ruimte voor de Lek (SNIP 3), Inrichtingsplan, Provincie Utrecht’, gedateerd op 28 maart 2011.

1.30 kampeermiddelen
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.

1.31 landwinkel
een gebouw bedoeld voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden van agrarische producten die op het eigen bedrijf zijn geproduceerd, waaronder begrepen, het uitstallen ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 lawaaisporten
sportactiviteiten waarbij zodanig geluid wordt geproduceerd dat het achtergrondniveau wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, gemotoriseerd paragliding en (model)vliegsport, de jachtsport wordt hieronder niet begrepen.

1.33 ligplaats
een plaats in het water bestemd voor het afmeren van een vaartuig.

1.34 natuur
alle levende organismen, hun habitat, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen.

1.35 natuurbeheerplan

1.36 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf -onder invloed van- klimaat, geomorfologie, bodemkundige en waterhuishoudkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloed door menselijke aanwezigheid, in stand houden.

1.37 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten.

1.38 overkapping met een open constructie
een bouwwerk met maximaal twee wanden die al dan niet tot de constructie zelf behoren.

1.39 peil
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.40 primaire waterkering
een primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.

1.41 project Ruimte voor de Lek
de werkzaamheden of werken die worden uitgevoerd door of vanwege de in de PKB bedoelde maatregel Ruimte voor de Rivier, uit te voeren binnen de plangrenzen van de verbeelding.

1.42 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een andere persoon tegen vergoeding.

1.43 recreatief medegebruik
gebruik ten behoeve van ontspanning (in de vrije tijd) en vrijetijdsbesteding (sport en spel, verblijf in de natuur en uitstapjes, zoals wandelen, fietsen, paardrijden), inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals natuurlijke speelvoorzieningen, picknicktafels, een verhard wandelpad, voetgangersbruggen en informatieborden, niet zijnde verblijfsrecreatie.

1.44 restaurant
een zelfstandig horecabedrijf, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel of zaalaccommodatie, dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken daaraan ondergeschikt is.

1.45 talud
onderdeel van de waterkering in de vorm van een onder een helling gelegen vlak.

1.46 theehuis
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.47 waterafvoergebied
een gebied begrensd door een waterkering dat – bij een hoger dan gemiddelde waterstand op de rivier – geheel of gedeeltelijk ruimte biedt voor de afvoer van rivierwater richting zee.

1.48 waterbeheerder
het bevoegde bestuursorgaan van een overheidslichaam dat is belast met de overheidszorg die is gericht op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen.

1.49 waterberging
als functie van wateren: het tijdelijk of langdurig bergen van (regen)wateroverschotten uit de omgeving.

1.50 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, bestortingen, etc.

1.51 waterkering
een waterkerende en/of -scheidende, kunstmatige of natuurlijke hoogte of hooggelegen gronden, inclusief de daarin aanwezige waterkerende elementen.

1.52 werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.53 woning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.



Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen).

2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een gebouw
tussen de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren en:
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld;

indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeiboord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, molenwieken en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 hoogte van vegetatie
de afstand van het maaiveld, dan wel de waterbodem, tot het hoogste punt van de vegetatie.

2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.



Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bestemming Agrarisch - Natuurboerderij

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch – Natuurboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een bedrijf waarvan tenminste 10% van de omzet wordt gegenereerd door grondgebonden agrarische activiteiten en voor het overige door activiteiten als bepaald onder b. tot en met i.
  2. één bedrijfswoning;
  3. dienstverlening op educatief gebied;
  4. horeca in de vorm van een restaurant, met een maximale oppervlakte van 275 m²;
  5. horeca in de vorm van een theehuis, met een maximale oppervlakte van 25 m²;
  6. detailhandel in de vorm van een landwinkel, met een maximale oppervlakte van 15 m²;
  7. terras ten dienste van horeca, met een maximale oppervlakte van 220 m²;
  8. parkeren ten behoeve van de bedrijfsfuncties, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ (p);
  9. extensief dagrecreatief medegebruik;
  10. perceelsontsluitingen en overige verhardingen.

