artikel 12
lid 12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Natuur’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden en (a)biotische waarden.


lid 12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte voor scheepvaarttekens is maximaal 11 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.
     

lid 12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 1 omschreven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en kleine oppervlaktewateren alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    3. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
  2. Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    1. die worden uitgevoerd ter realisering van de maatregelen die voortvloeien uit het ‘project Ruimte voor de Lek’ overeenkomstig de tekeningen die zijn bijgevoegd in bijlage 1 en bijlage 2 (versie 1) datum 29-11-2011 van deze regels;
    2. ten behoeve van rijroutes en los- en laadplaatsen, met bijbehorende zandopslag, ten tijde van het aanleggen van het ‘project Ruimte voor de Lek’.
    3. die het normale onderhoud en beheer van de gronden ten dienste van de bestemming betreffen;
    4. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (of een aanlegvergunning) is verleend;
    5. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. De onder a. genoemde omgevingsvergunning wordt slecht verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de werken of werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van natuurontwikkeling of in het kader van de waterstanddaling bij maatgevende hoogwaterstanden (MHW);
    2. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke en/of ecologische waarden als omschreven in artikel 12.1 worden niet onevenredig aangetast;
    3. bij het aanbrengen van oeverbeschoeiingen worden waardevolle oevervegetaties niet onevenredig aangetast.