 



Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  2. maximaal 1.500 m2 van het bouwvlak mag worden bebouwd;
  3. voor het bouwen geldt dat na oprichting van het bouwwerk, het bouwperceel landschappelijk moet zijn ingepast;
  4. voor het bouwen van bedrijfsbebouwing gelden de volgende regels:
    1. de goothoogte van de bedrijfsbebouwing is maximaal 6 meter en de bouwhoogte is maximaal 10 meter;
    2. bij herbouw ter vervanging van bestaande bedrijfsbebouwing met een grotere goot- of bouwhoogte, geldt de bestaande (grotere) goot- of bouwhoogte als maximum goot- of bouwhoogte;
  5. voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
    1. de goothoogte van de bedrijfswoning is maximaal 6 meter en de bouwhoogte is maximaal 9 meter;
    2. bij herbouw ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning met een grotere goot- of bouwhoogte, geldt de bestaande (grotere) goot- of bouwhoogte als maximum goot- of bouwhoogte;
    3. de inhoud van de bedrijfswoning is maximaal 600 m3;
    4. bij herbouw ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning die een inhoud heeft van meer dan 600 m³ mag maximaal de bestaande inhoud worden teruggebouwd;
  6. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
    1. de goot- en bouwhoogte zijn maximaal 3 meter respectievelijk 5 meter;
    2. de gezamenlijke oppervlakte is maximaal 50 m².
  7. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. de bouwwerken mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van lichtmasten;
    2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is maximaal 2 meter;
    3. de bouwhoogte van lichtmasten is maximaal 5 meter. De lichtbron wordt zodanig gesitueerd en gericht, dat er geen lichtuitstraling plaatsvindt in de richting van gronden met de bestemming ‘Natuur’, waardoor significante aantasting optreedt van de daar aanwezige (potentiële) natuurwaarden;.
    4. de bouwhoogte van speeltoestellen is maximaal 5 meter;
    5. de bouwhoogte van (toren)silo's ten behoeve van opslag van veevoeder is maximaal 12 meter;
    6. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van mestopslag is maximaal 6 meter;
    7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.
       

 



Lid 3 Specifieke gebruiksregels

Onder een met de bestemming strijdig en dientengevolge verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik en het laten gebruiken van gronden en opstallen:

  1. voor elke vorm van detailhandel, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3.1, onder e;
  2. buitenopslag ten behoeve van horecadoeleinden;
  3. als standplaats voor kampeermiddelen;
  4. als recreatiewoning;
  5. als woning, voor zover het niet de bedrijfswoning betreft.


Artikel 4 Bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden (nlw)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische activiteiten;
  2. de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke en (a)biotische waarden;
  3. waterlopen en waterpartijen, alsmede voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. aan de bestemming ‘Agrarisch – Natuurboerderij’ gerelateerde activiteiten, zoals boerengolf en discgolf.

De doeleneinden genoemd onder c. en d. zijn ondergeschikt aan de doeleinden a. en b. en zijn om die reden slechts toelaatbaar voor zover zij daar niet strijdig mee zijn.
 



Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen met een open constructie gebouwd worden ten behoeve van het agrarisch grondgebruik met een maximale bouwhoogte van 2 m.



Lid 3 Specifieke gebruiksregels

Onder een met de bestemming strijdig en dientengevolge verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik en het laten gebruiken van de gronden voor:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  2. het aanleggen van paardenbakken;
  3. kamperen;
  4. ballonvaart.
     


Artikel 5 Bestemming Maatschappelijk - Molen

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk – Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het oprichten en in stand houden van een windmolen naar historisch model;
  2. het exploiteren van een molen ter plaatse;
  3. dienstverlening op educatief gebied;
  4. kleinschalige detailhandel van streekeigen producten.

De doeleneinden genoemd onder c. en d. zijn ondergeschikt aan de doeleinden a. en b.
 



Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd bebouwing ten dienste van de bestemming, te weten een molen naar historisch model en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. de bouwhoogte van de molen is maximaal 26 m;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.


Lid 3 Specifieke gebruiksregels

Onder een met de bestemming strijdig en dientengevolge verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik en het laten gebruiken van gronden en opstallen:

  1. voor elke vorm van bewoning;
  2. voor elke vorm van detailhandel, met uitzondering van de verkoop van streekeigen producten in kleinschalige vorm;
  3. als recreatiewoning;
  4. buiten het bouwvlak voor opslag van gereedschappen, werktuigen en andere materialen;
  5. voor elke vorm van horeca.
     


Artikel 6 Bestemming Natuur

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke en (a)biotische waarden;
  2. waterlopen en waterpartijen, alsmede voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. recreatief medegebruik met voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatief medegebruik’ (rm);
  5. een camperstandplaats voor maximaal 4 campers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats’ (sr-cp);
  6. ligplaatsen voor schepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘passantenhaven’ (pah);
  7. parkeren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ (p);
  8. aanlegplaats van een fiets- en voetveer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘fiets- en voetveer’ (fv).

De doeleneinden genoemd onder c. tot en met h. zijn ondergeschikt aan de doeleinden a. en b. en zijn om die reden slechts toelaatbaar voor zover zij daar niet strijdig mee zijn.
 



Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. de bebouwing is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. de bouwhoogte voor scheepvaarttekens is maximaal 11 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.
     


Lid 3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in lid 6.1 genoemde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 1 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en kleine oppervlaktewateren alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m²;
    5. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
    6. het vellen of rooien van houtopstanden en/of opgaande bomen.
  2. Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    1. die worden uitgevoerd ter realisering van de maatregelen die voortvloeien uit het ‘project Ruimte voor de Lek’, zoals deze zijn opgenomen in het Inrichtingsplan van het project en waarvan de kaarten met het kenmerk C03021.000044.4020, tekeningnummers “Bijlage 6-1” en “Bijlage 6-2”, versie C, datum 2-3-2011 zijn bijgevoegd in de bijlage van deze regels;
    2. ten behoeve van het aanleggen van de camperstandplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats’ (sr-cp), mits de camperplaats landschappelijk wordt ingepast, door een groenelement dat aansluit op het bestaande groenelement;
    3. ten behoeve van entrees naar de uiterwaarden in de vorm van trappen die liggen op of deels in het dijktalud, mits het gaat om maximaal 4 trappen in de Bossenwaard, 3 trappen in de Vianense Waard en 3 trappen in de Pontwaard/ Mijnsherenwaard
    4. ten behoeve van rijroutes en los- en laadplaatsen, met bijbehorende kortstondige zandopslag, ten tijde van het aanleggen van het ‘project Ruimte voor de Lek’.
    5. die het normale onderhoud en beheer van de gronden ten dienste van de bestemming betreffen;
    6. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (of een aanlegvergunning) is verleend;
    7. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. De onder a. genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de werken of werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van natuurontwikkeling;
    2. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, ecologische en/of landschappelijke waarden als omschreven in artikel 6.1 worden niet onevenredig aangetast;
    3. bij het graven, dempen, herprofileren van sloten en oppervlaktewateren is door de waterbeheerder verklaard dat tegen de te nemen maatregelen geen bezwaar bestaat;
    4. bij het aanbrengen van verhardingen groter dan 100 m² is het aanbrengen van verhardingen noodzakelijk in het kader van beheer of het recreatief medegebruik;
    5. bij het aanbrengen van oeverbeschoeiingen worden waardevolle oevervegetaties niet onevenredig aangetast;
    6. bij het aanbrengen van ondergrondse leidingen blijft de bestaande bodemopbouw behouden en is het behoud van het natuurgebied gewaarborgd.


Artikel 7 Bestemming Verkeer

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegverkeer;
  2. overkluisde watergang;
  3. brug ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ (br);
  4. de instandhouding, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke, en (a)biotische waarden, onder de weg ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ (br);
  5. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. onderdoorgang voor vee uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘veetunnel’ (vtu);
  7. parkeren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ (p);
  8. nutsvoorzieningen;
  9. groenvoorzieningen.


Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting is, gemeten vanaf het wegdek, maximaal 11 meter;
  3. de bouwhoogte van bruggen is maximaal 20 meter;
  4. de bouwhoogte voor scheepvaarttekens is maximaal 11 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.
     


Artikel 8 Bestemming Water

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. scheepvaart en geleiding en beveiliging van de scheepvaart;
  3. taluds en natuurvriendelijke oevers;
  4. voorzieningen, zoals kunstwerken en andere waterstaatswerken, ten behoeve van de waterafvoer en waterberging;
  5. ligplaatsen voor schepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘passantenhaven’ (pah);
  6. aanlegplaats van een fiets- en voetveer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘fiets- en voetveer’ (fv);
  7. extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. recreatief medegebruik met voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding “recreatief medegebruik” (rm).


Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte voor scheepvaarttekens is maximaal 11 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.


Artikel 9 Dubbelbestemming Leiding - Gas

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hoofdtransportleidingen voor gas.



Lid 2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen mag op of in de als ‘Leiding – Gas’ aangegeven gronden niet worden gebouwd behoudens de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze dubbelbestemming, waarbij geldt dat de hoogte maximaal 2 meter is.



Lid 3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2, voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de bestemming waarmee onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits daaromtrent vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de hoofdtransportleiding voor gas.



Lid 4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de in lid 9.1 genoemde gronden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
    2. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    4. het verwijderen van beplanting;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
    6. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    7. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.
  2. Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    1. die worden uitgevoerd ter realisering van de maatregelen die voortvloeien uit het ‘project Ruimte voor de Lek’, zoals deze zijn opgenomen in het Inrichtingsplan van het project en waarvan de kaarten met het kenmerk C03021.000044.4020, tekeningnummers “Bijlage 6-1” en “Bijlage 6-2”, versie C, datum 2-3-2011 zijn bijgevoegd in de bijlage van deze regels;
    2. die het normale onderhoud en beheer van de leidingen betreffen;
    3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (of een aanlegvergunning) is verleend;
    4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. De onder a. genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en zover door werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico’s ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Hiertoe wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.


Artikel 10 Dubbelbestemming Leiding - Riool

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolwaterpersleiding.



Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de rioolwaterpersleiding;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.


Lid 3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de bestemming waarmee onderhavige dubbelbestemming samenvalt, indien hiertegen uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat, daartoe dient vooraf advies te zijn verkregen van de betrokken leidingbeheerder.



Lid 4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de in lid 10.1 genoemde gronden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
    2. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    4. het verwijderen van beplanting;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
    6. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    7. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.
  2. b. Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    1. die worden uitgevoerd ter realisering van de maatregelen die voortvloeien uit het ‘project Ruimte voor de Lek’, zoals deze zijn opgenomen in het Inrichtingsplan van het project en waarvan de kaarten met het kenmerk C03021.000044.4020, tekeningnummers “Bijlage 6-1” en “Bijlage 6-2”, versie C, datum 2-3-2011 zijn bijgevoegd in de bijlage van deze regels;
    2. die het normale onderhoud en beheer van de leidingen betreffen;
    3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (of een aanlegvergunning) is verleend;
    4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. De onder a. genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en zover door werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico’s ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Hiertoe wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.


Artikel 11 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn – behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden.



Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervangen, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwplan waarvoor de ingrepen in de bodem voldoen aan de volgende voorwaarden:
      1. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie A’ de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      2. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie B’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 30 m2 of de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      3. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie C’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 500 m2 of de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      4. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie D’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 500 m2 of de ingreep minder diep is dan 50 cm;
      5. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie E’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 2500 m2 is of de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      6. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie F’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 5000 m2 of de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      7. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie G’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 5000 m2 of de ingreep minder diep is dan 1 meter;
      8. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie H’ de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed is geraadpleegd en de grond wordt vrijgegeven.
         


Lid 3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 11.1 omschreven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. het verlagen, het vergraven of egaliseren van de bodem;
    2. het diepploegen, diepwoelen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van diepwortelende beplanting of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakte verharding, de aanleg van leidingen, alsmede aanleg van drainage;
    3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en kleine oppervlaktewateren.
  2. Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    1. die het normale onderhoud en beheer betreffen;
    2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    3. die het archeologisch onderzoek betreffen;
    4. waarvan de ingrepen in de bodem voldoen aan de volgende voorwaarden:
      1. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie A’ de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      2. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie B’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 30 m2 of de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      3. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie C’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 500 m2 of de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      4. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie D’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 500 m2 of de ingreep minder diep is dan 50 cm;
      5. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie E’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 2500 m2 is of de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      6. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie F’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 5000 m2 of de ingreep minder diep is dan 30 cm;
      7. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie G’ de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 5000 m2 of de ingreep minder diep is dan 1 meter;
      8. binnen de aanduiding ‘Waarde – Archeologie H’ de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed is geraadpleegd en de grond wordt vrijgegeven.
  3. c. De onder a. genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien de onder a. bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. bij het verlenen van de vergunning kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de vergunning verbinden:
      1. het verplichten tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      2. het verplichten tot het doen van opgravingen;
      3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    3. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast en welke regels aan de vergunning worden verbonden.


Artikel 12 Dubbelbestemming Waarde - Natuur

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Natuur’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden en (a)biotische waarden.



Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte voor scheepvaarttekens is maximaal 11 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.
     


Lid 3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 1 omschreven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en kleine oppervlaktewateren alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    3. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
  2. Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    1. die worden uitgevoerd ter realisering van de maatregelen die voortvloeien uit het ‘project Ruimte voor de Lek’, zoals deze zijn opgenomen in het Inrichtingsplan van het project en waarvan de kaarten met het kenmerk C03021.000044.4020, tekeningnummers “Bijlage 6-1” en “Bijlage 6-2”, versie C, datum 2-3-2011 zijn bijgevoegd in de bijlage van deze regels;
    2. ten behoeve van rijroutes en los- en laadplaatsen, met bijbehorende kortstondige zandopslag, ten tijde van het aanleggen van het ‘project Ruimte voor de Lek’.
    3. die het normale onderhoud en beheer van de gronden ten dienste van de bestemming betreffen;
    4. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (of een aanlegvergunning) is verleend;
    5. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. De onder a. genoemde omgevingsvergunning wordt slecht verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de werken of werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van natuurontwikkeling;
    2. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke en/of ecologische waarden als omschreven in artikel 12.1 worden niet onevenredig aangetast;
    3. bij het aanbrengen van oeverbeschoeiingen worden waardevolle oevervegetaties niet onevenredig aangetast.


Artikel 13 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn − behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) − mede bestemd voor:

  1. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
     


Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. gebouwd mag worden volgens de bouwregels van de bestemming ‘Verkeer’, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder;
  3. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd;
  4. de bouwhoogte van de onder a. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 m.
     


Lid 3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 13.2 c. , met inachtneming van de volgende regels:

  1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter;
  3. vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
     


Artikel 14 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Lid 1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:

  1. de instandhouding van de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding of de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed;
  2. het verkeer te water;
  3. de afvoer van hoog oppervlaktewater.
     


Lid 2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. de gronden binnen het bouwvlak met de bestemming ‘Agrarisch – Natuurboerderij’;
  2. de gronden met de aanduiding ‘Wro-zone – wijzigingsgebied I, III en IV’;
  3. voorzieningen, zoals kunstwerken en andere waterstaatswerken, ten behoeve van de waterafvoer en waterberging;
  4. kleinschalige voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik, waarbij het Inrichtingsplan Ruimte voor de Lek geldt als leidraad voor wat betreft de dichtheid van deze voorzieningen in het plangebied.
     


Lid 3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.2 voor het oprichten van gebouwde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van riviergebonden activiteiten, alsmede voor bebouwing ten behoeve van de bestemming waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bouwwerken kunnen redelijkerwijs niet buiten het winterbed worden gerealiseerd;
  2. de bebouwing vormt op de locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoercapaciteit te vergroten;
  3. de situering en uitvoering zijn zodanig, dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging, zo gering mogelijk zijn;
  4. er is sprake van duurzame compensatie van resterende waterstandverhogende effecten;
  5. door het bevoegd gezag wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken waterbeheerder.


Lid 4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in lid 14.1 genoemde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
    2. het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
    3. het graven van sleuven;
    4. het aanbrengen van houtopstanden;
    5. het aanplanten, hebben en houden van beplanting en gewassen met een hoogte van meer dan 0,30 meter in de periode van 1 november tot en met 31 maart binnen de aanduiding ‘vegetatiehoogte’.
  2. Het in lid 14.4 onder a. 1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    1. die worden uitgevoerd ter realisering van de maatregelen die voortvloeien uit het ‘project Ruimte voor de Lek’, zoals deze zijn opgenomen in het Inrichtingsplan van het project en waarvan de kaarten met het kenmerk C03021.000044.4020, tekeningnummers “Bijlage 6-1” en “Bijlage 6-2”, versie C, datum 2-3-2011 zijn bijgevoegd in de bijlage van deze regels;
    2. ten behoeve van het aanleggen van de camperstandplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats’ (sr-cp), mits de camperplaats landschappelijk wordt ingepast, door een groenelement dat aansluit op het bestaande groenelement;
    3. ten behoeve van entrees naar de uiterwaarden in de vorm van trappen die liggen op of deels in het dijktalud, mits het gaat om maximaal 4 trappen in de Bossenwaard, 3 trappen in de Vianense Waard en 3 trappen in de Pontwaard/ Mijnsherenwaard
    4. ten behoeve van rijroutes en los- en laadplaatsen, met bijbehorende kortstondige zandopslag, ten tijde van het aanleggen van het ‘project Ruimte voor de Lek’.
    5. welke ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan in uitvoering waren;
    6. betreffende het normale onderhoud en beheer van de gronden;
    7. waarvoor een onherroepelijke vergunning is verkregen op basis van de Waterwet.
  3. De in lid 14.4 onder a. genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de situering en uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn zodanig dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging, zo gering mogelijk zijn;
    2. er is sprake van duurzame compensatie.

Hiertoe wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de waterbeheerder.



Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.



Artikel 16 Algemene bouwregels

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen:

  1. zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  2. zoals molenwieken buiten beschouwing gelaten.


Artikel 17 Algemene gebruiksregels

Onder een met de in dit plan gegeven bestemmingen strijdig en dientengevolge verboden gebruik, zoals bepaald in artikel 2.1 lid 1 sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan het gebruik en laten gebruiken van gronden en/of opstallen:

  1. voor het opslaan van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. voor de beoefening van lawaaisporten;
  3. als opslag-, stort-, lozing of bergplaats van afvalstoffen alsmede van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  4. voor het opleiden en trainen van honden en het houden van oefeningen en wedstrijden met honden;
  5. voor een seksinrichting, (straat)prostitutie of escortbedrijf;
  6. voor het gebruik van ligplaatsen op gronden en wateren, anders dan met de bestemming ‘Natuur’ met aanduiding ‘passantenhaven’.
     


Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

Lid 1 milieuzone - Boringsvrije zone

  1. Aanduidingsomschrijving
    De op de verbeelding als ‘Waarde – Boringsvrije zone’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit.
  2. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
    1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in onder a genoemde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
      1. het maken en/of het buitengebruik stellen van boorputten;
      2. het realiseren van ondergrondse bouwwerken;
      3. het indrijven van voorwerpen in de bodem zoals damwanden, diepwanden of schermen, alsmede het verwijderen van deze voorwerpen;
      4. het realiseren van funderingswerken, zoals het aanbrengen van palen in de grond.
    2. Het onder 1. vervatte verbod geldt niet voor:
      1. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
      2. werken en werkzaamheden op een diepte van minder dan 10 meter onder het maaiveld;
      3. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
    3. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder b. . zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachte gevolgen, geen onevenredige aantasting van het belangen van bescherming van het grondwater ontstaat of kan ontstaan.

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder b. wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de de provincie.



Lid 2 vrijwaringszone - molenbiotoop

  1. Aanduidingsomschrijving
    De op de verbeelding als 'Vrijwaringszone – Molenbiotoop' aangegeven gronden gelden regels ter bescherming van de molenbiotoop.
  2. Bouwregels
    Op deze gronden mag, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, bebouwing niet hoger worden gebouwd dan 10 m, tenzij op de verbeelding anders wordt aangegeven.
  3. Afwijken van de bouwregels
    Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder b. , voor het oprichten van bebouwing met een bouwhoogte zoals is toegestaan op grond van de onderliggende bestemming, onder de volgende voorwaarden:
    1. het huidige en toekomstige functioneren van de molen als werktuig wordt niet onevenredig door windbelemmering in gevaar gebracht, noch wordt de waarde van de molen als landschapsbepalend element in gevaar gebracht;
    2. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel wint het bevoegd gezag advies in van een onafhankelijke terzake deskundige.
  4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
    1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in onder a. genoemde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
      1. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur, voor zover het geen bouwwerken betreft, met een grotere bouwhoogtemaat dan 10 meter;
      2. het beplanten met bomen en heesters en andere hoog opgaande beplanting met grotere hoogtemaat dan wel een in volwassen staat te bereiken grotere hoogtemaat dan 10 meter.
    2. Dit verbod geldt niet voor:
      1. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen;
      2. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.


Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels en kan het volgende worden toegestaan:

  1. bouw- en aanduidingsgrenzen mogen met maximaal 5 m worden overschreden, ingeval uitmetingsverschillen bij de aanleg van infrastructurele werken dit noodzakelijk maken;
  2. bouw- en aanduidingsgrenzen mogen met maximaal 10% worden overschreden, mits aangetoond is dat het noodzakelijk is voor het gebruik;
     


Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

20.1 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Wijzigingsgebied I
    Bevoegd gezag is bevoegd de bestemming ‘Natuur’ ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding ‘Wro-zone – Wijzigingsgebied I’ te wijzigen in de bestemming ‘Maatschappelijk – Molen’, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 
    1. het gaat om een historische molen;
    2. de molen staat verhoogd in het landschap. Deze verhoging is maximaal 1,10 meter, overeenkomstig het Inrichtingsplan van het project en waarvan de kaarten met het kenmerk C03021.000044.4020, tekeningnummers “Bijlage 6-1” en “Bijlage 6-2”, versie C, datum 2-3-2011 zijn bijgevoegd in de bijlage van deze regels.

Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn voor de betreffende gronden de regels van artikel 5 en 14 van toepassing.

  1. Wijzigingsgebied II
    Bevoegd gezag is bevoegd de bestemmingen binnen de aanduiding ‘Wro-zone – Wijzigingsgebied II’ mede te bestemmen als ‘Vrijwaringszone – Molenbiotoop’ ter bescherming van de molenbiotoop, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:
    1. dat van de wijzigingsbevoegdheid van lid 1a eerder of gelijktijdig gebruik gemaakt wordt.

Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn voor de betreffende gronden de regels van artikel 18 van toepassing.

  1. Wijzigingsgebied III
    Bevoegd gezag is bevoegd de bestemming ‘Natuur’ ter plaatse van het op de verbeelding aangegeven aanduiding ‘Wro-zone - Wijzigingsgebied III’ te wijzigen in de bestemming ‘Verkeer’ met aanduiding ‘parkeerterrein (p)’ ten behoeve van een parkeerterrein, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. de behoefte aan het parkeerterrein, op deze locatie, is voldoende aangetoond aan de hand van een parkeerbehoefteonderzoek;
    2. het parkeerterrein is bedoeld voor maximaal 60 personenauto’s;
    3. het parkeerterrein wordt een groenelement dat past in het landschap;
    4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verlichting is maximaal 5 meter.
    5. de verlichting wordt zodanig gesitueerd en gericht, dat er geen lichtuitstraling plaatsvindt in de richting van gronden met de bestemming ‘Natuur’, waardoor significante aantasting optreedt van de daar aanwezige (potentiële) natuurwaarden.

Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn voor de betreffende gronden de regels van artikel 7 en artikel 14 van toepassing.

  1. Wijzigingsgebied IV
    Bevoegd gezag is bevoegd de bestemmingen binnen de aanduiding ‘Wro-zone – Wijzigingsgebied IV’ te wijzigen in de bestemming ‘Verkeer’ ten behoeve van een fietspad, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarde:
    1. eigenaar en beheerder van de gronden waarop het fietspad wordt aangelegd stemmen in met de realisatie.

Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 7 en 14 van toepassing zijn.

  1. Wijziging bestemmingsgrenzen
    Bevoegd gezag is bevoegd de bestemmingsgrenzen te wijzigen, voor zover:
    1. het de bestemmingen Natuur, Agrarisch met waarden en Water betreft;
    2. dit noodzakelijk is voor de realisering van de maatregelen die voortvloeien uit het ‘project Ruimte voor de Lek’;
    3. er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten;
    4. door het bevoegd gezag schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende gemeente;
    5. de overschrijdingen niet meer bedragen dan 15 meter en het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% per betreffend bestemmingsvlak wordt vergroot.

 

  1. Wijziging ligging Waarde – Archeologie
    Bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de ligging van de dubbelbestemming ’Waarde – Archeologie’ wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

20.2 Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit omtrent een wijziging is artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.



Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 21.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a. na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het inpassingsplan Ruimte voor de Lek’.